De gedichten. Deel 4(1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 352] [p. 352] Grafschrift. Sta wandelaar, hier rust, misdeeld van Lykbeklag, Het grootst tweevoetig dier dat Nederland ooit zag. Dat van zyn dierenaart zelf strekte tot getuigen, Door 't hoofd nooit hemelwaard, maar staag na de aard te buigen, Een waterloot gelyk, die scheutig voortgegroeid, Nooit snoeimes lydend', ook nooit vruchten draagt of bloeit. Natuur toen zy Kajaan wilde aan de waereld schenken, Dacht op zyn lyf zo sterk dat ze op geen ziel kon denken, Dies hy die leevende zo wel voor klein als groot Een wonder was, bleef zulks niet minder na zyn dood; Want deeze bamboets stierf zelf zonder geest te geeven: Waarom? hy had geen geest, geduurende al zyn leeven. Vraag. Waarom besloot Kajaan in Haarlems stad te woonen? Antwoord. De Haarelemmer maat kon best zyn langte toonen. Vorige Volgende