De gedichten. Deel 2
(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
[pagina 446]
| |
Voorbericht.Eer gy verder gaat, Leezer, moet ik verschooning verzoeken voor 't maaken der volgende vertooningen. Het zoude eene onvergeeflyke verwaandheid weezen, te denken dat wy den befaamden Palamedes door onze vertooningen den allerminsten luister zouden hebben bygezet; in tegendeel wisten wy dat de draad van 't spel daardoor eenigzins zoude verbroken worden. Ons was ook niet onbekend hoe scherp de Professor G. Bidlo voor deezen om diergelyke dingen, en wel voornaamenlyk om het Voorspel en de prachtige tooneelcieraaden in de speelen, Faëton, en Salmoneus van zyne benyders wierd door gehaald: doch indien zulk slag van menschen het gezigt door geen nevel van vooroordeel verblind geweest waare, zy zouden gezien hebben dat de eer van Vondel, den Prince der Nederduitsche dichteren, daar door geen schipbreuk konde lyden: dewyl zyne vaerzen alle wierden uitgesproken; derhalven behoesden deze lieden niets van den samenhang zyner treurspelen te verliezen, hebbende niet anders te doen dan alleen naar zyne vaerzen te luisteren, en zo lang men 't bycieraad vertoonde uit den Schouwburg te gaan, of de ooren voor den zang der Reyen te stoppen, en de oogen te sluiten om de overige pragt niet te zien, die de onweetende menigte naar den Schouwburg lokt, en de Godtshuizen aanmerkelyken winst aanbrengt. Het laatste is één van de gewigtigste redenen waarom ik, op 't verzoek van voornaame Heeren deeze vertooningen toegesteld hebbe, de andere redenen zullen verstandigen ligt begrypen; waarom men den onweetenden geen uitlegging daar van behoeft te doen, dewyl 'er hen niets aan gelegen legt. Hier ziet gy, Leezer, dat ik dit stalkaersje niet heb opgestoken om Vondels tooneelzon meerder lichts, aan te brengen: maar de aanschouwers ter plaats te leiden daar zy zynen dichtader hebben zien overvloeyen van zuiveren nectar en hemelval. Ondertusschen pas ik dit vaers van deezen onnavolglyken dichter, tot lof van Horatius Flaccus gemaakt, op hem zelf. | |
[pagina 447]
| |
Wie Vondels geest wil steeken naer de kroon,
Die tart als Pan, Apolloos hoogen toon,
En krygt in 't endt den welverdienden loon
Van Midas ooren.
Myn Agrippynsche vogel, blank van pluim,
Gaat bruisen, als een schip voor wind door 't schuim,
Of schept zyn adem op het luchtig ruim
En laet zich hooren.
Naa de vertooningen van Palamedes, volgen die, dewelke ik (naa dat myn Blyspél genaamd Quincampoix of de Windhandelaars in 't winderige Actiejaar 1720. Vyftienmaal achteréén vertoond is) hebbe gemaakt voor mynen Arlequyn Actionist, naa dat hy reets in 't licht was, en derhalven niet by den eersten druk konde gevoegd worden. Verdēr heb ik een aanhangsel van gedichten hier by gevoegd, die in het eerste deel vergeeten, of naderhand gemaakt zyn: neem myn arbeid ten goede, Leezer, en
Vaar wel. | |
[pagina 448]
| |
Vertooningen in J.v: Vondelens Palamedes.De eerste vertooningVerbeeldde een Vertrek, in de Legertent van den opperveldheer der Grieken, voor Troje. In het midden stont een koninklyke armstoel, waar uit de Gerechtigheid, verbeeld als een vrouw in 't wit gekleed met een zwaerd in de eene, en een schaal in de andere hand, gevlucht was, schrikkende voor de roede der Dwingelandy, die de wetten en voorrechten met voeten tradt om de Staatzucht ten troon te doen klimmen; waar door de Vryheid verbeeld door een schoone vrouw, dragende een lans met den hoed daarop, bezweek, en 't Gemeenebest, een man draagende den bondel pylen, voor zyn ondergang deed duchten, gelyk ook de Eendracht, een schoone maagd met zeven pylen in de hand, hem hielp treuren, benevens de Wysheid, Wakkerheid, en Waarheid, haare gezellinnen; alle kennelyk door hunne merktékenen. In 't midden van het tooneel vertoonde zich de achtbaare Palamedes, koning der Eubeërs, verbeeldende de Onschuld. De ondeugden grepen hem van alle kanten aan, verscheurden zyn kleed, en rukten hem naar de gevangkenis; terwyl de Nyd, Laster en List, benevens de aartswichelaars Kalchas, en Euripiles, twee schynheiligen, het Grieksche Heir, staande aan wederzyde van 't tooneel geschaard, tegen hem ophitsten. De Vertooning dus gesteld zynde wierd het volgende vaers uitgesproken: | |
[pagina 449]
| |
De Staatzucht, vlammende naar 't opperste gebied,
Belaagt het heilig Recht, dat uit de vierschaar vliedt:
Dewyl de Dwinglandy de wetten van de steden
En Privilegien met voeten durft vertreden,
Waardoor de Vryheid quynt, 's lands Eendracht deerlyk zucht,
En 't Grieksch Gemeenebest voor duizend rampen ducht.
