De gedichten. Deel 4
(1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Leeven van Pieter Langendyk. | |
[pagina 3]
| |
Leeven van Pieter Langendyk.Het vaderlyk geslacht van Pieter Langendyk, eenigsten naagelaaten zoon van Arent Langendyk, is uit het dorp van dien naam, niet ver van Alkmaar gelegen, herkomstig, en voerde dien van Kort, eer 's dichters vader denzelven voor eenen die hem wat aanzienlyker scheen verwisselde, en zich, met zyne drie broeders, Langendyk liet noemen; even of een naam van meerder lettergreepen den persoon eenig meerder aanzien konde byzetten; welk oordeel eenigzins verschoonlyk schynt, gemerkt het gros der menschen veel al geneegen is, persoonen en zaaken, niet naar hunne innerlyke waardye, maar naar hunnen naam te schatten.
Pieter Kort en zyn zoon Arent waren beiden | |
[pagina 4]
| |
metzelaars baazen te Haarlem, en deeze laaste zoo onbekrompen van middelen, dat hy, kort naa zyn huwlyk met Anneke Nieuwenhuizen, voor zich een huis bouwde in de gierstraat over de botermarkt, alwaar onze Dichter Pieter Langendyk, op den 25sten van Hooimaand des jaars 1683, wierd geboren. Pas zes jaaren oud verloor hy zynen vader, wiens weduwe besloot de kostwinning onder 't opzicht van eenen meesterknecht aan te houden; 't welk nochtans van korten duur was. Zy zette vervolgens, door goede vrinden ondersteund, een lywaatwinkel op, en zond haaren zoon, nu omtrent tien jaaren oud, na Amsterdam, alwaar zy hem by den door zyne schriften zeer bekenden Willem Sewel ter woon bestelde, by wien hy de gronden der latynsche taale leerde. Een geruimen tyd (hoe lang is onzeker) by deezen taalkundigen man gewoond hebbende, geraakte zyns moeders winkel aan een ongelukkig einde; des zy, haaren zoon tot zich neemende, Haarlem verliet en zich in 's Gravenhage nederzette. Deerlyk zag 't 'er hier voor haar uit; want door haare verkwisting aan alles schier gebrek, en vrind noch vreemd te hulp hebbende, moesten moeder en zoon, zonder kostwinning, dan die een klein winkeltje hen verschafte, zich zeer soberlyk ge- | |
[pagina 5]
| |
neeren. Pieter ondertusschen oeffende zich in de teekenkunst, en schetste, veeltyds in gezelschap van eenen François van Steenwyk, de omgeleegen landgezichten naar het leeven. Dan, dit verligtte den nood niet: ook had hy niets geleerd waar mede de kost te winnen. Doch, gelyk eerlyke armoede wonder vernuftig is in het opspeuren van middelen om zich uit haare bekommernis te redden, zoo ook keek onze Langendyk alsints uit na gelegenheid om door zyne vlyt iets toe te brengen tot verligtinge van zyne bekrompene omstandigheden; en hy vond ze: want een weefgetouw magtig geworden zynde, bevlytigde hy zich zoo lang, tot dat hy gaaren-damast en servet-goed weeven kon, met het welk hy, een stukje afgeweeven zynde, na Amsterdam reisde om het te verkoopen. Hy zelf teekende de pattroonen, en geraakte door zyne vordering in de teekenkunst by de Haagsche liefhebberen in kennis en achting: inzonderheid by den kunstschilder Hendrik Pola; wiens teekeningen, verbeeldende de Fabel van Psiche, hy naderhand met 53 byschriften vereerde.Ga naar voetnoot(a)
Vroeg was de dichtkunst zyne geliefde uitspanning: want maar den ouderdom van zestien jaaren | |
[pagina 6]
| |
bereikt hebbende, ontworp en voltooide hy zyn blyspel Don Quichot, getrokken uit den geestigen roman van den Spaanschen Savedra. Waarschynlyk is het, dat dit niet het eerste proefstuk van zyn vernust geweest zy, en dat hy zich reeds eerder onder 't opzicht van den taal- en dichtkundigen Sewel in de poëzye geoeffend hebbe.
