| |
13
TOEN ZE ONDERAAN DE TRAP IN HUN EIGEN Papegaaienhuis stond, dacht Betsie afgemat: ‘Hoe kom ik ooit naar boven!...’ Was dat nu ook al de schuld van Philips' fles, of van de sensaties die ze had beleefd?
En toch lag Betsie die nacht wakker. Ze was zo ontzettend geschrokken van alles wat er zich had afgespeeld, dat ze de slaap niet kon vatten. Ze hoorde de klokken buiten en binnen twee slaan, en drie en vier en vijf. In die tijd ging haar hele leven langs haar heen. Ze her-beleefde het kantoor, de dagelijkse sleur die haar zo'n onuitsprekelijke afschuw had gegeven. Ze overzag de laatste tijd; dat jaar van ontdekt worden en spelen en succes hebben. Het was heerlijk geweest. Wat begrijpelijk achteraf, dat veel echte toneelspelers hun werk deden, tot ze dood omver tuimelden. Maar zij, deze Betsie-Betty, kon eigenlijk alleen maar best springen. Ze had de mensen vermaakt, de rol van Nympha had haar verraderlijk goed gelegen. En omdat ze zo meegenomen was door alle opwindingen, had de vermoeidheid niet eerder merkbaar kunnen worden. Er was teveel gelach en applaus geweest, dat ze de klop aan haar venster had gehoord. Ze herinnerde zich de wijze woorden van Robbens, dat rust geen zoete gevangenis hoefde te zijn met een kanarie. Rust, dat was: genieten van je leven. Het mooie zien, tijd nemen om het te bemerken. En het overal zoeken. Ervan genieten met elke vezel van je geest en lichaam. Nee, ze moest zich gewennen aan de idee van rust. Het toneel was allerheerlijkst geweest, opwindend en hartverwarmend. De mensen waren dikwijls zo lief voor haar geweest. Er was ook zo veel erkenning gekomen - zelfs dat malle meneertje Houten, dat met haar wilde souperen! Dat was wel niet in de haak; maar Betsie zou morgen de dag nog eens iets dergelijks willen meemaken. Ze had dat mannetje toch geen kwaad gedaan!...
Maar waarom begon haar hart zo opstandig te kloppen, als ze
| |
| |
zichzelf een op maat gemaakte rust trachtte aan te praten? ‘Je bent een wilde kat,’ dacht ze. En tja - zelfs dat was een prettige gedachte.
Optreden? - Betsie voelde zich een beetje afgemat; een klein tikje teleurgesteld, een beetje achter adem. Ze was geen actrice, de kunst gaf haar een heel andere bevrediging dan werkelijke artiesten. En hoe klein was de vriendschap van de mensen om je heen... Was Thea geen maatstaf? Betsie dacht: ‘Nee, rust! Je bent in werkelijkheid oud, mens!’ En dan sloeg haar hart rare wilde roffels tegen haar ribben. ‘Spelen?’ overpeinsde Betsie dan weer. En haar vermoeidheid overgolfde alle uitzichten met pessimisme. Nee, niet meer spelen. Ze moest dapper zijn en zich terugtrekken; voordat anderen haar aan de kant trapten.
Langzamerhand sukkelde ze in slaap. Ze ontwaakte nog half, toen ze weer tot rust besloot, omdat ze hardop zei: ‘Ja maar - ja maar - ja maar - -’
Ze sliep. Niet gelukkig of ongelukkig. Ze sliep.
Betsie werd om negen uur wakker, met een vreemd gevoel van verdriet en hoofdpijn. In vage schaamte dacht ze: ‘Dit is dus een kater!...’ En stond op, en waste zich met ijskoud water. ‘Ik moet weer gauw gaan springen,’ dacht ze toen. Niet met voetlicht, niet in baltoilet, niet met een tremplin. Zomaar in haar eentje, op en over die goeie ouwe tafel. En als er dan beslist iemand moest applaudisseren, zou ze dat zelf wel doen, dat kon er langzamerhand nog best bij. Ze bekeek haar eigen gezicht in de spiegel. Een ouwe kop, die ochtend.
