| |
| |
| |
Inhoudstafel en aanteekeningen
| |
| |
Inhoudstafel en aanteekeningen
De datums naar de opgaaf van den dichter zelf.
Afkortingen: V.1 = Prosper van Langendonck, Verzen, Amsterdam, Versluys, en Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1900. (Naar deze uitgaaf worden de oude gedichten hier afgedrukt).
V.2 = Verzen van Prosper van Langendonck, uitgegeven door de Mij. voor goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1918. (Daar deze uitgaaf in het laatste oorlogsjaar buiten het toezicht van den dichter werd bezorgd, en er menige fout in geslopen is, worden de varianten der oude gedichten, die daarin voorkomen, hier niet vermeld; voor den tekst der nieuwe gedichten wordt rekening gehouden met het handschrift, zoover dat nog voorhanden is, en met enkele verbeteringen door den dichter zelf in zijn exemplaar aangebracht).
NDKH = Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle.
VNS1 = Van Nu en Straks, eerste reeks; VNS2 = Van Nu en Straks, tweede reeks.
V1. = tijdschrift Vlaanderen.
Hs. = nog in eigenhandig schrift voorhanden.
Var. = Variant.
|
blz. |
EEN WOORD TER INLEIDING |
5 |
1. DE EERSTE VERZENBUNDEL |
|
Waarheid en Ideaal. 1883. I. II. (V.1 - V.2) |
9 |
Circe. 1883 (V.1 - V.2) |
11 |
Maskers. 1883 (NDKH, VII, 1885. - V.1) |
12 |
Ultima Dona. 1884 (NDKH, VII, 1885. - V.1 - V.2) |
13 |
Metempsychose. 1885 (VNS1, nr. VI-VII, 1894. - V.1 - V.2) |
14 |
Hannibal. 1885 (V.1) |
16 |
Golgotha. 1885 (V.1 - V.2) |
17 |
Crucifigetur. 1886 (Zingende Vogels, nr. 1, 1891. Var. vs. 14: ‘de laffe rechter’. - V.1) |
18 |
De Kruisiging. 1886 (V.1) |
19 |
Aan eene Onbekende. 1887 (NDKH, IX, 1887. Var. vs. 2: ‘Terwijl het opera ginds schemerde...’ - V.1) |
20 |
Zomernacht. 1887 (Hs. Var. vs. 2: door wingerd en boomen; vs. 10: in de golvende; vs. 12: Doch nu keerden we; vs. 14: der windjes; vs. 29: versmacht. - NDKH, X, 1888, onder titel: ‘Zomersche Nacht’. - V.1 - V.2) |
21 |
| |
| |
|
blz. |
'k Heb u in smert... 1887 (NDKH, X, 1888. Var. vs. 7: de bleekheid. - VNS1, 1893-94, nr. IV. Var. vs. 7: de bleekheid. - V.1 - V.2) |
23 |
Waarom uw blik... 1887 (NDKH, X, 1888. - V.1 - V.2) |
24 |
Ontwaking 1887 (NDKH, XII, 1889-90. Var. vs. 3: bij 't schaatrend lentegejuich; vs. 8: smerten. - V.1 - V.2) |
25 |
Kerstlied. 1887 (V.1) |
26 |
Naar 't Wonderland. 1888 (V.1 - V.2) |
28 |
'k Ben vreemd te moede... April 1888 (NDKH, XI, 1889. - VNS1, 1893-94, nr. IV. - V.1 - V.2) |
30 |
Ter Levenszee. Maart 1888 (V.1 - V.2) |
31 |
's Morgens. 1889 (Zingende Vogels, nr. 1, 1891, Var. vs. 7: perelende; vs. 14: op - ter Waarheid! - V.1 - V.2) |
33 |
De XIXe Eeuw (fragment). 1889 (V.1) |
34 |
Langs Zomervelden. 1889 (Zingende Vogels, nr. 1, 1891. - V.1 - V.2) |
36 |
Leier und Schwert. 15 Juli 1890 (Twee hss. - V.1) |
37 |
De eerste staat luidde aldus:
Toen Romers, tuk op macht en volksverderven,
Germanjes reuzenwoudgrens overschrijdden,
Greep 't choor der barden, 't choor der godgewijden,
Naar knots en harp om eeuwgen roem te werven.