Schoon nu door de vlyt van onzen jongen Dichter het bestaan eenigzins ware verbeterd, kwam 't 'er echter nog sober om; des besloot hy, met zyne moeder Amsterdam tot woonplaats te verkiezen, in verwagting van aldaar een beter fortuin te zullen ontmoeten. Het gelukte: want nauwlyks was hy hier, of hy wierd voor meesterknecht over een weefzolder door den Heere Prado aangenomen; en vervolgens voor kantoor bediende by den Heere Jan Brand. Deeze, zyne bekwaamheid in de teekenkunst bemerkende, gebruikte hem ook tot het teekenen der pattroonen van zyne zyde stoffen, in welke konst hy zoo groote vorderingen maakte, dat hem de heer Abraham Verhamme, een der voornaamste Fabrikeurs van dien tyd, naderhand, op eene vry goede jaarwedde tot zyn pattroonmaaker aannam; in welken dienst hy negen jaaren doorbragt. | |
[pagina 7]
| |
Nu begon zyne lust ter dichtoeffeninge meer en meer te ontbranden, en vind ik de eerste vaerzen onder Langendyks naam met den druk gemeen gemaakt in de werken van Jan van Gysen: te weeten het eerste deel, in den jaare 1707 te Amsterdam gedrukt, is voorzien met 's dichters beeldtenis en eenige plaatjes door Langendyk geëtst. Doch men moet bekennen, dat zy uitneemend slegt zyn, en weinig overeenkoomen met de verwagting die men met reeden hebben moest van iemant die zoo lang de teekenkunst had geoeffend; maar schynt dit eenigzins verschoonlyk, wanneer men in aanmerking neemt, dat zyne kostwinning hem meest op bloem- en rankwerk, geenszins op het schetsen van beelden van menschen en dieren had doen toeleggen. Ook haperde 't den vaerzen, tot lof van dat werk en zynen dichter door onzen Langendyk gezongen, aan het noodzaakelyk vereischte van beschaasdheid, in welke hy naderhand door meerdere oeffening en omgang met kundige liefhebberen toenam.
In het jaar 1711 wierd zyn Spel Don Quichot op de Bruiloft van Kamacho drie maal naa elkander op den Amsterdamschen Schouburg met veel toejuichinge vertoond, en toen eerst met den druk | |
[pagina 8]
| |
gemeen gemaakt.Ga naar voetnoot* Dan, de liefhebbers der tooneelpoëzye vonden 'er sommige gebreken in, welken hy, naa dat hy wat meerder kennis van de schikking, die in een spel vereischt word, kreeg, verbeterde: Hy zuiverde het, naamentlyk, van gaapende tooneelen, door het tusschen voegen van korte uitkomsten; en, om aan den grondregel des tooneels te voldoen, welke leert; dat men zyn' hoofd-personaadjen in 't eerste bedryf moet doen kennen, berymde hy een geheel nieuw tooneel, om 't karakter van Don Quichot voor den aanschouwer open te leggen.Ga naar voetnoot(a)
De omgang met verscheiden beminnaars der dichtkunde, waar van hy in 's Gravenhage versteeken was geweest, wekte nu meer en meer zynen yver: en zette aan de voortbrengselen zynes vernufts eene meerdere beschaafdheid by, die, gepaard met zyne natuurlyke bekwaamheden van vlugheid en vindinge, hem eerlang deeden uitmunten. Want eeven als de uitgebreide wou- | |
[pagina 9]
| |
den, voortbrengsels der natuure, uit hunnen eigen aart in de aanschouweren wel verwondering maar geenszins die aangenaame aandoeningen verwekken, welke de door kunst geregelde waranden verschaffen, zoo ook moet de aangeboorene bekwaamheid des dichters beschaafd en geregeld worden zal zy behaaglyk zyn: en om deeze beschaafdheid te verkrygen is zekerlyk niets bekwaamer dan de verkeering met kunstgenooten van smaak en oordeel, waar door ook niet zelden de dichtlust zelve wierd gevoed en aangekweekt, gelyk het onzen Dichter gebeurde; die in den jaare 1712 nog twee spellen uitgaf, den Zwetzer, naamentlyk, en het wederzyds Huwlyksbedrog. Het eerste, een kluchtspel vol geestigheden en boerteryen, vertoonde men op den 17den van Wintermaand, en den volgenden maandag; maar het ander wierd eerst twee jaaren laater ten tooneele gevoerd. Dit Blyspel dichtte hy tot leering, en ter verfoeijinge van een gebrek, dat (zyns oordeels) al te veel by onzen landaart is ingekroopen, naamentlyk kaal en groots te zyn, en het laaste door bedrog staande te houdenGa naar voetnoot(a).
In den jaare 1715 gaf onze Dichter wederom | |
[pagina 10]
| |
twee spellen uit, te weeten, Krelis Louwen, of Alexander den Grooten op het Poëetenmaal, en de Wiskunstenaars of 't gevluchte Juffertje. Het eene heet hy een kluchtig Blyspel, om dat het, schoon in drie bedryven geschikt, een klucht zoude kunnen genoemd worden, dewyl 't een kluchtig geval behelstGa naar voetnoot(a). Het ander, myns bedunkens, het uitmuntenst zyner spellen, is een klucht, waar in hy twee zoogenaamde wiskunstenaars ten tooneele voert, die zeer heftig over den loop of stilstand der zonne redentwisten; geenszins, om hier mede de kunst of kunstenaars te roskammen, maar wel - - - - - - - - Het ydele gebaar
En waanwysheid van winderige zotten,
Die 't Schouwtooneel met reden mag bespotten.Ga naar voetnoot(b)
In dit zelfde jaar wierd nog, zonder zyne toestemminge, door een liefhebber die 'er een afschrift van magtig geworden was, uitgegeeven zyne boertige beschryving van den Amsterdamschen Schouwburg, en het vertoonen van Aran en Titus.Ga naar voetnoot(c) Deeze boersche samenspraak is een gedeelte van | |
[pagina 11]
| |
een blyspel toen by hem ontworpen, doch welk hy steeken liet, waarschynlyk om 't ontydig gemeen maaken van dit eene tooneel.
