in de conversatie. Anderen keken en glimlachten ook, het leek wel besmettelijk.
‘Hij is een héél lief beestje, hè?...?’ koerde de madelief.
‘Hij heeft trouwe oogjes, hij houdt van het vrouwtje!...’ Ze boog zich voorover, als om Woelewafje nog heviger in zijn ogen te blikken. Ze boog nog dieper. Mevrouw Bollemans dacht: ‘Donder maar es voorover!...’ Maar dat dee ze niet. Nee, ze gaf Woelewafje een kus op zijn kop. En Woelewafje leek daarvan anders te worden; hij richtte de nek hoger op en blikte fier om zich heen.
‘Jasses, mèns,’ zei mevrouw Bollemans voldaan dat ze eindelijk enig afknopingspunt had, ‘blijf met je geverfde mond van die hònd af!...’ Ze trok Woelewafje tegen zich aan en voelde de onwil in zijn lijf.
De mevrouw glimlachte nu diep en fel in háár ogen; mevrouw Bollemans schrok, want zo had nooit iemand tegen haar geglimlacht - het leek wel narcose! en meteen zei Woelewafje met een duidelijk verstaanbare stem: ‘Ze kust héél lekker!’
‘Wàtbliefje?!’ vroeg mevrouw Bollemans veel te beleefd.
‘Ze kust veel lekkerder dan jij,’ zei de hond. ‘Ook veel lekkerder dan het vrouwtje, waar de baas 's avonds met me langs loopt, als hij de laatste post wegbrengt!...’
Mevrouw Bollemans wist niet wat ze hoorde - nee, dat wist ze ècht niet, van dat vrouwtje en zo - en ze kreeg een kleur.
‘En ze ruikt zo lekker!’ prees Woelewafje. ‘Naar èchte bloemen! Niet naar zuur water uit een flesje!... En haar hart kwispelt als ze naar iemand kijkt! Jouw hart bijt vaak!... en het gromt altijd!...’
Mevrouw Bollemans verbrandde half in haar eigen blos. ‘Hou je bek,’ zei ze. Maar toen zag ze - en iedereen leek dat te zien, in de trein - dat Woelewafje glimlachte. ‘Ze is lief,’ zei hij stil. ‘Ze is leverworst en koekjes en chocola tegelijk. Haar ogen zingen en ze streelt met haar hart over mijn gedachten! Ik begrijp nou de baas. Als we 's avonds naar de post gaan, en als dat vrouwtje me een koekje geeft, dan zegt hij: ‘Ja, Woelewaf, de ene aait en de andere schopt.’ En dan denk ik altijd: ‘de ene springt tegen je op en de andere hapt je naar je poten!’
Mevrouw Bollemans zat te popelen. Alle mensen rondom