Geen harp alleen - om 't bloedgeding te omzwerven,
En - de andre ontvlammend, - 't doodsgevaar te mijden:
Wie 't strijdlied zong - moest zelve durven strijden,
Wie heldendood verhief - zelf kunnen sterven!
U lof in de eeuwen, die niet slechts gezongen,
O Koerner, maar uw bliksemstraal gezwongen
En 't gloeiend lied hebt door uw bloed bezegeld!
En hij, wien 't jonglingshart van geestdrift brandde,
Hij die sonetten heeft ten strijd geregeld, -
Hij weze onsterflijk... tot zijn eeuwge schande.
Tweede staat:
Toen Roomsche legers, krijg en volksverderven
In 't hoofd, Germanjes woudgrens overschrijdden,
Greep 't heilig choor der Wodans lof gewijden
En knots en harp om 't Walhall' te verwerven.
| |
| |
Geen harp alleen om 't bloedgeding te omzwerven
En - de andre ontvlammende, - 't gevaar te mijden:
Wie 't strijdlied zong moest zelve durven strijden,
Wie heldendood verhief - zelf kunnen sterven!
U eindlooze eer, die dondrend hebt gezongen,
O Koerner, en uw bliksemstraal gezwongen,
En 't gloeiend strijdlied door uw bloed bezegeld!
Maar hij, wien 't jeugdig hart van geestdrift brandde,
Die slechts sonetten heeft ten kamp geregeld,
Hij weze onsterflijk - tot zijn eeuwge schande.
|
blz. |
Mater Dolorosa. 1890 (NDKH, XV, 1892-93. Var. vs. 2: de kelk vol gal. - V.1 - V.2) |
38 |
Naar Linkebeek. 1891 (Onder titel ‘Zomerwandeling’ NDKH, XIV, 1891-92, en VNS2, V, 1898. - V.1 - V.2 |
39 |
Schepping. 1891 (NDKH, XIV, 1891-92. - VNS1, nr. VI-VII, 1894. - V.1) |
40 |
De Strijd. 1891 (Hs. Var. voorlaatste vs.: zegenrijke. - NDKH, XIV, 1891-92. - VNS1, nr. VI-VII, 1894. - V.1 - V.2) |
42 |
De Gouden Vloot. 1892 (Hs. onder titel: Naar 't Onbekende. - Zingende Vogels, nr. 3, 1892. - V.1 - V.2) |
44 |
De Torens. 1892 (Hs. - Zingende Vogels, nr. 3, 1892. - V.1) |
45 |
Naglans. 1892 (Hs. - Zing. Vogels, nr. 3, 1892. - VNS1, nr. VI-VII, 1894, het gedicht gedagteekend Mei 1892. - V.1) |
46 |
Zomeravond. 1892 (Hs. - Zing. Vogels, nr. 3, 1892. - V.1) |
47 |
Beatrice (Fragmenten). I-V. 1892 (II in Hs. - III, zonder titel, in VNS1, 1893-94, nr. - IV. - I, II en IV, getiteld ‘Fragmenten’ en gedagt. Mei 1892, in VNS1, nr. VI-VII, 1894. - V, getiteld ‘Beatrice’, in VNS2, III, 1898. - I-V in V.1 en V.2). (Var. Hs. en VNS, I, vs. 1: mijner prille jeugd; vs. 6: 't hert; II: de vierde stroof ontbreekt: V, voorlaatste stroof, vs. 4: 't harte) |
48 |