Schoon zyn dichtgeest eigenaartig geschikt scheen tot bly- en kluchtspellen, kreeg hy ook dit jaar geleegenheid zyne bekwaamheid tot het dichten van treurspel te beproeven, te weeten: De Heer Harmanus Angelkot besloot het uitmuntend Stuk van den grooten Engelschen dichter Addison, Cato geheeten, en welk door zyne landsgenooten, en door de geleerdste vernuften van Vrankryk, inzonderheid om zync kracht van welzeggen, en juistheid der karakters, hooglyk geroemd wierd, den Nederlanderen in hunne taale mede te deelen. Dan, dewyl hy begreep, met de beryming te moeten spoeden, om door lang verloop van tyd de nieuwsgierigheid niet te doen verflaauwen, bood onze Langendyk zynen vrind aan, het tweede en vierde deel te berymen.Ga naar voetnoot(a) Dus kwam het ylings in het licht, hoewel niet vry van die leemten en gebreken, welken gewoonlyk de overylde voortbrengsels verzellen, en die ook Langendyk zelf meermaalen deeden voorneemen dit spel naauwkeuriger te overzien en netter te beschaaven. | |
[pagina 12]
| |
Zyn vruchtbaar vernuft ondertusschen bepaalde zich niet alleen met het voortbrengen van tooneelstukken, maar oeffende zich ook in allerleie andere soorte van dichten. Hy hield eene byeenkomst met verscheiden dichtminnaaren, waar in onder anderen beslooten wierd het werk te voltooijen welk door den boertigen Fockenbroch was ondernoomen. Deeze had, op 't spoor des Franschen Scarrons, de twee eerste boeken van den Eneas van Virgilius in boertig rym naargevolgd, en 't werk laaten steeken. Nu kreeg elk zyne taak; aan Langendyk viel 't vierde boek te beurt:Ga naar voetnoot(a) dit voltooid hebbende deelt hy het gezelschap zyn werk mede, maar niemant der overige leden hield zyn woord, of zag 'er kans toe. Eenigen ontschuldigden zich met de onvoegzaamheid der stoffe, die zich tot geene boert liet vleiën; Langendyk, zeiden zy, had gelukkiger lot getroffen. Dan hy, om hen te overtuigen dat het aan hunne bekwaamheid, niet aan 't onderwerp, haperde, bragt in de volgende byeenkomst een groot gedeelte mede van het derde boek op den zelfden trant berymd; doch het geheele boek onvoltooid blyvende, is dit gedeelte ongedrukt gebleeven. | |
[pagina 13]
| |
Het winderig actie-jaar 1720 leeverde onzen Dichter stoffe tot tooneelpoëzye, stellende hy de dwaasheid des onbesuisden actie-handels, en deszelfs noodwendig schadelyke gevolgen, zeer geestig ten toon, in het blyspel Quincampoix of de Windhandelaars, 't welk zoo zeer behaagde, dat het in 't zelfde jaar vyftien maal achteréén vertoond wierd.Ga naar voetnoot(a) Ook dichtte hy, naar den smaak van het Italiaansch tooneel, een kluchtig blyspel Arlequyn Actionist, 't welk, gesierd met zinnebeeldige vertooningen, tusschen den 28 van Wyn- en den 23 van Slachtmaand tien maal ten tooneele verscheen.Ga naar voetnoot(b)
Gelyk nu dit noodlottig jaar gelegenheid in overvloed verschafte om der tyden dwaasheid te bespotten, zoo gaf het hem niet mindere stof om de rampen van Europa te beklaagen. Men had hem in dit zelfde jaar verkooren tot Factor der aloude Haarlemsche Redenrykers kamer, voerende ten Zinspreuke: Trouw moet blyken. Deeze gewoon zynde op den eersten dag des jaars een gedicht uit te geeven, had hy reeds by de intreede | |
[pagina 14]
| |
van 't jaar 1719, voor die Broederschap zyn Emmanuët of jaarzang op de geboorte onzes Zaligmaakers,Ga naar voetnoot(a) gedicht, en met den aanvang van 't jaar 1720 een Lofkrans voor zyne geboorte StadGa naar voetnoot(b) gevlochten, waarin hy van zyne ervaarenis in de vaderlandsche oudheid en geschiedenisse blyken gaf. Nu verkoos hy met het nieuwjaar van 1721 de rampen des voorleden jaarsGa naar voetnoot(c) te zingen; welke dichtstukken gevolgd wierden door den Lof der DichtkunstGa naar voetnoot(d) en 't Lofdicht op het Eere beeld van Laurens Koster,Ga naar voetnoot(e) tot dat hy met den aanvang van 't jaar 1724 besloot het leeven der Hollandsche Graaven in jaardicht te beschryven, waar van my in 't vervolg nog iets te melden staat; dan, kan ik hier niet verby gaan te spreeken van zeeker verweerschrift door onzen Dichter ontworpen, te weeten: De Broederschappen der Redenrykeren zyn, van onheuglyke tyden her, met verscheiden voorrechten en vryheden hier te land voorzien geweest. Onder deezen was zekere vryheid belangende den accys, welke de drie Haarlemsche kamers, toen in weezen, nog genooten. Eenige waarden | |
