stapeltje legde. Naarstig, zwijgend werk. Het dak werd steeds kaler tegen de koele lentehemel. Het leek zwart en grauw, ziek onder strelend grijsgouden licht.
Ik heb een hele tijd stil gestaan en gekeken. Mijn voeten werden koud, maar ik kon niet weglopen. Het was, of er iedere keer een gerucht in de vergetelheid gleed. En toch is dat een slecht beeld; want in mij begon iets te bloeien. Het deed heel licht pijn.
Nu gaat Martijn dus uit mijn leven verdwijnen - ik besef dat; veel duidelijker, dan toen ik zijn overlijdensbericht las.
Ik moest de hele dag aan hem denken; dat heb ik nooit gedaan. Het is, of ik me moet haasten. Arme, goeie Martijn. Ach ja, ik zit niet met mijn moeder op één stoel; arme, bèste Martijn... En die dakpannen gleden maar naar de grond, als de dagen van zijn wonderlijke leven. Telkens eentje, om nooit weer op dat dak te liggen. Straks zou er geen dak meer zijn; en geen muren; en geen huis... geen deur en geen venster en geen steen van al die vlammende herinneringen.
Toen ik veertien was, ging ik op een zomerse zondagmiddag dansen hij vrienden. Ik wist, dat blonde Martijn er ook zou zijn. Maar ik was toen al een vol jaar ouder, en het deed me niets.
Mijn moeder informeerde zorgzaam (dat deed ze altijd), wie er allemaal kwamen. Ik noemde een paar namen, en daar onverschillig-naïef tussen Martijn de Schencker.
‘Wàt!!’ zei mijn moeder; en versteef alsof ik een onderwereldfiguur had genoemd. Ze keek naar me met zorgelijke liefde. ‘Je gaat er niet heen,’ zei ze toen.
Ik speelde een dusdanig stomme verbazing, dat ze naar woorden ging zoeken. ‘Het kàn niet!’ legde ze onhandig uit, ‘ik wil liever niet alleen blijven.’
Maar ik bracht naar voren dat ik het had afgesproken.
‘En die blonde Martijn erbij!...’ zei mijn moeder.
‘Wie?’ vroeg ik. ‘O, die - eh - o, ja, die jongen!... nou, die práát toch niet tegen me! Hij komt voor Miny!...’ want dat was de oudere groep, die sprak nooit tegen de krummels. We dansten alleen op dezelfde muziek.
Ik zag mijn moeder in haar tact klimmen. ‘Als je maar niet het hàrt hebt, tegen die jongen te praten!’ pingelde ze.
Dat beloofde ik grif. Hoe zou ik ooit het woord richten tot een kerel, die vijf jaar ouder was - een volwassen man met alleen aandacht voor de dametjes in het gezelschap?!... ‘Ach, ver-