Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Genot bindt niet... Genot bindt niet voor immer: lichaamspracht verschemert onder de eedlen zieleglans: mijn geest omhult u met den stralenkrans, door kunstnaars slechts aan heilgen toebedacht. Uw zachte glorie glijdt om mij en windt mij in heur helder licht, - en lange nacht verzwindt. Slechts zielen minnen: wat is lichaamspracht, als zij niet schittert van den glans der ziel, die wondersprank, die de eeuwige kracht ontviel, kracht op zichzelve en toch een deel dier kracht, die 't leven dwingt, ja 't leven is, en leeft in al 't geschapene, waardoor Gods adem beeft. Ons wordt die kracht bewust, bij tooverslag, ontwakend met den kuischen liefdegloed, die heel de schepping leven, tintlen doet, zoo maagdlijk schoon, als d'eersten scheppingsdag, en in den laaien glans van 't jeugdig bloed verbeelding zwieren laat gelijk een glorievlag. Maar niet als in den wondren gloed der jeugd, maar met der rijpheid traag en vast gespin, spint zich het net der draden die ons in het leven wikklen, met zijn smart en vreugd, dat voor ons wezen tot een eenheid smelt, die onze wereld is en heel de wereld geldt. Vorige Volgende