heeft hij eens, lange jaren geleden, een witte hinde liefgehad..., of - God weet zulke dingen alleen - wenkt in zijn hertenhorizon het visioen van Sint Hubertus...?
Het grote, oude hert staat als een standbeeld achter het gaas. Het staart. Dan gaan zijn lippen vanéén, en een roep - een zingende kreet galmt langs de bloesemende struiken.
Herten, schaap, gans, vogels en mensen wenden zich naar hem om. Zelfs het hondje staat, aan de andere zijde van het gaas, onbeweeglijk: kwiek, rank, blinkend wit, met opstaande oren en - ja, als een Hemelse spiegeling heeft het een pikant hertengezichtje.
De Zonnekoning schat de hoogte van het gaas. Hij draaft zwevend terug, het groene veld op, en wendt zich. Zijn aanloop is meesterlijk. Het lijkt mens en dier, of hij zijn gewei als vleugels uitslaat. Het gaas schijnt te duiken onder zijn vliegend lichaam...
Hij staat buiten het rasterwerk. Hij is vrij...
Er zijn moeders, die om hun kinderen gillen. Er zijn er ook, die hun zoontjes de schuld geven. ‘Wat dóé je ook altijd - -’
Een klein meisje schreeuwt. De vrouwen vluchten met gemobiliseerd nageslacht. Het witte hondje tenslotte, blaft geestdriftig. En het oude hert staat daar verbijsterd, en hoort voor het eerst dit blaffen. Het nijgt zijn hoofd, en speurt met sidderende neusgaten naar zijn witte waanbeeld. De obsidianen gloed in zijn blik dooft tot blauwig waas.
Dan wendt het zich met onzegbare tragiek af, en bergt zijn ogen tussen de koele jasmijnknoppen...
En als alles een beetje is gekalmeerd, zit de meneer van het witte hondje op de bank naast de dichter. Want - ja, die dichter - die huilt. Hij veegt over zijn ogen, hij snuift, hij bet met z'n zakdoek langs zijn kaken... en hij jankt als een kleine jongen.
‘Kom, kom, meneer!’ zegt de hoeder van het witte hondje. ‘Zo had u toch niet hoeven te schrikken! Wat doet zo'n hert nu?...’
‘Dat - dat - dat - is - het - niet...,’ sniksnuift de dichter, hoogrood. ‘Maar dat hert..., dat - dat begrijp ik zo goed...’
En de meneer die niet bang is voor een losgebroken hert, staat dàn maar op. Hij vindt die dichter een gekke vent. Net als iedereen. En dat is alles.