geacht moest worden. ‘En ze zijn d'r mar kort geweest... Mar toen ze weg woaren, de vollegende nacht, sloeg het hemelvuur in hullie klooster, en 't brandde tot de grond toe af...’
Ik knikte, ‘Dronken ze?’ vroeg ik, als voorzichtige start.
‘Ze zalle wel es dorst hebbe gehad,’ stemde hij toe.
‘Kwamen d'r veel vrouwen?’ polste ik, de schandaalkachel iets opstokend - althans trachtend dit te doen.
‘Niet ééntje!’ zei de ingezetene van het grasland ernstig.
Ik begreep dat dit de zaak veel vreselijker maakte. We kwamen met deze repliek midden in moderne problemen te staan.
‘Je hoeft d'r de Bijbel moar op noa te lezen,’ maande de ander, ‘om te weten, welleke steden d'r door vuur uit de hemel zijn verwoest!...’
Ik dacht aan de geblakerde gevel achter me, en hield de adem in.
Een bootje op de rivier toeterde. Het bloeisel op het verboden pad ruiste zingend.
‘Hoe heet het hier?’ vroeg ik.
Marden heette het.
‘Dan is hier 'n paar dagen geleden een koe getroffen door de bliksem, hè?’ polste ik.
Hij knikte plechtig. ‘Vamme broer.’
Ik zuchtte. ‘Zwijn van 'n koe,’ zei ik. ‘'t Monster moet zich geweldig misdragen hebben, dat 't hemelvuur d'r trof!... En dat in de wei van uw broer!...’
Hij bevroor. De wei van z'n broer was blijkbaar onaantastbaar en zo zuiver als goud. En zijn verhaal was aan het wankelen gebracht door iemand, die hemelsblauwe onderbroeken droeg. ‘Nou, goejendag!’ zei hij; en harkte weg.
Op een avond vertelde ik aan een goeie kennis over Marden.
‘O, dáár moet je Angelo over horen,’ zei hij.
Gek, dat je altijd meer verneemt, als je nieuwsgierig bent!... Ik wist niet wie Angelo was en het antwoord van