De Wysheid, Wakkerheid, en zuiv're Waarheid treuren
Om de Onschuld, die men ziet het kleed van 't lichaam scheuren,
Terwyl 't Argiviesch heir door Laster, Nyd, en List,
Met hulp der Wichlaars, wierd tot wreedheid opgehitst.
Schoon de onschuld word verdrukt, de tyd schenkt haar laurieren,
Hoe sel zy word begrimd van duizend wreede dieren.
| |
De tweede vertooning,Verbeeldde een' steenachtigen heuvel, waar op de onschuldige Palamedes van Ulisses, Diomeed, en de Razernyen, als wreede beulen gesteenigd wierd, voor de oogen der wichelaars, het krygsvolk, de treurende benden van den rampzaligen koning, en de aanschouwers, die by menigte in 't geboomte geklommen, zyn' vermaarden val beschouwden. Waar op de volgende régelen gesproken wierden: Beschouw vorst Palameed, 's Lands steun en trouwsten vader,
Door Agamemnons zucht tot de opperheerschappy,
En Kalchas schyndeugd, met Ulisses veinzery,
Van de omgekochten Raad gevonnisd als verraader.
Hy wordt ten moordtooneel' gerukt op 't onvoorzienst,
En dood gesteenigd door de felle Raazernyen.
't Beotiesch Krygsvolk zucht vergeefs uit medelyën;
Hem helpt noch 't gryze hair noch veertig jaaren dienst.
Hierop verdweenen de Raazernyen naar den afgrond; de Tyd en Waarheid daalden uit de wolken, en men sprak het volgende vaers. | |
[pagina 450]
| |
De Tyd en Waarheid, die men ziet op de aarde daalen,
Doen 't rot der raazerny gezwind naar d'afgrond gaan.
Vorst Palamedes roem zal aan den Melkweg staan,
En als een ster van staat op Griekens vryheid straalen.
| |
De derde vertooning,Verbeeldde een' aangenaamen beemd, omringd met lommerig geboomte, waar in de tempel der Vryheid stond, gebouwd van marmersteen. In het midden zag men het beeld van Palamedes, op een verheven Pedestal, omhelsd van 's Lands Palladium, de dier gekochte Vryheid; en omringd van de deugden die zyn doorluchte ziel heeft bezeten, naamenlyk: de liefde voor 't Vaderland, de Wakkerheid te veld, de Wysheid in den raad, en de Getrouwigheid in 't bestier der zaaken. Zyne vyanden, als Kalchas, Euripiles en anderen, die in 't volgende gedicht gemeld worden, lagen halvemaanswyze voor zyne voeten geboeijd aan eenen yzeren keten. Den zoon van Nauplius wordt in zyn vaderland
Een Pronkbeeld opgerecht, voor zyn doorluchte daaden;
Het beeld der Vryheid staat aan zyne rechterhand,
En eert hem als het hoofd van alle Grieksche raaden;
Dewyl hy voor haar stierf als martelaar van staat.
Zyn Liefde menigmaal voor 't vaderland gebleken,
Zyn Dapperheid te veld, zyn Wysheid in den raad,
Of voor een konings troon als afgezant te spreeken,
En de ongekreukte trouw, omringen 't achtbaar beeld.
De Laster, Nyd, Bedrog, Schynheiligheid en Logen,
De Dwinglandy, 't Verraad, dat duizend gruuwlen teelt,
En and're monsters zyn geketend voor zyn oogen.
| |
[pagina 451]
| |
‘De Faam vliegt naar boven. De Faam trompet zyn lof, nu door de onsterflykheid
Zyn naam vereeuwigd wordt. De Tyd verzeld van de uuren
Ontdekt zyn onschuld, en doet zien dat 's helds beleid
De vryheid heeft gevest op diamante muuren.
|
|