‘Dat kòmt ervan,’ murmelde ze. Ze had zin om te zingen; een van die enige wijsjes uit de nieuwe musical. Maar ze wist, dat het gaandeweg een treurmuziek zou worden, want ze was melancholieker dan een huilende hond.
Ze zou deze zelfde ochtend naar Jaap Robbens gaan en hem zeggen, dat ze ermee ophield... Het deed pijn. O, het deed toch erg pijn, want ze had zich gehecht aan al dat getover van het toneel, en aan het publiek... En - - - - nou ja - het zou eigenlijk heerlijk zijn, als er nu geen andere vrouw te vinden was, die het werk kon overnemen..., zodat Jaap haar zou smeken, door te gaan.
Nee, dat zou gemeen zijn en goedkoop... Ze moest sportief
| |
| |
kunnen zijn, en op tijd aan de kant kunnen gaan.
Maar o, als er maar eens iemand was geweest, die iets gróóts van haar had verlangd..., die geluk of reusachtige verdiensten afhankelijk had gesteld van haar, van Betsie van de Pen. Ze had nooit echt het gevoel gehad, iets te zijn, of het moest een verlengstuk van haar eigen affiche blijken: klank en beweging en zotte sprongen. Bah -
‘Ik kan nog massa's aardige japonnen dragen en leuke dingen doen,’ dacht Betsie. En gebruikte een nieuwe lippenstift. Ze koos een fijne turkoois-kleurige japon met zwarte suède, en zwart suède schoentjes met een heel hoge hak.
Maar al zou ze een gouden japon gedragen hebben, en juwelen schoenen: dat was het niet - die pijn in haar hart. Het zou wel een ordinaire kater blijken.
‘Hoe was het?...’ informeerde Cor aan het ontbijt.
‘O, enig,’ zei Betsie. Waarom benam het haar de adem, waarom moest ze even theedrinken, om niet te blèren?... ‘Het was zó leuk!...’ herhaalde ze, bij wijze van oefening; en keek twinkelend de tafel rond. ‘Ik heb geweldig plezier gehad,’ vertelde ze. ‘En wat een beeldige bloemen, Cor en Aal!... Wat vind ik het toch allerliefst van jullie...’
‘... Wil je nog een kop thee?...’ vroeg Alie lakoniek.
Betsie nam een taxi, om snel naar Robbens te kunnen gaan. ‘Als ik ga wandelen, bezwijk ik onderweg voor de verleiding verder te spelen,’ dacht ze. En de vorige avond moest haar een les zijn: ze was geen actrice, en moest ermee ophouden. Zelfs bespeurde Betsie een vaag berouw, als ze eraan dacht dat wèrkelijke actrices deze rollen hadden willen spelen, en de kans niet hadden gekregen.
De taxi reed haar in zwierige bochten naar het kantoor van Robbens. Betsie betaalde en liep de trap op.
‘Is meneer Robbens er?’ vroeg ze aan de portier.
‘Ja zeker, mevrouw Vandepen, gaat uw gang, mevrouw Vandepen, deze kant mevrouw Vandepen.’
‘Hoe lang nog?’ dacht Betsie. Ze glimlachte vriendelijk en liep door.
Beroerd, als je wist dat je níéts was, om dit eerbiedig gepraat van ondergeschikten te slikken. Ze liep de trap op. Nu zou ze
| |
| |
dadelijk tegenover Jaap staan, en hem zeggen dat ze er beslist mee ophield. O, de ellende, als hij zou antwoorden: ‘Nou goed, Betty!...’ Ze kreeg er tranen van in de ogen, ze wou zich, goedhouden - dat zou ze dadelijk ook moeten doen. Een Kenau Simons Hasselaer die grienend een Spanjool doodprikte, was geen cent waard. Nou ja, maar die prikte dan tenminste iemand ànders dood, en niet zichzelf!...