[pagina 15]
| |
of tappers schreeven het verloop van hunne neering aan deeze vryheid toe, en meenden, dat, ware die den Redenrykeren, welken daaglyksche byeenkomste houden, ontnomen, deeze gezelschappen te niet, en hunne kroegen aan meerder bezoeks geraaken zouden. Zy leeveren dan den wethouderen een verzoekschrift in, ten einde de kamers, ten hunnen voordeele, met zekere belastinge moogen bezwaard worden. Tegen dit verzoekschrift schreef Langendyk een gedicht onder den tytel van verweerschrift der drie aloude Haartemsche Redenkamers,Ga naar voetnoot(a) in 't welk hy Rethorica spreekende invoerde en de zaak der kameren liet verdeedigen, met zulk eenen goeden uitslag, dat zy alle haare vryheden behielden.
Dan, wy keeren weder tot het jaar 1720, in welk de dichtgeest van onzen Langendyk inzonderheid zeer vruchtbaar geweest is, wyl het, behalven de reeds verhaalde dichtstukken, nog van hem zag te voorschyn koomen zyn Treurspel, Julius Cezar en Kato, gevolgd naar den Franschen Kato van den Heer de Champs. Dit stuk, 't welk in het oorspronkelyk met het Engel- | |
[pagina 16]
| |
sche van den Heer Addison om den lauer stryd, en het misschien in sommige opzichten overtreft, is niet minder behaaglyk in onze moedertaale, waarom het ook met veele toejuichinge ten tooneel gevoerd is.
Beducht, dat anderen mogten onderneemen zyne vaerzen by een te verzamelen, en 'er dingen van hun eigen maaksel, ja zelfs schotschriften onder mengen, om den achterdocht weg te neemen dat zy de opstellers daar van zyn; als mede omdat eenige zyner vaerzen overal zworven, die ongedrukt en door onkundigen na geschreeven, bedurven, en gerabraakt waren,Ga naar voetnoot(a) besloot Langendyk zyne gedichten, in twee boekdeelen verzameld, ter drukperse over te geeven, en kwamen dezelven in het jaar 1721 te voorschynGa naar voetnoot(b), versierd met zyn beeldtenis door den vermaarden J. Houbraken in 't koper gebragt. In 't eerste deel, uit mengeldichten bestaande, munt onder anderen uit het vaers de Zwitsersche EenvoudigheidGa naar voetnoot(c) geheeten, terwyl het teffens toont dat hy, niet minder dan tot andere onderwerpen, be- | |
[pagina 17]
| |
kwaam was tot samenstellen van hekeldicht, indien slechts zyne neiging hem daar toe gedreeven hadde, maar, doorgaans daar van afkeerig, heeft hy nochtans aan zyne gemeenzaame vrinden bekend, ook deel gehad te hebben aan eenige schimpschriften, onder den tytel van Kool- en Spreeuwdichten uitgegeeven, hier toe zeer sterk zynde aangezocht door eenigen van zyn gezelschap. Dus zyn de dichtstukjes Merkurius aan de Amsterdamsche PoëetenGa naar voetnoot(a) de Liciaansche weêrgalm en een snuifje voor de ontstelde harssenen van de stekelbaers-ventersGa naar voetnoot(b) van zyn maaksel, schoon hy ze nooit openlyk voor de zynen verklaarde. Voorts vind men in dat eerste Deel van Langendyks gedichten keur van stoffe, en behoeven de Veld-Herders- en Visschers-zangen die van den zoetvloeijenden J.B. Wellekens niet te wyken: en hoe zeer ook de Bruiloftsvaerzen, veelal zwanger van laffe vlyeryc, by kunstminnaaren in kleinachtinge zyn, Langendyks nochtans zullen en door hunne malsche vloeijendheid, en door zyne schilderachtige tafereelen altoos behaaglyk blyven. In Snel- en Punt-dicht heeft hem de rykzinnige J. de Dekker moogelyk alleen overtroffen, en in | |
[pagina 18]
| |
Blyspeldicht (welk beneevens den Julius Cesar en Kato het tweede deel zyner gedichten hoofdzaakelyk uitmaakt) steekt hy zynen tydgenooten de loef af.
