Het meisje zwijgt even, voordat ze plagend, half bereid, iets te bekennen, waarschuwt: ‘Pygmalion....!’
Maar Frank begrijpt haar niet en zegt, als hij haar de zakdoek geeft: ‘Hier schat, je neus mag je zelf snuiten.’
Ze lachen allebei.
Karin snuit haar neus omslachtig en langzaam, en bedenkt onderwijl met vrouwelijke wijsheid, dat hij nooit iets mag weten van haar étui à la Mora. - Hij is de enige man, die dit goedgemeende bedrog verdient.
Ze vraagt: ‘Hoe ging het eigenlijk...., dat kopen....?’
En Frank vertelt, uit de diepte van zijn door avontuur bevredigd hart met gloeiende woorden over de geweldige leugen. Hoe hij, in een adembenemend ogenblik van helderheid en harde felle durf, Geerts, de meedogenloze zakenman, door bluf klein kreeg en overwon. Hij is er niet trots op, doch hij gevoelt zich voldaan. Hoewel hij aldoor wist, hoe 'n riskant spel hij speelde, en na het vertrek van Geerts dan ook haast in elkaar gezakt is van louter reactie op de waanzinnige spanning.
Is het niet lachwekkend, dat een mens knecht blijft, als hij eerlijk is, en door één enkele leugen - dat hij thuis preparaten gemaakt had - baas kan worden? - Wat grotesk, dat een man als Geerts hem geloofde, alleen, omdat hijzelf misschien zo gehandeld zou hebben, en daardoor verloor. - -
Karin vindt er een bijna onsympathiek genoegen in, zich het gezicht van mevrouw Ada voor te stellen.
Zo praten zij, en dan lachen ze, en kussen elkaar, en kijken uit het raam naar de glimmende straat beneden. In hun harten is grote warmte.
Eindelijk gaan ze weg.
Alles wordt afgesloten. Voor de vensters schuiven de automatische ijzeren rolluiken; in de schemerige ontvangsalon, waar het chroom in snijdende contouren door de vale kleur-verlorenheid flitst, klinkeren de sleutels.
Samen gaan ze de trap af, de man en het meisje.
Hun spreken is een zacht, blij geluid, vol innige klank.
Het is, of ze geen zorgen meer kennen. Ze lachen,