Open dichtwoord op de levensvreugde(1982)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] De faun Hij blaast uit zijn fluit een lachend geluid. Zijn lippen spelen de rieten voorbij - - een snelle zoen langs hun monden-rij en ze jubelen, door zijn adem geraakt. Het blonde veld heeft het zoemen gestaakt en luistert - en luistert, door die fluiterantijnen gekluisterd. En hij speelt. Zijn ogen zien enkel het licht: dit is het uur van de fluiters-plicht; en hij zit met zijn bokkebillen in de schuimende witte kamillen. Zijn hoefjes strelen de klaver, de korenbloem en de papaver. Dan is het liedje uit. Hij zucht. Zijn ogen meten de blauwe lucht. Van onreikbaar hoog klinkt zijn liedje terug: de leeuwerik was hem te vlug - - Vorige Volgende