Schoon nu, terwyl zyn roem en achting ten hoogsten top steegen, ook zyne inkomsten merkelyk vermeerderden, gaarde hy echter niets over, dan boeken en printkunst. Nu woonde hy eens binnen, dan weer buiten Amsterdam. Veel had hy van zyne moeder te lyden, die ongemaklyk van aart, ook dikwils zich aan den drank, niet zelden de schaadelyke en verkeerde toevlucht der mistroostigen, overgaf. Dit alles verdroeg hy met geduld, want van eene vry onverschillige geaartheid zynde, schikte hy zich naar zyn lot, of ontvlood ok vaak zyns moeders lastigheid in 't gezelschap van den eenen of anderen zyner vrinden; inzonderheid in den boekwinkel van H. van de Gate, toen de verzaamelplaats der Amsterdamsche poëeten.
Ondertusschen liep zyne verbindtenis by den Heer Verhamme ten einde; wanneer hy nu besloot zich voortaan vry te houden, en een iegelyk met zyne teekenkunst te dienen, waarin hy groote vorderingen gemaakt had, des zyne pattroonen | |
[pagina 19]
| |
van ieder een gezocht wierden, en hy de handen vol werks kreeg, inzonderheid van de Haarlemsche fabrikeurs, 't welk hem in den jaare 1722 deed besluiten even buiten zyne geboortestad op den kleinen houtweg te woonen. Schoon hy nu eene rykelyke kostwinning had, wist nochtans zyne moeder raad om de overwinst door te brengen, dewyl zy in haar huisbeleid gants ongeschikt was. Langendyk bekreunde zich des weinig, indien slechts zyne boekery en printverzaamling 'er geen nadeel door leeden; zoo onverschillig was hy. Twee jaaren had hy buiten gewoond, toen hy ook eene wooning in de stad zocht, om 's winters avonds niet bepaald te zyn, wanneer hy zich in gezelschap van vrinden bevond, welken hy, om het sluiten der poorte, te vroeg, zyns oordeels, moest verlaaten. Vervolgens huurde hy eene grootere wooning buiten, en hield slechts eene kamer binnen de stad. In den winter van 't jaar 1724 kreeg hy ongemak aan de oogen, waardoor zyn gezicht zoo verduisterde, dat hy, vreezende niet in staat te zullen blyven om te teekenen, wederom zyne damastfabriek opvatte. Gelukkiglyk nochtans herstelde zyn gezicht, en evenwel bleef hem de lust by om zyne aangevangene rederye aantehouden en uit te breiden, ten dien einde eene kleine garenspinderye | |
[pagina 20]
| |
buiten 's lands oprechtende. Dus ging de huishouding voort, wanneer des dichters moeder op den 15den van Louwmaand 1727 in het 63ste jaar ha res ouderdoms overleed. Niet lang hier naa, te weeten den 9den van Herfstmaand des zelfden jaars, huuwde hy te Amsterdam met Johannetta Maria Sennepart, dochter van Johannes Sennepart en Katharina van der Hyden. Omtrent vyftien jaaren geleeden had hy reeds op haar het oog laaten vallen, en waarschynlyk is 't dat om zyns moeders wil het huuwlyk zoo lang achter bleef. Hy begroette zyne bruid met een gedicht;Ga naar voetnoot(a) dan, hy was ook met haar niet gelukkig, want behalven dat zy vry kwistig viel, deelde haar inborst in de ongesteldheid van haar lichaam, tot dat zy door veelerleie kwaalen gesleeten, naa verscheiden jaaren sukkelens, op den 28sten van Grasmaand des jaars 1739 den geest gaf.
Alle deeze rampspoeden verduurde onze Langendyk met eene ongemeene gelykmoedigheid; en word van hem getuigd; dat niemant hem ooit droefgeestig of zwaarmoedig gezien hebbe. Wie toch kan de rampen verhoeden, was zyn zeggen; | |
[pagina 21]
| |
als het huis met al wat 'er in is in den brand staat, gaa ik maar weder in een ander.
