| |
| |
| |
Bijlage IV overzicht van gegevens uit buitenlandse
onderzoekingen t.a.v. sekse-onderscheid in socialisatie door het gezin
prescholaire fase
M.M. Johnson, Sex role learning in the nuclear family,
Child Dev., XXXIV, juni 1963, 319-333; |
M.J. Radke, The relation of parental authority to children's
behavior and attitudes, 1946; |
M.E. Durett, The relationship of early infant regulation
and later behavior in play interviews. Child Dev., XXX,
juni 1959, 211-217. |
O.G. Brim, Family structure and sex role learning by
children, in N.W. Bell en E.F. Vogel, A
modern introduction to the family, 3e dr., 1962, 482-498. |
M. Rabban, Sex role identification in young children in
two diverse social groups, Gen. Psych. Monogr., XL, 1950,
81-158. |
Johnson stelt door gebruik van verschillende empirische studies
een theorie op, dat de internalisering van de rolrelaties met de vader bepaalt
in hoeverre ‘appropriate sex relations’ ontstaan zowel bij zoons als bij
dochters. De moeder maakt geen verschil tussen zoon en dochter, zij is
expressief tegenover beiden. De vader daarentegen handelt tegenover de zoon
voornamelijk eisend en instrumenteel, tegenover de dochter expressief en
‘rewarding’.
In de oude studie van Radke wordt gesteld, dat reeds als de
kinderen 3 à 4 jaar zijn er geheel verschillende ouderlijke verwachtingen en
disciplinaire technieken zijn ontwikkeld voor jongens en meisjes.
Durrett onderwierp 60 kinderen van 4 en 5 jaar aan
spelinterviews, waarbij bleek dat jongens totaal meer agressie en meer fysieke
agressie toonden dan meisjes, die hun agressie meer verbaal uitten. Ouders gaven
jongens significant vaker een pak voor hun broek dan meisjes.
Brim compliceert de zaak. Hij maakte een secundaire analyse van
materiaal van Helen Koch, die bij 384 kinderen uit twee-kindergezinnen een
aantal eigenschappen had gemeten. Brim classificeerde deze eigenschap- | |
| |
pen als instrumenteel (mannelijk) of expressief (vrouwelijk). Als
instrumentele eigenschappen werden o.m. beschouwd vasthoudendheid,
agressiviteit, ambitie, verantwoordelijkheidsgevoel, zelfvertrouwen,
concurrentiedrang. - Hypothesen (in Brims terminologie):
- | ‘cross-sex siblings’ bezitten in vergelijking tot ‘same-sex siblings’ meer
trekken van de rol van de andere sekse; |
- | dit effect is duidelijker bij de jongste dan bij de oudste sibling, omdat
de laatste meer macht bezit en beter in staat is zijn eigen rol te
onderscheiden van die van zijn sibling; |
- | dit effect is ook het duidelijkst bij siblings die niet veel in leeftijd
verschillen, omdat die de meeste interactie hebben. |
De eerste twee hypothesen worden bevestigd, de derde niet. De verwerving van
mannelijke trekken schijnt het aantal vrouwelijke trekken niet te verminderen in
meisjes met broers. ‘The more accurate interpretation is that acquisition of
such traits adds to their behavioral repertoire, probably with a resultant
dilution of the femininity in behavior, but not a displacement.’
In de discussie van zijn resultaten meent Brim, dat iedereen het er wel over eens
zal zijn, dat ouders actief moeite doen om hun kinderen van verschillende sekse
de eigen ‘sex role’ bij te brengen, maar dat de gegevens tonen dat zij er niet
in slagen het assimilatieproces volledig tegen te houden. Misschien kon dat
vroeger wel, toen er meer nadruk gelegd werd op rollenscheiding, maar ook al
zouden de ouders nu hun uiterste best doen dan nog zou de grote maté van
interactie tussen ‘cross-sex siblings’ niet nalaten een stempel op hen te
drukken.
Rabban maakt een milieu-onderscheid in een onderzoek onder
driejarige kinderen. Op grond daarvan meent hij dat in de lagere milieus veel
vroeger en stringenter verschil wordt gemaakt tussen de opvoeding van jongens en
die van meisjes dan in de ‘middle-class’ milieus. In de lagere milieus zou een
duidelijke scheiding van ‘sex roles’ aangehouden worden.