Wrangheid. 1892 (VNS1, nr. I, 1893. Var. vs. 6: weer schielijk; vs. 14: gehucht wiens; vs. 16: 't schuinse. - V.1 - V.2) |
55 |
En verre tochten... 1892 (VNS1, nr. I, 1893. Var. vs. 11: Gewoonte of Wisheid. - V.1 - V.2) 56 Hoogmoed, I-IV. 1892 (VNS1, nr. I, 1893: ‘Van Hoogmoed’. Var. I, vs. 2: van eeuwge; vs. 7: en stijgt uit immer; vs. 12: Glorie; III, vs. 2: die me-zelf. - V.1 - V.2) |
57 |
| |
| |
|
blz. |
Mijn hart klopt hoorbaar... 1893 (VNS1, 1893-94, nr. IV. Var. vs. 8: en steeds tot; vs. 10: afgebeuld door. - V.1 - V.2) |
61 |
O weest mij goed... 1893 (Als reproductie van het hs. in het Kerstnummer van ‘De Jonge Vlaming’, 1894. - VNS2, 1897, Febr.-nr. - V.1 - V.2) |
62 |
Mijne eeuwge ziel... 1893 (VNS2, 1897, Febr.-nr. - V.1 - V.2) |
63 |
O klamme koude... 1895 (ibidem) |
64 |
Ik voel mijn leven... 1895 (ibidem) |
65 |
Op 't wilde golven... 1895 (ibidem) |
66 |
Hoe eindloos lang... 1895 (ibidem) |
67 |
'k Wou laten... 1895 (ibidem) |
68 |
Nu 'k u voorbij zie gaan... 1 November 1895. (VNS2, 1897, Febr.-nr. Var. vs. 19: heur innigst-zelve; vs. 23: o mijn zielskindren. - V.1 - V.2) |
69 |
Zwaardreunend... Januari 1896 (ib.) |
70 |
Ik had u niet gevraagd... October 1896 (ib.) |
71 |
De orgeldraaier zingt... Oct. 1896 (VNS2, 1897, Febr.-nr. - V.1) |
72 |
'k Weet niet of iemand... October 1896 (ib.) |
73 |
Gij zegt mij, vriend... October 1896 (VNS2, 1897, Febr.-nr. Var. vs. 8: het Noodlot. - V.1) |
74 |
't Is me of ik uit een langen droom... November 1896 (ib.) |
75 |
Uit Westerloo. 12-17 October 1897. |
I. De Linden der Abdij van Tongerloo |
76 |
|
II. De Zon |
77 |
|
III. Langs de Nethe |
78 |
(VNS2, 1897, December-nr., gedagt. 10-17 October 1897. Var.: I, vs. 6: de mei; vs. 11: door hen; vs. 12: wat broedt dat weeral uit? II, vs. 1: in het loof; vs. 12: O kon ze; III, vs. 5: bosschen. - V.1 - V.2) |
|
Stijgend langsheen Sinte-Goedelekerk. November 1897 (VNS2, III, 1898, Augustus-nr., het gedicht gedagteekend 23 November 1897. - V.1 - V.2) |
80 |
De Lethe. 1898 (VNS2, IV, 1900, Jan.-nr. - V.1 - V.2) |
81 |
En dit wilde ik u zeggen... 1898 (VNS2, IV, 1900, Nov.-nr. - V.1 - V.2) |
82 |
'k Zag steeds een bleeken Christus... 1898 (ib.) |
83 |
Zie, eeuwig rustloos... 1898 (ib.) |
84 |
| |
| |
|
blz. |
God. Augustus 1899 (VNS2, IV, 1900, Nov.-nr. Var. vs. 7: uchtendstralen; vs. 10: mij. - V.1 - V.2) |
85 |
Het Dal. October 1899 (VNS2, IV, 1900, Jan.-nr. - V.1 - V.2) |
