Dat was een zeer listig antwoord; want dit leven-sproeiende jaargetijde is voor veel handelingen een verklaring of een excuus. Je zou nooit kunnen zeggen, een onbekend meisje op straat te hebben gekust omdat het herfst is, of winter. De zomer is ook geen steekhoudend argument. De lente wèl.
Maar ja, mevrouw was nu juist iemand, die niet in de lente geloofde. Dit verklaart volgens mij meneer's zwakte. Als mevrouw manlijk-logisch had kunnen door-redeneren, zou ze dit stellig hebben ingezien, en meneer stante pede op de meest vurige wijze vergiffenis hebben geschonken. Maar haar logica was de vrouwelijke, en die ligt buiten begrijpelijke grenzen.
‘Misselijke vent!’ zei ze; alsof meneer ieder voorjaar misbruikte. Dat kon ze natuurlijk ook denken, indien ze niet hoog genoeg stond - ze kon niet altijd overal te juister plaats en tijd kousen kopen. ‘Hoe háál je 't in je hoofd! Pfft!’
‘De Lente...’ mummelde meneer, die zich op dat ogenblik zeer symbolisch brandde aan de te hete soep.
Mevrouw had trouwens die eigen ochtend een hoedje gekocht dat mooi was en haar niet stond - iets lichtgroens met witte margrieten. Als een slechte bakker trachtte ze een slappe taart te redden met een kersje en wat schuim. En die hoed zou zij evenmin hebben aangeschaft in het najaar.
Toen zij haar echtgenoot dit hoofddeksel enkele dagen later na enig aarzelen toonde, keek hij haar peinzend aan, van zijn kant vol vergiffenis en met enig praktisch begrip; en hij vroeg tòch nog: ‘Waarom heb je dat gekocht?’
Een tactloze vraag, die geen geestdrift inhield.
En op het ogenblik, dat mevrouw haar antwoord klaar had: ‘Omdat het lente is!’ sloeg er enig besef als een bliksemflits door haar heen. ‘Ik vond het zo aardig,’ zei ze. En hoorde daarin zelf, wat ze had geraden in haar man's dolle zijstap. ‘Het is toch ook lente!...’ voegde ze er toen nog maar achter, en ging met een bons op de rand van haar bed zitten en barstte uit in tranen.
Meneer stond een korte wijle verplet; en zei toen: ‘Hemel, mens, waarom huil je nou!’ want hij dacht langzaam - dat had hij z'n hele huwelijk al gedaan - en hij kon geen noodverband leggen tussen een idiote hoed en een huilbui, of er moest enig schuldgevoel bij dagen. ‘Hij staat je heus niet gek,’ voegde hij erbij. ‘Je... moet hem