Betsie telde de treden; het waren er immers drieëntwintig. Ze snoof. ‘Zeventien, achttien, negentien -’ Misschien zou Jaap zeggen: ‘Wat spijt dat me, Betty!’ O, ze verloor er haar adem van. Dat een besluit zó zwaar kon blijken!... Ze moest zich verteld hebben, want met verblinde ogen meende ze nog één tree te moeten nemen, en was er al. Het resultaat was een donderende stamp op de grond. Betsie vergat er haar ontroering voor, en werd bloedrood. In de bovengang was het verder stil. Of nee, de deur van Jaaps kantoor stond op een millimeter-kier. Ze hoorde hem spreken. Niemand zal ooit weten, of Betty Vandepen schuldgevoelens meedroeg, of sensaties najoeg: ze sloop er op haar tenen heen.
Hij sprak, en dan was er telkens een stilte. Dan sprak hij weer. Jaap telefoneerde dus.
‘Ik weet het waarachtig niet!... Ja, maar ik ben overtuigd, dat ze het kan! Dit is geen gebrek aan talent, het moet afgematheid geweest zijn!... Ik heb toch mijn kijk op de mensen niet verloren?... Als ik het zeker wist, of als ik het gelóófde, - dan zou ik naar haar toegaan, en met haar praten... Ach, maar zij is onvervangbaar!... Nee, ik heb zelfs Janine Donselman nooit iets zó zien doen..., zo goed bedoel ik... Ach nou ja..., ik heb natuurlijk in zekere mate mijn geld in haar geïnvesteerd..., - wat zeg je?... Nee, als ze werkelijk dit niet áán zou kunnen - dan móét ik haar laten gaan... Hoewel het een verschrikkelijk verlies voor me zou betekenen... Nee, dàt erbuiten gelaten - ik zou haar nooit loslaten... Maar financieel zou het een geweldige klap voor me zijn, want het publiek mag haar graag, ze heeft zonder het helemaal te begrijpen mijn plannen gered...’ Hij zuchtte als een orkaan. ‘We zouden moeten kunnen doorgaan, wat ik je zeg!... Maar ik durf het niet van haar te verlangen - en ik wéét, dat ze het kan... Ja, het zou van haar kant een offer betekenen, vrees ik... want ze is heel
| |
| |
objectief, en heeft gisteravond al gezegd, dat ik voor een ander moet zorgen... Ik ben er wanhopig over...’
Betsie stond daar te luisteren, met gloei-oren. Jaap had het over haar, dat leed geen twijfel. Ze had nog nooit zo lang aan een deur geluisterd, in haar hele leven van vrijpostige onderdanigheid. Ze wilde verder horen wat er gezegd werd, maar ze kon niet. Ze was op een rare, hysterische manier blij - ze dacht: ‘als ik ademhaal, ga ik brullen als een trombone, ik heb geen rem meer!...’ ze hield haar adem dus even in. Ze voelde tranen langs haar wangen biggelen, en snoof. Zij, zij, Betsie, had Robbens' plannen gered! Ze had hem financieel er bovenop geholpen! Ze wàs iemand, in zijn ogen!... En wat meer was: hij wist niet hoe hij moest doorgaan zonder haar, hij had haar nodig!... Bróód-nodig; letterlijk!... Dat had ze haar hele leven gemist. Nu zou ze kunnen spelen! Alles zou ze kunnen spelen - ze was geïnspireerd voor altijd!
Ze hield duizelig de knop van de deur vast, en leunde tegen het hout. Moest ze nu naar binnen gaan?...
O, ze zou doorgaan - dat stond vast! God, dat er iemand bleek te zijn, dat er wèrkelijk iemand was, die haar nodig had! Háár!... Betsie van de Pen, die door haar baas voor brutaliteit ontslagen was, die over een tafel sprong, die veel te scherpe dingen zei, die een krantenvent had geschopt, die de middelste letter van het Papegaaien-ABC was...
