naar het hbo (waarvoor de belangstelling echter
toeneemt) en voor 8% naar het mbo.
Voor het vertrek uit dit schooltype is vergelijking mogelijk met de
resultaten van een onderzoek, dat werd ingesteld bij een steekproef uit de
abituriënten der jaren 1956-1960 (Verslag van het onderzoek
naar de bestemmingen van meisjes met het diploma m.m.s., ingesteld
door de Veren. van Directrices en Directeuren van Scholen voor m. en v.h.o.
in de jaren 1962-1963). Van de 493 geënquêteerden hadden er 474 een
opleiding gevolgd na hun eindexamen. Schift men de opleidingen eruit die
door het C.B.S. niet geregistreerd worden, dan wijkt het percentage dat
verder onderwijs ontving veel minder af van het door het C.B.S. gegeven
percentage. Bovendien zitten ha deze groep personen, die geruime tijd nadat
zij de school hadden verlaten een beroepsopleiding hebben geëntameerd. En
tenslotte deed de bestudering van het enquêteverslag de vraag rijzen in
hoeverre het opleidingsbeeld van de groep geflatteerd was. Er was een lijst
opgenomen van de door de respondenten uitgeoefende beroepen. De helft tot
een derde van deze beroepen vereisen zeker geen formele opleiding voor
iemand van mms-niveau (ook al zullen de werkzaamheden natuurlijk geleerd
moeten worden, hetzij al doende, hetzij in een door het bedrijf gegeven
opleiding) ofwel kenden in die periode geen officiële opleiding (bijv. de
journalistiek). De vergelijking kan dus niet tot resultaten leiden ten
aanzien van de omvang van de groep die wel verder, maar niet door het C.B.S.
geregistreerd onderwijs ontvangt.
De hbs-a is volgens het C.B.S. voor ongeveer de helft van
de jongens en de meisjes eindopleiding. Bij de meisjes is het percentage in
zes jaar nauwelijks veranderd, bij de jongens lijkt het iets te dalen.
Verhoudingsgewijs veel minder meisjes (15%) dan jongens (38%) gaan naar het
wetenschappelijk onderwijs (wo), hoewel bij beide categorieën over zes jaar
een stijging valt waar te nemen. Opvallend is dat van de meisjes 8% naar het
mbo gaat. -
De hbs-b is voor 30% van de meisjes en voor 11% van de
jongens eindonderwijs volgens de maatstaven van het C.B.S. Vanaf 1961
schommelt het percentage bij beide seksen nogal sterk, een duidelijke trend
is er niet. De jongens gaan voor 65% universitair studeren, de meisjes voor
42%. Geen duidelijke trend. 5% van de meisjes gaat nog naar het mbo.
Het bezit van een diploma gymnasium-a is voor ruim 90% van
de jongens