Verzen(1918)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Waarheid en ideaal I O zalig hij, wien hooger drift het hart doorgloeit en hem, den fieren blik ten hemel steeds geheven, tot grootscher uitkomst noopt dan 't zingenot van 't leven, wiens geest, met aadlaarswiek, door 't eindelooze roeit. Hem komt een hemelsch beeld, dat om zijn sponde stoeit met liefderijken lach, in al zijn droomen zweven, wijl, zeesterre in den storm, het doel van al zijn streven hem hoopvol tegenlacht en hart en zinnen boeit. O zalig is hij! Wen hij, 't beeld nabijgekomen, de minnende armen strekt naar 't onvergankelijk schoon, verzwindt het eensklaps met een schampren lach van hoon; En als hij, tot aan 't doel gesteigerd, al zijn droomen vervuld zal wanen, zal een onweerstaanbre macht hem wederslingren in de hel van d'aardschen nacht! 1883 [pagina 30] [p. 30] II Wee, die een toon van 't eeuwig lied heeft opgevangen, en zijn verbeeldingszon door alles schittren doet; die 't aardsch doortintelt met een goddelijken gloed; die al 't geschapene aan de wijde borst wou prangen! In vlekkeloozen vorm van grenzenloos verlangen hergiet zijn scheppingskracht een zwakke vrouw: - hoe zoet en majestatisch troont ze in 't dichterlijk gemoed en rijst ze, als een godin, op 't altaar zijner zangen. Daar scheurt, op 't onverwacht, der waarheid bliksemstraal het scheemrig nevelwaas; de gouden tooverpraal verdooft; de dood blaast op de frissche lenteblaren, en de aangebeden vrouw, vergodlijkt boven God, schopt zelf heur troon omver met woorden en gebaren vol bandelooze drift en dierlijk zingenot! 1883. Vorige Volgende