87 |
Woluwe-dal. Juni 1900 (VNS2, IV, 1900, Nov-nr. - V.1 - V.2) |
88 |
Wezembeek. |
I. Naar de hoogte, 12 Juli 1900 |
89 |
|
II. Op de hoogte. 16 Juli 1900 |
90 |
(I, getiteld ‘Wezembeek’, in VNS2, IV, 1900, Nov.-nr. - I en II in V.1 en V.2) |
|
|
II. GEDICHTEN DIE DOOR PR. VAN LANGENDONCK IN DE EERSTE UITGAAF DER ‘VERZEN’ NIET OPGENOMEN WERDEN. |
|
|
Twee sonnetten. Nov. 1888 (NDKH, XI, 1889) |
95 |
Dorpsbegrafenis. 1890 (NDKH, XIII, 1891) |
97 |
Als de Lente... Naar Bodenstedt (Vlaamsch en Vrij, III, nr. van 27 Jan. 1895) |
101 |
O laat me... (ib., IV, nr. v. 8 Maart 1896) |
103 |
Heel den morgen... October 1897 (2 hss. Var. van het eerste, vs. 24: kalm, hardnekkig; de voorlaatste stroof eerst naderhand bijgevoegd. Van die stroof liggen nog twee vroegere staten in hs. voor, met var. vs. 3 vlgg.: |
|
waar zich 't net der toekomst spint,
kwam ik langzaam weergetogen,
met een diepen glans in de oogen,
Tweede staat, vs. 4: kwam ik weer, met stille schreden//langzaam zinnend... (dit vers uitgeschrapt). Derde staat: kwam ik langzaam, ingetogen; vierde staat: kwam ik weder, ingetogen. Het gedicht hier afgedrukt naar het laatste hs. Van Langendonck heeft het beschouwd als nr. IV van ‘Uit Westerloo’, van 1897, doch hield het wellicht voor onvoltooid) |
104 |
Nederlands Toekomst. I, II. (In de verzameling ‘Mettter Sonnewende’, gedrukt te Geeraardsbergen, zonder naam van uitgever en z.j. [1899]. De twee sonnetten sluiten aan bij twee sonnetten van Willem Kloos, die het bundeltje openen) |
107 |
Jezus in Brabant. 24 Juli 1900 (Dietsche Warande en Belfort, I, nr. X, Oct. 1900, met nota: ‘Uit Brabantsche Landschappen’) |
109 |
| |
| |
|
blz. |
III. LATERE GEDICHTEN. |
|
|
Aan mijn vriend dichter X... November 1900 (Hs. - V1. I, 1903, Sept. - V.2) |
115 |
De Jachthoorn. 1901 (Van Onzen Tijd, Maart 1901. - V.2) |
116 |
Var. van een eerste klad: |
|
die galm op weergalm helmen doet,
in ver en langgerekt getoet.
als 't lied, zoo treurig en zoo zoet,
weerklinkend uit dien horen
in 't eindloos langgerekt getoet?
o weiden, heinde en ver verbreid,
waar eens mijn droomen gloorden
van heil en levenszaligheid.
Nu wordt mijn jeugd, herboren,
met al heur bitter, al heur zoet,
(zoo bitter tevens en zoo zoet,)
daar tuit in langgerekt getoet.
Het klinkt en rinkelt wijd van vreugdeklokken,
hel luidend door de feestelijke luchten.
