Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Schepping Omruischt van zangrig bladgefluister, door 't mystisch spel van licht en duister omtinteld met een stralenkrans, komt ge als een nevelschim gegleden, nog vormloos ver... maar diep aanbeden in uw aanstaanden schoonheidsglans. 'k Voel uw bezielende adem waaien van verre. Zie! de bloemen zwaaien u 't kleurig, reuzig geurenvat. 't Hosannah dreunt van boog tot bogen of 't woud, in twijg en stam bewogen, met mij u huldigde en aanbad. Gij zijt gekomen... heel mijn wezen trilt vreugdedronken... 'k grijp - gerezen tot u - naar u, zoo trouw verwacht, ter vuurge omarming... vruchtloos pogen! Uw vorm is wind... uw schijn is logen... een hersenschim... een droomgedacht... O! heerlijk beeld der ijdle droomen! 'k Wil u doen leven, u doorstroomen, u sterken met mijn levensgloed: mijn vleesch zal smelten, 't harte bloeden, om u te vormen, u te voeden, mijn eigen kind, mijn vleesch, mijn bloed! En 'k juich, daar de adem mijner longen uw borst doet golven, - opgedrongen van al wat mij daarbinnen beeft; [pagina 41] [p. 41] daar u de bloedstraal van mijn harte dooradert, - u mijn liefde en smarte en hooger hoop in de oogen leeft. Uw blik, waar donkre glanzen zweven, voert op een stroom van wonder leven mijn ziekelijken schoonheidszin. Kom! laat het waas der stille droomen zachtlokkend om uw teerheid doomen en treê, hooghartig, 't leven in. Mijn kind! Geen liefde moet ge er winnen: geen kan u toch, als hij, beminnen, wiens hart u sprong tot levensbron; maar, hem begrijpend in uw wezen, zal m' in uw sprekende oogen lezen al wat hij-zelf niet zeggen kon... 1891 Vorige Volgende