Reeds eenige jaaren geleeden (opdat ik weder tot 's Dichters kunstoeffeningen keere) had hy naar eene vertaaling uit het Frans berymd het blyspel de Bedriegery van Cartouche geheeten. Dit spel had te Parys eenen grooten ophef gemaakt, moogelyk minder door de geestigheid der vindinge, dan om den naam des hoofdpersonaadjes; dit deed onzen dichter denken, dat de fransche Blyspelmaaker met dit werk niets had beoogd, dan den schouwburge eene goede somme gelds in de beurs te jaagen; dit zelfde oogmerk gaf geleegenheid tot de Nederduitsche beryming, die op 't verzoek der Heeren Regenten des Amsterdamschen Schouwburgs ondernomen, echter maar driemaal ten tooneele gevoerd wierd; en 't was aanmerkelyk (zoo my de Dichter zelf meermaalen verhaalde) dat, daar, by de eerste vertooning, van beiderleie kunne met meenigte toevloeiden, men by de tweede schier niet dan mannen, by de derde zeer weinige aanschouwers zag: 't welk hy aan de akeligheid, die de vertooning van 't schuim der gauwdieven natuurlyk verwekte, toeschreef. 't Stuk bleef eenige jaaren ongedrukt, tot dat de Dichter, om | |
[pagina 22]
| |
aan 't verzoek der liefhebberen zyner toneelpoëzye te voldoen, die gaarne alle zyne stukken by elkander wilden voegen, het eindelyk aan 't licht gaf.Ga naar voetnoot(a)
Wy hebben hiervoor verhaald, dat Langendyk in den jaare 1724 ten onderwerp zyner jaarzangen voor de Redenrykers kamer Trouw moet blyken verkoos het leeven der Hollandsche Graaven, zooverre die geschilderd zyn op de zaal van het raadhuis zyner geboortestad: dit oogmerk had hy nu in één en twintig jaardichten volvoerd, welken den liefhebberen der vaderlandsche geschiedenissen en dichtkunde zoo zeer behaagden, dat zy tot buitenspoorige pryzen, zelfs tot dertig guldens toe, gekocht wierden. Dit maakte eenige boekverkoopers jookerig om dezelven, buiten kennis des dichters, naa te drukken. Hier van verwittigd, besloot hy hen voor te koomen, deeze dichten over te zien, en vermeerderd en verbeterd uit te geeven. Dus kwamen zy in den jaare 1745 in twee boekdeelen voor den dag,Ga naar voetnoot(b) gesierd met de beeldtenissen der Graaven naar de aloude tafereelen op het | |
[pagina 23]
| |
raadhuis, om welken naauwkeurig te volgen zich juist toen ter tyd eene gunstige geleegenheid opdeed, gelyk men in 't breede in het voorbericht voor deeze uitgaave der Graaven van Holland zien kan.Ga naar voetnoot(a) Dit werk, ondertusschen, zal altoos by alle beminnaaren der vaderlandsche oudheid en vryheid in achtinge zyn, dewyl Langendyks zoetvloeijende Zangheldin, in 't verhaalen der geschiedenissen, zich van alle onwaarschynlykheid heeft gewacht, en met een klaaren en onbezwachtelden styl de waarheid getracht in den dag te zetten,Ga naar voetnoot(b) zoo verre zy haar uit de duisternissen der oudheid heeft kunnen opdelven.
Sederd het jaar 1728 had onze Poëet het buitenleeven verlaaten, en woonde binnen Haarlem. Zyne print- en boekverzaameling, waar aan hy niet ontzag naar zynen staat veel gelds te spillen, was merklyk aangegroeid, en hy in de kunst van pattroonen te teekenen nu zoo verre gevorderd, dat hy geleegenheid had tot merkelyke overwinst, indien hy daar aan zyne vlyt hadde willen besteeden; doch of de wederwaardigheden, die hem in- | |
[pagina 24]
| |
zonderheid in zyn huuwlyk, door den elendigen toestand zyner huisvrouwe, zyn overgekoomen, waar onder menig één, (zoo spreekt een ooggetuige) schier zou bezweeken zyn; of die wederwaardigheden, zeg ik, zynen yver verslapt hebben, dan of zyne natuurlyke onverschilligheid en gemaklyke gesteldheid oorzaak geweest zyn van 't verwaarloozen zyner kostwinninge, dit is zeker, dat hy in den jaare 1747 genoodzaakt was het meest gedeelte zyner boeken, printen en inboedel te verkoopen: dus zag hy zich weder in zyne voorige bekrompenheid, die in eenen hoogen ouderdom te zwaarder drukt.
Dan, even gelykmoedig en met weinig te vreden, meende hy zyne nooddruft altoos te zullen kunnen vinden, toen de Weledele en Grootachtbaare Overheid zyner geboortestad hem die op eene edelmoedige wyze verschafte, 't welk my nu te verhaalen staat.
Het vermaak 't geen onze Langendyk schepte in 't opspeuren van 's lands oudheid, en de zucht die hy zyner vaderstad toedroeg, hadden in hem het besluit gekweekt, om de beschryving van Haarlem, door den E. Samuel Ampsing in den jaare 1628 | |
[pagina 25]
| |
uitgegeeven op nieuws met veele vermeerderingen en aanmerkingen aan 't licht te brengen. Hier toe had hy reeds verscheiden stukken by een verzameld. 't Geviel nu, dat het den Wethouderen goed dacht eene geheel nieuwe en nettere beschryving der Stad te doen samenstellen, en tot dit werk hunne keuze te laaten vallen op onzen Dichter, welke zich hier toe niet ongeneegen getoond had. Zy besluiten dan hem hier mede te belasten, en tot Stadshistorieschryver aan te stellen, waar van de acte gedagteekend is op den 5den van Sprokkelmaand des jaars 1749. Gewillig nam hy deezen last, dien hy zich tot eere reekende, op zich, en weetende met wie hy te doen had, ook gewoon zynde eer boven geld te schatten, liet hy de belooning zynes arbeids, naadat het stuk zoude voltooid zyn, aan 't goedvinden zyner aanstelleren over. Deezen, opdat het hem aan geenen tyd, dien een werk van zulken omslag eischt, zoude mangelen, booden hem gulhartig aan, om hem geduurende al zyn leeven van spys en drank en inwooning in het vergroote Proveniers-huis der stad te bezorgen, 't welk hy aannam. Dus kon hy buiten zorg voor leevens onderhoud zich geheel en al ter voltooijinge van den opgelegden taak toeleggen. Nochtans heeft hy dien niet volvoerd, schoon | |
[pagina 26]
| |
hy ruim zeven jaaren zyne aanstelling tot Historieschryver overleefde.