| |
lagere school-periode
M. Komarovsky, Cultural contradictions and sex
roles, A.J.S., LII, 1946, 184-189; |
M. Komarovsky, Women in the modern world, Their education
and their dilemmas, 1953; |
| |
| |
P. Wallin, Cultural contradictions and sex roles: a
repeat study, A.S.R., XV, april 1950, 288-293; |
D.F. Aberle en K.D. Naegele,
Middle-class fathers' occupational role and attitudes toward children,
in Bell en Vogel, op. cit., 126-136; |
D.R. Miller en G.E. Swanson, The
changing American parent, A study in the Detroit Area, 1958; |
R.E. Hartley, Children's concepts of male and female
roles, M.P. Quart., jan. 1960, 83-87; |
R.E. Hartley, Sex roles and urban youth: some
developmental perspectives, Bull. of Fam. Dev., II,
spring 1961, 1-12. |
De bekende analyses van Mead (Male and female) en van De
Beauvoir (Le deuxième sexe) gebruik ik niet omdat ze niet
steunen op empirisch materiaal.
De klassieke studie van Komarovsky was gebaseerd op een
onderzoek onder college-studenten. Hierin worden opvoedingspraktijken van
voor de tweede wereldoorlog gereleveerd. Later is de studie nog eens
herhaald door Wallin met vrijwel gelijke resultaten. Daarom zal ik dit
onderzoek toch niet overslaan.
Komarovsky stelt dat normaliter het kleine meisje zich identificeert met de
vrouwen in haar omgeving, die zij imiteert. Daarbij wordt zij gesteund door
het gedrag van personen in haar omgeving tegenover jongens en tegenover
meisjes. Het verwerven van een vrouwelijke persoonlijkheid geschiedt voor
het grootste deel niet bewust en alleen als er conflicten komen wordt de
aard van de invloeden duidelijk, bijv. bij pressie op meisjes om
meisjesspeelgoed te kiezen en om beheerster, bedaarder, rustiger en netter
te zijn in het spel dan jongens, of om vriendelijker en emotioneel
demonstratiever te zijn dan jongens. Meisjes kregen minder en later
gelegenheid om onafhankelijk op te treden dan jongens. Meisjes hadden meer
verplichtingen tegenover ouders en familieleden. Anderzijds waren ouders in
sommige opzichten toegeeflijker, bijv. jongens werden geacht geld te
verdienen in hun college-tijd, meisjes werden door de ouders onderhouden.
De verschillen in opvoeding zijn wel sterk verminderd. Symbool daarvan zijn
de kleren die meisjes dragen. Zij worden aangemoedigd om uit te blinken in
sport, hun schoolrapporten worden even kritisch bekeken als die van hun
broers. Aan kleine meisjes wordt meer en meer gevraagd wat zij later willen
worden. Het risico van de traditionele opvoeding ligt in een onvoldoende
ontwikkeling in het meisje van onafhankelijkheid en die mate | |
| |
van zelfverzekerdheid die zij in het leven nodig zal hebben. Tot zover
Komarovsky.
Aberle en Naegele stelden een verkennend onderzoek in bij
een kleine groep ‘middle-class’ vaders, stijgend, voornamelijk op colleges
opgeleid evenals hun vrouwen, over hun houding tegenover hun kinderen.
Vaders verwachten van hun zoons, dat die in ongeveer dezelfde beroepssfeer
terecht zullen komen als zijzelf. Zij kunnen hun zoons echter niet met
zekerheid een bepaalde plaats verschaffen. Zij kunnen ook de opvoeding niet
zo inrichten dat die zeker tot succes leidt. Daarom kunnen zij alleen in de
beoordeling van het gedrag van hun zoons afgaan op algemene trekken en
eigenschappen, die hun, tot succes lijken te leiden.
Voor jongens bleken vaders zich bezorgd te maken over gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en initiatief,
onvoldoende schoolprestaties, onvoldoende agressief of uitermate passief gedrag,
onvoldoende atletische prestaties, overmatig conformisme,
prikkelbaarheid, huilerigheid, mogelijke deelneming aan homoseksuele
spelletjes en ‘kinderachtig’ gedrag. Voor meisjes maakten zij zich hierover
minder druk. Eveneens werd bevredigend gedrag in deze dingen meer genoemd
voor jongens dan voor meisjes. Voor meisjes was de tevredenheid toch meer
geconcentreerd op ‘being nice’, ‘sweet’, aardig, hartelijk en ‘well liked’.
De kwaliteiten die de vaders ter harte gaan bij hun zoons hebben waarde in
het beroepsgedrag. Dit blijkt ook uit wat de vaders zeggen over hun eigen
beroep. Zij zien voor dochters wel de mogelijkheid van een beroep, maar
nemen dat niet zo serieus. Zij hopen op een ‘middle-class’ huwelijk. In
feite hindert het enkele vaders dat hun dochters ‘bazig’ zijn, een term die
voor jongens niet gebruikt wordt.
