etmalen hun doel te zullen bereiken.
Doch toen ze zich ter ruste hadden gelegd, sloot de schone bouwmeestersvrouw de deur van hun vertrek, en hield hen daarbinnen gevangen.
Dertig dagen verbleven de jongemannen daar. Zij hadden volop eten en drinken - maar het werd hun toegemeten door een luik, zodat zij het gast-vertrek niet konden verlaten.
Elke ochtend bezag Salomo tersluiks het sieraad aan de hals van zijn bouwmeester. Het vuur lag los naast het vlas; het gloeide, maar tastte de stof niet aan.
‘Ach,’ peinsde de grote koning toen, ‘wat listig zijn de vrouwen! Dat zij hem dit sieraad mee gaf, met zulk een treffend verhaal erbij - dat ik er even stellig aan wil geloven, als deze echtgenoot zelve!... Want immers heeft het vuur in het kristal niets met de werkelijkheid te maken! De schone heeft met een lieve blik het geloof in haar man's hart verankerd - en zij voelt zich vrij, mijn jongelingen te ontvangen!’
Hij moest er stil om lachen, als hij de man zag arbeiden, met het fonkelend kristal aan zijn hals gebonden.
‘Wij vertellen onze vrouwen sprookjes, en zij luisteren geboeid,’ dacht hij voort. ‘En zij vertellen ons fabelen, welke wij geloven!’ En hij schoot in zo luide lach, dat de klank ervan de zang der werklieden overstemde. Want Salomo was zo wijs, dat de bitterheid over het leven zijn hart had verlaten.
Toen ging hij in zijn binnenkamer, en vermomde zich. En hij nam twee dienaren mee, als een gewoon handelsman, reizende naar de stad, waarheen hij de jongelingen had gezonden.
Hij zocht, en vond de woning. Zijn dienaren klopten aan de poort.
De vrouw echter zag de volstrekte nederigheid van de slaven, en het rechte schrijden van de koopman. Zijn glanzend oog rustte op haar met de blik van een heerser, en van zijn voorhoofd straalde het inzicht. Zij knielde aan haar poort, en zeide: ‘Treed binnen, koning.’
Salomo lachte haar toe en sprak, in schijn verbaasd: ‘Waarom noem je mij aldus? Leef je alleen, dat je een koning zóékt...?’
Maar de vrouw antwoordde: ‘Niemand is alleen, o koning! En ik herken u gemakkelijk, omdat het ware koningschap zich niet laat