Zyn klimmende ouderdom, ondertusschen, doofde in hem geenszins de lust ter dichtoeffeninge. Sedert het jaar 1747 had hy Willem den eersten Prins van Oranje ten onderwerp zyner kamervaerzen verkooren, wiens leeven hy tot het berucht ontzet van Leide, in den jaare 1574 voorgevallen, bragt. Ook kwam het derde Deel zyner Gedichten in 't jaar 1751 uit,Ga naar voetnoot(a) verzeld met zyn welgetroffen pourtrait door den beroemden C. Pronk geteekend, en kunstryken Houbraken gesneeden. Maar inzonderheid hinderde niet weinig den voortgang der beschryvinge zyner geboortestad, zyn yver ter voltooijinge van eenige Tooneelstukken, reeds in zyne jeugd ontworpen, en schoon hy in twintig jaaren zich met geen tooneeldichtkunde bemoeid had, kreeg hy 'er nu eene ontydige lust toe. Xantippe of het booze wyf des filosoofs Socrates beteugeld was tans 't eerste blyspel 't welk hy voltooide, en den Regenten des Amsterdamschen schouwburgs ter goedkeuringe aanbood, onder beding van eene erkentenis, die | |
[pagina 27]
| |
hem, telken reize als dit spel wierd vertoond, zoude worden uitgekeerd. Deeze wierd hem toegezegd, en 't spel ter drukperse over gegeeven: dan 't was nog niet afgedrukt, toen onze Dichter overleed. Naa zynen dood verscheen het meermaalen ten tooneele; doch schoon het, naar zyn oordeel, eene geheel nieuwe vinding is, en geen gemeenschap heeft met eenige tooneelspelen, die van alle oude tyden af tot op heden het licht hadden gezienGa naar voetnoot(a) moet men nochtans bekennen, dat het minder dan zyne voorgaande stukken voldoet. De werken van groote vernuften ryzen en daalen gemeenlyk met het klimmen en afgaan hunnes leeftyds, de dichter nochtans is 'er altoos in te vinden.
Behalven Xantippe, voltooide onze Langendyk, Papirius of het oproer der vrouwen binnen Romen, blyspel. Ook vond men, naa zynen dood, den Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden, welk tooneelstuk, nog niet ten einde gebragt zynde, door twee Amsterdamsche Dichters, die door hunne uitmuntende poëzye voorlang eenen onsterflyken naam verwierven, beschaafd, voltooid en in die orde gebragt is, zoo als het tans het licht ziet. | |
[pagina 28]
| |
Deeze drie Blyspellen zyn de laaste voortbrengsels van het vernuft onzes Dichters, die ter bevorderinge der vertooning van zyne Xantippe in Sprokkelmaand des jaars 1756 na Amsterdam gereisd zynde, naa twee dagen vertoevens, wederkeerde met pyn in zyne borst, die eerlang heeviger wierd, doch na eene aderlaating luisterde. Vervolgens kreeg hy eene opening in 't rechter been waaraan hy eenige weeken sukkelde. Hy beterde wel eenigzins, doch bleef in eenen zwakken toestand, zich vlyende met hoope van herstel tot in Zomermaand, wanneer hy instortte, en, dagelyks zwakker wordende, zyn einde voelde naderen. Tot nog toe had hy zich by geene gezintheid der Kristenen als lid laaten aanneemen, niet zo zeer omdat hy, na 't gevoelen der Quakeren hellende, de uiterlyke plechtigheden onnoodig hield; want schoon in dit gevoelen en door zyne moeder en door zynen leermeester opgekweekt, verliet hy, tot jaaren van onderscheid gekoomen zynde, de vergaderingen dier gezinte; maar waanende schier overal groote gebreken te bespeuren, hield hy zich buiten alle kerkelyke gemeenschap. Zyn vader de leere der Doopsgezinden beleeden hebbende, welke beweert dat men den volwassenen op hunne geloofsbelydenis het doopsel bedienen moet, was onze Lan- | |
[pagina 29]
| |