Alle vaders wensen een college opleiding voor hun jongens. De meerderheid der
vaders heeft het plan ook de meisjes een college opleiding te laten volgen,
maar men is aanmerkelijk meer bereid dan bij de jongens om toe te geven dat
het kind misschien niet naar college zal gaan óf omdat ze niet wil óf omdat
ze eerder trouwt.
Het is jammer dat de moeders niet in dit onderzoek betrokken zijn. Schrijvers
vonden aanwijzingen dat de houding van de moeders niet identiek is met die
van de vaders.
Over de taakverdeling tussen zoons en dochters geven Miller
en Swanson wat materiaal. Zij vragen de ouders wat zij
werkjes voor jongens en wat voor meisjes achten (gras maaien, auto wassen,
stof afnemen, koord aan een trekschakelaar maken, bedden opmaken). Ongeveer
een derde | |
| |
der ouders vindt dat deze karweitjes allemaal even
goed door jongens als door meisjes gedaan kunnen worden, maar er is een
meerderheid die de verschillen tussen de seksen aanhoudt.
Uit een onderzoek van Hartley onder 47 jongens en 110
meisjes van 5-11 jaar bleek dat in het algemeen de huishoudelijke plichten
als primair behorende tot de vrouwelijke rol en het kostwinnerschap als
primair behorende tot de mannelijke rol werd gezien. Als men man en vrouw
bezigheden ziet verrichten die niet passen in de traditionele verwachtingen,
dan worden die beschouwd als ‘helpen’ van andere gezinsleden en niet als
overnemen van de traditionele rollen. In een vervolgstudie onder kinderen
van S en 11 jaar verfijnde Hartley haar methoden. Ook hier bleek dat men
duidelijke rollen onderscheidde, maar er bleek lang geen overeenstemming te
bestaan over de toekenning van bepaalde taken aan een der seksen, dus over
de inhoud van de rollen. Dit gold voor ongeveer 20% der items. Zeer grote
individuele verschillen werden gevonden in de definitie van de ‘sex roles’.
De verschillen waren niet te wijten aan verwarring bij de kinderen, maar aan
gewoonte en ervaring.
Zowel in Hartley's eerste als latere onderzoekingen waren de kinderen
gelijkelijk verdeeld over werkende en niet-werkende moeders. In de latere
kwam duidelijk tot uiting dat de kinderen van werkende moeders grotere
variatie in hun antwoorden toonden.
Deze onderzoekingen geven ook een blik op de afstand van de kinderen tot deze
rollen. Aan de meisjes werd gevraagd of zij dachten dat vrouwen afgebeelde
traditionele taken prettig vonden en hoe zij het zelf zouden vinden om deze
dingen te doen. Huishoudelijk werk werd gezien als onaangenaam, hoewel het
de meeste tijd in beslag neemt; zorg voor het gezin werd gezien als een
prettige bezigheid. Meisjes uit de ‘uppermiddle-class’ toonden significant
minder enthousiasme voor de traditionele vrouwelijke rol en een minder
positieve perceptie van de vrouwelijke attitude tegenover die rol dan
‘lowermiddle-class’ meisjes.
| |
de tiener-fase
A.P. Webb, Sex role preferences and adjustment in
early adolescents, Child Dev., XXXIV, sept. 1963,
609-617; |
R.J. Smith, C.E. Ramsey en G.
Castillo, Parental authority and job choice: sex differences in
three cultures, A.J.S., LXIX, 2, sept. 1963, 143v.; |
| |
| |
G.H. Elder en C.E. Bowerman,
Family structure and child rearing patterns, The effect of family size
and sex composition, A.S.R., XXVIII, 1963, 891-905; |
D.J. Bordua, Educational aspirations and parental
stress on college, S.F., XXXVIII, 1960, 262-269; |
L.M. Lansky, V.J. Crandall, J. Kagan en C.T. Baker, Sex differences in agression and its correlates in
middle-class adolescents, Child Dev., XXXII, mrt.
1961, 45-58; |
G.H. Elder, Structural variations in the child
rearing relationship, Sociometry, XXV, juni 1962,
241-262; |
R.A. Ellis en W. C. Lane,
Structural supports for upward mobility, A.S.R.,
XXVIII, 5, 1963, 743-756; |
B. Jackson en D. Marsden, Education and
the working class, 3e dr., 1965, 144 e.v.; |
E. Douvan, Employment and the adolescent, in F.I. Nye en L.W. Hoffmann, The employed
mother in America, 1963, 142-164. |
Uit het onderzoek van Webb onder leerlingen van een
driejarige junior highschool kwam naar voren, dat bij meisjes uit alle
klassen sterke angstgevoelens gekoppeld waren aan een hoge graad van
‘femininiteit’. Volgens Webb ondersteunt dit de notie dat de vrouwelijke rol
aan het veranderen is en dat de stereotype vrouwelijke interesses en
attitudes spanningen geven bij de adolescente die haar nieuwe vrouwelijke
rol probeert te bemachtigen. De hypothese is interessant al vloeit zij niet
noodzakelijk voort uit het onderzoek, waarvan de resultaten ook nog wel
anders te interpreteren zijn.