Eens voel ik d'avond dalen
en avond worden in 't gemoed,
geen glans van zonnestralen,
en eens zal de avond dalen
en 't avond worden in 't gemoed,
Mei. 1901 (Van Onzen Tijd, Mei 1901. - V.2) |
117 |
| |
| |
|
blz. |
Bij de Stortbeke (Woluwe). 29 Mei 1902 (V1. I, 1903, Maart. - V.2. - Moest behooren tot een reeks gedichten, die Van Langendonck vereenigen wilde als ‘Brabantsche Landschappen’. Onder dien titel verscheen het in V1. met het gedicht ‘Uit Westerloo’, van 1902. Var. van V1. en V.2, door Van Langendonck in zijn exemplaar verbeterd, vs. 17: in sluimer) |
118 |
Beatrice. 28 Juni 1902 (Hs. - V.2 - De laatste stroof, met een enkele wijziging, komt ook voor als eerste stroof van het gedicht, hier afgedrukt als eerste der ‘Fragmenten en onvoltooide verzen’) |
119 |
Die Lotusblume. 6 Juli 1902 (Hs. - V1. I, 1903, Sept. - V.2) |
121 |
Muziek en Poëzie. 9 Juli 1902 (Hs. - V1. I, 1903, Sept. - V.2 - Var. van V1. en V.2, door Van Langendonck in zijn exmplaar verbeterd, vs. 11: droomen komen) |
122 |
Regenlucht. 11 Juli 1902 (Hs. - V1. I, 1903, Oct. - V.2) |
123 |
Uit Westerloo. 19 Sept. 1902 (V1. I, 1903, Maart, na ‘Bij de Stortbeke’ als II van ‘Brabantsche Landschappen.’ - V.2 Var. in V1. en V.2, door Van Langendonck in zijn exemplaar verbeterd, vs. 14: van hars, lupine-kruid en heideblom) |
124 |
Aan Gustaaf Schamelhout. 20 Sept. 1902 (Hs. Ter gelegenheid van Schamelhout's huwelijk) |
125 |
Het Woud. (V1. I, Jan. 1903. - V.2) |
127 |
Aan Guido Gezelle. (Hs. - V1. II, 1904, Sept. - V.2 - Drukfout in V1. en V.2 door Van Langendonck in zijn exemplaar verbeterd, vs. 11: hun fijnste) |
134 |
De Organist. (Fragmenten). I-IX (Volledig hs., de gedichten in de volgorde en genummerd zooals hier afgedrukt. - I, VIII, VI en IX, genummerd I, II, III en IV, in VNS2, V, 1901, Sept., en in V.2) |
135 |
Herinnering (Van Verrewinkel naar Ukkel). 29 Maart 1908 (Twee afschriften. Var. van 't eerste; vs. 1: over de enge paden; vs. 4: blauwe; vs. 7: daar ergens; vs. 14: de tarwe rijst, de garst gloeit aan; vs. 15: dra benglen (fluks reuzien) fijn de haverbellen; vs. 30: in heuren warmen liefdegroet) |
147 |
De Zwerver. 5 Januari 1912 (Twee hss. Var. vs. 10: barre heiden; vs. 11: torenklank, uitgeschrapt en vervangen door ‘klokkenklank) |
149 |
Genot bindt niet... (Hs. Vs. 15 stond eerst ‘aadmen’ voor ‘tintlen’. - Zie nota bij het gedicht ‘Beatrice’ van 1902) |
150 |
Gij dichter... (Naar een afschrift) |
151 |
| |
| |
|
blz. |
IV. FRAGMENTEN EN ONVOLTOOIDE VERZEN. |
|
|
God (Hs. Vs. 3-5 luidden eerst: |
155 |
Wie zal des Eeuwgen lof verkonden
in 't wondre lied van de orgeltaal,
in 't lied van duizend orgelmonden.
In den rand, vóor de laatste twee verzen van het fragment:
Gij einde en oorsprong, hoe te heeten,
wat zelf geen einde of oorsprong heeft?