Ze snoof haar tranen weg, en trachtte na te denken. Maar op dat moment raakte de deurknop los, en met een schop tegen de drempel en een idiote bolderstap stond Betsie in het kantoor.
‘Ja, ik bel straks nog even,’ zei Jaap, en legde de hoorn neer. Hij keek haar aan. Zijn zorgelijke ernst loste veel te vlug op. Hoewel hij zonder enig medeleven lachrimpels kreeg, was hij in drie stappen bij haar. ‘Wat is er met jou?’ informeerde hij. ‘Hemel, Betty, ben je aan het vechten? Ik hoorde al zo'n gestoei op de gang!’
Ze wou heus wel lachen, maar ze huilde. ‘Ik doe mee,’ zei ze hees. En wist, desnoods elke avond een stijgende dosis jenever te willen nuttigen, nu ze mocht weten dat iemand haar nodig had. Nú zou ze kunnen spelen!
‘Waaraan doe je mee,’ herhaalde Jaap, de gang in kijkend. Alsof het voetje-van-de-vloer kon zijn, of bokkiespringen.
| |
| |
Nou ja, van haar konden ze immers alles verwachten! - ‘Met - het werk...,’ zei ze verstopt.
Er viel een stilte, waarin ze als een wilde langs alle kanten naar haar zakdoek graaide. Hij zat in haar kous, ja - ze probeerde 'm tersluiks los te grabbelen, wat niet ging.
Maar die stilte - die stilte - Ze keek in paniek op.
Robbens zat op de rand van de fauteuil waarin zij was neergevallen. Hij blikte met een wonderlijke glimlach naar haar neer. Betsie vond het eigenlijk reuze veilig, hoewel ze niet wist of hij niet dadelijk zou beginnen te schateren. Maar hij haalde zijn zakdoek tevoorschijn, en gaf haar die. ‘Denk je, dat je het kunt?...’ vroeg hij zacht.
‘Ja,’ zei Betsie. ‘Ik weet nou - ik weet nóú...’ Ze snoot haar neus, en veegde haar tranen af. Een mannenzakdoek was veel praktischer dan die ontoereikende dameslapjes, met ook nog een kantje eraan. Ze had een gevoel of ze haar gezicht waste in tranen.
‘Kijk niet naar me, ik ben een ontoonbaar oud lel,’ zei ze. Schrok zelf van haar woordkeus. Zou ze het dan nooit leren? - welke vrouw zei dat tegen - tegen haar - nu ja, tegen haar directeur...?
‘Ik wil vreselijk graag dat je blijft meespelen, als je denkt, dat je het kunt,’ ging Robbens voort, ‘mits het niet is, omdat je misschien achter de deur hebt staan luisteren en gehoord hebt, dat ik financieel - -’
‘Ik luister toch nóóit!’ bitste Betsie.
‘Gelukkig maar, ik haat luisterende vrouwen,’ zei Robbens uitgestreken.
Ze zwegen allebei, want ze wisten van elkaar dat ze beiden logen.
Toen zei Robbens: ‘Ik ben nu tweeënvijftig..., en al vijftien jaar weduwnaar... Je hebt me al eerder op zo'n echt grappige musical-manier afgewimpeld, als ik probeerde, je duidelijk te maken, dat ik - - van je houd, Betsie van de Pen...’
Ze hoorde, dat hij haar aansprak met haar eigen naam.
‘Ach, ik moet gek geweest zijn,’ zei Betsie. Het was misschien iets te duidelijk. - Een vrouw behoorde per slot bij een liefdesverklaring niet ‘ja’ geroepen te hebben, voordat de bruidegom uitgesproken was.
| |
| |
‘Lieve Betty - (nu gebruikte hij haar toneelnaam weer) zullen we dan toch proberen, samen de troep aan te voeren, mekaar te helpen al het geld binnen te halen wat de Hemel voor ons bestemd mocht hebben, en samen allergezelligst oud te worden?’ Betsie glimlachte chinezig, want haar gevoelens waren nu eenmaal betraand.