Smith c.s. constateerden dat de geldende normen aan jongens
groter vrijheid geven in het kiezen van een beroep tegen de wil van de
ouders in dan aan meisjes.
Elder en Bowerman stelden vast, dat ‘lower-class’ ouders
zich meer bemoeien om hun dochters eer te bewaren dan om hun
verantwoordelijkheid te geven.
Men zou deze resultaten kunnen generaliseren in de hypothese dat aan meisjes
minder autonomie wordt verleend dan aan jongens. In hetzelfde onderzoek
stelden Smith c.s. ook vast dat de dubbele standaard door beide seksen werd
geaccepteerd.
In dezelfde richting wijzen de resultaten van Bordua. Bij
een onderzoek onder highschool-leerlingen bleken verschillen tussen jongens
en meisjes in hun plannen om naar college te gaan, niet te verdwijnen als
hij de so- | |
| |
ciaaleconomische status of de godsdienst constant
hield. Maar toen hij de variabele ‘ouderlijke aandrang om naar college te
gaan’ invoerde, bleken bij sterke aandrang meer meisjes dan jongens
collegeplannen te hebben en bij zwakke aandrang omgekeerd.
Lansky vond in een onderzoek onder 13-18-jarigen dat
jongens autonomie hoger waardeerden dan meisjes. (Jongens waren ook
agressiever. Agressieve meisjes hadden ‘mannelijke’ interessen.)
Algemeen gesteld: meisjes conformeren zich aan de dubbele standaard die wordt
aangehouden voor jongens en meisjes wat betreft te verlenen autonomie. In
het ‘lower-class’ milieu krijgen meisjes minder vrijheid dan in het
‘middle-class’ milieu.
In een ander artikel stelt Elder op grond van onderzoek
onder 7400 highschool-leerlingen dat ‘lower-class’ ouders tegenover hun
kinderen meer autocratisch of autoritair optreden, ‘middle-class’ ouders
democratisch, egalitair of toegeeflijk. Als hij de variabele leeftijd
constant houdt, zijn de milieuverschillen het grootst in de opvoeding van
meisjes vergeleken met die van jongens.
Ellis constateerde dat de ‘lower-class’ jeugd die naar
college ging hiervoor de initiële stimulans ontvangen had uit het gezin,
maar dat er om het werkelijk te doen ook buitenfamiliale invloeden nodig
waren. De meisjes in zijn onderzoekgroep noemden die vaker dan de jongens.
Jackson en Marsden vonden in hun onderzoek naar de
opleidingsgeschiedenis van Engelse ‘working-class’ kinderen die een
universitaire graad hadden behaald, dat de meisjes veel meer naar het
‘teachers training college’ waren gegaan dan naar de universiteit, omdat zij
onbekend waren met de mogelijkheid van andere dan leraarsbetrekkingen voor
academisch gevormde vrouwen.
Douvan onderzocht twee grote nationale steekproeven van
meisjes van 11-18 jaar en jongens van 14-16 jaar. Elke respondent werd
mondeling geïnterviewd in een gesprek dat een tot vier uur duurde. Douvan
gaat verder dan iemand vóór haar in het vaststellen van invloed van de
beroepsarbeid der moeders op de kinderen, in het bijzonder op de dochters.
Zij vroeg naar de activiteiten van de meisjes op het gebied van huishouden,
betaald werk, ‘dating’, groepslidmaatschap, vrije tijdsbesteding. Zowel de
dochters van fulltime als van parttime werkende moeders waren als groep
actiever dan de dochters van niet-werkende moeders, maar met uitzondering
van het huishouden verschillen de gebieden waarop zij actief zijn. De
activiteiten van de meisjes suggereren gezinspatronen die variëren met | |
| |
de combinatie van milieu (‘middle-class’ en ‘working-class’) en
de volledige dan wel gedeeltelijke werkweek van de moeder. Douvan meent dat
de buitenshuis werkende moeder die vrijwillig, uit persoonlijke voorkeur,
beroepsarbeid en de zorg voor een gezin combineert, fungeert als model voor
haar dochter in haar tienergedrag en toekomstaspiraties. Dit is een
speculatieve interpretatie van de onderzoekresultaten.
|
|