gendyk tot nog toe ongedoopt gebleeven. Tans zag hy den dood voor oogen: en zeeker geene omstandigheid des leevens is bekwaamer om den mensch tot ernstige gedachten, en overziening zyner gemoedsgesteltenisse te brengen. Vry van de heevige aandoeningen der driften, door 't verzwakken der zinnen, word der ziele ruimte gegeeven om aan haaren stand te denken, te meerder hier toe gedrongen door 't besef haarer aanstaande verhuizinge. In zulk eenen staat was de Dichter wanneer hem een zyner boezemvrinden bezoeken komt. Ik moet, zegt hy, my zelf beschuldigen, dat ik, my nimmer in eenige uiterlyke gemeenschap der Kristenen begeeven hebbende, de plechtigheden van Doop en Avondmaal heb verwaarloosd. Te duidelyk nochtans heeft onze gezeegende Zaligmaker die ingesteld, dan dat hy 'er niets nuttigs, niets verplichtends, mede bedoeld zoude hebben; het ware lang myn post geweest my naar zynen wil te schikken, ofschoon myn bepaald vernuft de wyze oogmerken dier Instellingen zo klaar niet konde begrypen. Tans zie ik die verplichting duidelyker, en geenen anderen weg ter myner geruststelling open, dan door alles te verrichten dat myne laaste oogenblikken nog gehen- | |
[pagina 30]
| |
gen willen. - Toen verzoekt hy, dat men hem eenen bundel papieren aanreike, en leest met veel ontroering de twaalf artikelen des kristelyken geloofs, zo als hy die zelf eertyds bermyde; voorts zyn verlangen, om een lid der kristelyke kerke te worden, betuigd hebbende, en dat de leere der Doopsgezinden meest met zyn gevoelen strookte, vraagt hy: of men hem op zulk eene belydenis met den waterdoop zoude willen bedienen? Hier van verzekering krygende, verzoekt hy zeer ernstig zynen vrind, dat hy zyne begeerte den kerkeraad der gemelde gezinte, die op het klein-heilig-land binnen deeze stad haare vergadering houd, op 't nadrukkelykst voorstelle, met bede dat men die plechtigheid op zyn krankbedde aan hem wilde bedienen. Gelyk dan ook zulks in tegenwoordigheid van eenige gemagtigden uit die gemeente, door den eerwaardigen Jan Visser, op den 13den van Hooimaand geschiedde. Maar vyf dagen overleefde onze Langendyk deeze godsdienstige verrichting, en stierf den 18den der zelfde maand, den ouderdom van 73 jaaren min zes dagen bereikt hebbende. Zyn lyk werd den 24sten in de groote kerk ter aarde besteld.
Dit was het einde van Pieter Langendyk, die | |
[pagina 31]
| |
met recht in den rei der voortreffelykste vaderlandsche Poëeten een plaatsje verdient. Ongemeen vaardig was hy in 't dichten, en de vaerzen rolden hem als uit de pen: deeze vaardigheid, waarop hy dikwils te veel vertrouwde, was ook veeltyds oorzaak dat hy den tyd niet nam om zyn werk naar eisch te beschaaven. Byzonder heeft hy zich toegelegd op de vloeijendheid der vaerzen, wraakende de zinnelykheid der zulken die, verlekkerd op den mannelyken styl des zinryken Hoofts, dien onvergelykelyken Schryver in zyne gedrongenheid poogen na te volgen. Uit de verscheidene spellingen by den Nederlander in gebruik volgde hy meest die van L. Bake, niet omdat hy eene andere afkeurde, maar omdat zyne keuze 'er in 't begin opgevallen was.Ga naar voetnoot(a) In boertige gedichten heeft hy vuile dubbelzinnigheden, eene aartigheid by beschaafde verstanden met recht gelaakt, vermyd, en dus getracht te vermaaken, zonder kuissche ooren te kwetsen.
Ter voltooijinge deezer leevensschetse des Dichters staat ons nog van zyne gedaante en omgang iets te zeggen: middelmaatig was hy van langte | |
[pagina 32]
| |
en taamelyk gezet, hebbende eene styve houding. Zyn gelaat was deftig, doch gereed zich in vrolyke plooi te zetten tot vermaak van gezelschap, waarin hy zich gaarne bevond. Boertig van aart zynde,Ga naar voetnoot(*) en weetende verscheidene snakeryen voor te brengen, wekte hy de vreugd, voornaamlyk by vrinden waarmeede hy gewoon was te verkeeren. Niet zeer gereed om werken van anderen aftekeuren, velde hy altoos een genadig vonnis wen hem zyn oordeel wierd afgevorderd; onttrekkende zich nooit den zulken ten dienst te staan, die hunne dichten by hem ter toetze bragten, en maakende zyn werk van den jongen dichter aan te moedigen. Zyne eigen vaerzen las hy zeer verstaanbaar maar onbevallig, en begeerig na lof, schoon nooit gewoon dien af te bedelen, was hy gaarne gepreezen.
Om dit leevensverhaal, door 't aanhaalen van alle zyne dichtstukken van minder belang, niet te rekken, wyzen wy den Leezer tot de volgende Lyst der Dichtkundige werken van onzen Dichter. |
|