Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Uit Westerloo Hoe lief dat huisje met zijn strooien daken, omringd van houtmijt, schadde- en korentas, rondom beschut voor wind of zonneblaken door struik- en boomgewas. Om groene luiken rankt de frissche wingerd, waar tros op tros zich loswindt uit het loof, dat in festoenen langs de gevels slingert en hangt uit spleet en kloof. De speelschgezinde zon richt door de blaren heur straal langs muur op ruit en mullig pad: zacht komt, bij poozen, een geruisch gevaren, dat gaat van blad tot blad, - en op dit ruischen komt de geur gevaren van hars en heikruid en lupineblom dien 't koeltje voert op struik en wingerdblaren de stille woning om... Hoog uit de lucht daalt, in een tonenregen, klaar paarlend lerkgezang en, t'eener stond, schiet hel een meisjesstem den vogel tegen en klinkt de velden rond. 19 Sept. 1902 Vorige Volgende