‘Ik spring niet over tafels, maar overigens geloof ik toch, dat ik niet bij je afsteek,’ drong Jaap zich op.
‘Dat je me nodig hebt!...’ zei Betsie. Want dat wilde ze hem duidelijk maken. ‘Dat je echt denkt, -’ toen zetten de tranen haar spraak onder water. Robbens legde een arm om haar schouders. ‘Ga nu eerst eens 's morgens uitslapen, en 's middags rusten,’ zei hij.
‘Ik heb nog nooit een kus gehad van een vent,’ ontweek Betsie. ‘Ja, maar als je het ook van minuut tot minuut uitstelt!...’ verweet Robbens. Hij kuste haar - en ze wìst aan zijn zoen, dat hij alweer grinnikte - voorzichtig op haar oor. ‘De rest is nat en ontoonbaar-lellig,’ zei hij ongedwongen. Betsie huilde uit radeloosheid maar wat langer, want ze kon hem niet meteen terugzoenen.
‘We zullen proberen voort te gaan,’ zei Jaap Robbens fantaserend. Hij bedoelde natuurlijk het spelen.
‘Ik gá door,’ zei Betsie.
‘En we maken een film,’ bedacht Robbens. ‘En we komen in de krant!... en we drinken in 't vervolg sámen jenever!...’ Doorzag hij dan alles?...
‘En je zusters kunnen best beneden ons komen wonen - dat geeft een beetje gezelligheid. Ze durven toch niets meer van je te zeggen... Ik zal hun elke dag gaan vertellen, dat je onmisbaar bent. Springend en schoppend, met lippenstift en rare woorden en jenever. Onmisbaar!...’ Toen gaf ze hem op eigen inspiratie een kus.
Tegen twaalf uur kwam Betsie thuis. Haar gezicht gloeide van de emotie en de tranen, die al lang weer gedroogd waren.
‘Waar kom je vandáán?!...’ hijgde Cor, toen ze haar zag.
‘Wat is er met je gebeurd, Betsie? - Heb je gehuild?..!’
‘Ik ben bij Jaap geweest,’ zei Betsie flink.
Alie voegde zich erbij. De stilte was tastbaar. ‘Ga je... weg
| |
| |
van het toneel?...’ informeerde Alie, zo gevoelig, alsof ze er met hart en ziel aan verknocht was, en vreesde een klap te zullen krijgen.
‘Nee, ik ga trouwen,’ vertelde Betsie. Het klonk bar gek.
‘Met die meneer Robbens?...’ vroeg Cor snedig.
‘Ja...,’ zei Betsie. Niemand wist, wat de andere dacht. ‘Hij heeft me nodig - en ik ben daar blij om, Cor en Aal!... Misschien kunnen jullie dat toch wel begrijpen?...’
‘O, ja...’ stemde Alie grif toe. Ze voegde er nuchter bij: ‘Laat je die grote tafel hier?...’ Alsof ze nu zelf wou gaan springen. ‘Jaap zei, dat jullie beneden ons moesten komen wonen,’ vertelde Betsie, ‘dat was goedkoper - o, nee, gezelliger! Hij mag jullie zo graag!...’
‘Maar we willen niets met die troep te maken hebben,’ bedong Cor hol-ogig; was zij bevreesd voor de verleidingen van de roem?...
Alie hief haar hand bezwerend op. ‘Jullie moesten allebei eens een goeie kop thee drinken,’ zei ze. Ze keek naar Betsie. ‘Jouw ster is verschoten,’ zuchtte ze peinzend.
‘Dat was 'ie al die jaren al,’ zei Betsie, ‘er zat geen kleur in. Nee, die is verspròngen! - Net als ik...’
‘Suiker, Betsie?’ vroeg Alie. ‘Je bent mager tegenwoordig.’ Daarna dronken ze thee. - Alsof het een heildronk was.
|
|