Deze liefde was in haar gevaren, toen ze als meisje van zeven jaar een blauwe, geglazuurde stuiter won, met een ijl wit tekeningetje erop van een trouwe hond.
‘Fidelletje’ noemde ze hem. Zij wist toen nog niet, dat honden ook wel eens Hector heten.
Alberdien had een oom in Makkum wonen. Die werd op een avond na het eten plotseling deelgenoot in het horizon-loos wijde visioen waarop een kinderhart dreef: Fidelletje.
Die oom had kinder-ogen, hij was nog niet eens verloofd. In een van de zeldzame flitsen, welke wij omstreeks de volwassenheid verliezen, aanschouwde hij het sprookjes-dier, zoals het uit de stuiter opstond en bemind was, praten en zingen kon, knuffelige speelkameraad en rijdier langs de sterren tegelijk.
De Makkumer oom gaf het kleine meisje een bordje met een meer uitgewerkt portret erop, van Fidel. Het was daarop een poedelhondje, schuimig grijs-wit tussen groene- en blauwe bloemen.
Niemand weet, of Fidelletje ooit stierf; maar het onwezenlijke verlangen uit de droom lag gefixeerd in aardewerk en porselein. Ook in de mooie roze Chinese schotel, die het jonge meisje Alberdien kreeg bij haar verloving.
Zij presenteerde ‘alderhande’ van deze schaal bij het eerste theebezoek als jong getrouwde vrouw. En toen haar zoon Tjomme geboren werd, stond de roze schaal weer op tafel, met drabbelkoeken.
Daarna zette zij haar in een kleine glazen kuifkast, tussen andere schone zaken: een spekstenen draakje, twee gegraveerde fluitglazen en een snuifdoos van barnsteen.
Een jaar later stonden daar ook zes eierschaal kommen, met dekseltjes. Een vriend van Orne had ze meegebracht, als overjarig huwelijks-geschenk.
Zij waren ‘blanc de Chine’, vertelde hij. En hij had er iets bij-