Maar zoo geen blik... (Hs.) |
156 |
Zie hoe de leeuwrik... (Hs.) |
156 |
Betrouw op God... (Hs.) |
156 |
Lijk een staatge... (Hs.) |
156 |
Zal, God, dan nimmer enden... (Twee hss. Var.: de tweede stroof ontbreekt; derde stroof, vs. 1: gansch dood moet; vs. 3: de steeds opwellend') |
157 |
|
Enkele gelegenheidstukjes uit den laatsten tijd, die nog in hs. voorliggen, werden hier niet opgenomen: wij zijn overtuigd, dat Van Langendonck die niet voor publicatie bestemd had. |
|
PROZA. |
|
|
De Vlaamsche Parnassus (NDKH, X, 1888. Antwoord op het opstel van Max Rooses: ‘Nog eens over de jongste richting in de Nederlandsche poëzie’, ibidem, later opgenomen in Rooses' ‘Letterkundige Studiën’, Gent en Antwerpen, 1894. Voor de polemiek die voorafgegaan was, zie: Max Rooses, ‘De jongste richting in de Zuid-Nederlandsche letterkunde’, De Gids, Juni 1883, later opgenomen in zijn ‘Derde Schetsenboek’, I, Gent, 1885; Rooses' beoordeeling van ‘Fladderende Vlinders’ van Pol de Mont, NDKH, 1886; en Pol de Mont, ‘Pro Domo, - een en ander over de jongste richting in de Nederlandsche poëzie’, ibidem, 1888) |
161 |
Gedichten van Arnold Sauwen (NDKH, XII, 1890) |
172 |
Open brief aan den heer Max Rooses (Hs. Naar aanleiding van Max Rooses' opstel: ‘Hélène Swarth’, De Gids, Juli 1892, later opgenomen in de ‘Letterkundige Studiën’, 1894. - Waarom dat stuk, dat een nota voor den drukker draagt, niet verscheen, is ons onbekend) |
178 |
| |
| |
|
blz. |
Herleving der Vlaamsche Poëzij (VNS1, nr. VI-VII en VIII-X, 1894. Eerste deel van een studie, die nooit voltooid werd) |
184 |
Inleiding tot het gedicht ‘Avondstilte’ van Hugo Verriest (VNS1, nr. VIII-X, 1894) |
196 |
Dr. Willem de Vreese (VNS2, III, nr. IV, Nov. 1898) |
197 |
Eenige gedachten over Guido Gezelle (V1. I, Febr. 1903) |
209 |
Repliek aan den heer Frans Netscher (V1. I, April 1903) |
215 |
Het Vaderhuis (V1. II, Dec. 1904) |
218 |
Inleiding tot ‘Vlaamsche Oogst’ (Vlaamsche Oogst, Proza en Poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche schrijvers, bijeengebracht door Ad. Herckenrath, met een voorwoord van August Vermeylen en een historische inleiding door Prosper Van Langendonck. Amsterdam, S.L. van Looy, 1904) |
226 |
Hier volgt de lijst van de enkele opstellen en korte boekbeoordeelingen, die we meenden in deze uitgaaf niet te moeten opnemen:
Stemmen uit het Hart, gedichten door Omer Vattez (NDKH, XI, 1888-89, blz. 48 vlgg.). |
Een poging op het gebied van den modernen historischen roman: Segher Janssone, geschiedkundig tafereel door Frans Van Cuyck (NDKH, XI, 1888-1889, bz. 565 vlgg.). |
Bloemlezing uit Prudens Van Duyse's gedichten tijdens zijn leven verschenen (NDKH, XII, 1889-90, bz. 40 vlgg. en 83 vlgg.). |
Losse schetsen uit de letterkundige geschiedenis van onzen tijd, door Pol de Mont. Eerste bundel, Duitschland (ib., bz. 149). |
Etude littéraire sur le poète néerlandais Vondel, par l'abbé Camille Looten (ib., bz. 197). |
De Kempische Harpe, door Lodewijk Mercelis (ib., bz. 237 vlgg. en 284 vlgg.). |
Een Vlaamsch treurspel in verzen (ib., bz. 308 vlgg. Over ‘De Dood van Karel den Goede’, door Hector Plancquaert). |
Land en Volk, geïllustreerd tijdschrift voor de jeugd (NDKH, XIV, 1891-1892, bz. 253). |
Kunstcredo, door Dr. Am. de Vos (ib., bz. 507). |
Noord en Zuid (Vlaamsch en Vrij, V. nr. van 11 April 1897). |
De Waard uit ‘De Bloeiende Eglantier’, door Lode Baekelmans (V1. I, Febr. 1903, b. 96). |
| |
| |
La Poésie flamande (in ‘Notre Pays’, II, welk tweede deel ook afzonderlijk verschenen is als: ‘L'Art et la Vie en Belgique, 1830-1905’, Brussel, 1921. De aflevering, die het stuk van Van Langendonck bevatte, verscheen in 1911). |
|
|