| |
| |
| |
14
Reeds binnen de voordeur hing een geur, die Eva deed steigeren van ellende. Het was een mengsel van bloemen, eau de cologne en ontsmetting, dat ze maar tweemaal in haar leven had geroken; bij een zwaar ziek schoolvriendinnetje, dat er dan ook niet van was teruggekeerd en bij het overlijden van haar vader.
Kees de knecht fluisterde met een bromstem:
‘Dag, freule,’ zei Kees, ‘ben u daar...’
En ze zei maar weer ‘ja,’ en luisterde in de holle zwijgzaamheid naar de verdwijnende stappen van Perels paard.
‘Komt u maar mee,’ bromfluisterde Kees, en dat klonk ook zo sterfgevallig, dat Eva's hart er lang en dun van werd, en overal ruimte overliet om te behijgen.
Mevrouw Van Hellenduyn ontving haar in de eetkamer.
‘O, dag Eefje!’ begon ze. En zíj vroeg niet, of Eefje er was. Ze had klaarblijkelijk niet anders verwacht. ‘Wat ben ik blij dat je er bent!’ zei ze. ‘Je kunt me veel prettiger helpen dan enig ander mens! Heb je wel eens iemand verpleegd?’
Eva dacht aan tante Gien, die dergelijke dingen altijd afgekitst had, en alles genas met kamille en koude omslagen, behalve haar zuur humeur; en ze zei naar waarheid ‘nee’.
‘Ach, dat hindert niet,’ meende mevrouw Van Hellenduyn.
‘Derk moet plat liggen. 't Is net als met een baby. Je hebt toch wel eens een baby gevoed?’
Dwars door vreemde gedachtenbeelden heen schudde Eva nogmaals van nee, en kreeg haar goeie ouwe trouwe kleur.
‘'t Is net of je zelf eet,’ legde mevrouw Van Hellenduyn uit.
‘Alleen met 'n ander z'n mond, en dan moet je oppassen, dat je niet morst.’
‘Is 't ernstig?’ vroeg Eva eindelijk.
‘Ja, 't is ernstig. Ga maar gauw naar hem toe.’
Bij de deur vernam ze nog, dat er een verpleegster was. Een nicht van de Germsens. Zo lief en zorgzaam als díé zich hadden betoond!...
Eva's hoofd was licht en haar voeten wogen zwaar, toen zij de bekende trap opliep. En overal die lamme geur, en die stilte. Boven haar hoofd ging een deur open. De manier, waarop die
| |
| |
deur werd bespeeld, was ook al lijkenmuziek. Eva's knieën knikten. Ze keek op. Recht in twee strakke, heel lichte ogen. Onder een mutsje. Rossig blond haar. Bleek gezicht. Ontevreden of verwaand? - De Germsen-nicht-verpleegster.
Wat of de juffrouw zocht, informeerde ze, met een zieke stem.
‘Mijn verloofde,’ antwoordde Eva allerliefst. Akelig, dat ze nog kans zag, zich te wapenen en van de situatie voor een deel te genieten. Dat was toch steenhard.
‘Uw verl -’ De zuster hield de adem in. ‘Bent u de verloofde van meneer Van Hellenduyn?’
‘Ja,’ zei Eva ingetogen.
De verpleegster mat de blondheid van haar krullen - nou ja, ze mat àlles.
‘Het spijt me, ik mag niemand bij de patiënt toelaten.’
Er sloeg een hevige roffel in Eva's borst. Derk! - - -
‘Is het zo ernstig?’
‘Ja.’
Ze ging op de trap zitten. En terwijl ze dat deed, zag ze éven de ogen van die verpleegster...
‘Wordt u niet goed?’ vroeg deze voldaan.
‘'t Gaat wel over,’ antwoordde Eva, zo lijzig mogelijk. ‘Laat u zich niet van uw werk afhouden.’ En ze leunde dramatisch tegen de lambrizering.
De verpleegster kwam haar niet te hulp. Na een laatste wantrouwende blik verdween ze in de badkamer.
Hemel, 't was immers een klein kunstje, meteen op te springen en met vijf ondamesachtige stappen de deur van Derks kamer te bereiken! De zuster had best wijzer kunnen zijn.
Eva was nog nooit in Derks kamer geweest. Voor de ramen hingen lichtgroene gordijnen, die dichtgeschoven waren, en een heel prettige schemer gaven. Ze zag een bewegingloos breed bed op klossen. Een prachtige kast. Een paar stoelen, een vaste wastafel - - toen bewoog er bij een opzij staande tafel iets. En de gordijnen waren niet groen genoeg, om het rode haar anders dan vuurrood haar te maken.
Zacht, maar goed verstaanbaar zei Eva: ‘O, Mia, wat lief van je om ons zo te helpen!...’
Mia stond, alsof ze een spook zag.
Maar in het bed kwam beweging.
‘Eva...’ riep een bekende stem. En toen Eva Derk haar naam hoorde zeggen, trok er zo'n grote warmte door haar heen, dat ze ervan trilde.
| |
| |
Mia verroerde zich niet.
Eva ging naar het bed.
Derk lag geel-bleek in de kussens, met een ijszak op 't hoofd.
Ze greep zijn hand. Ze keken elkaar aan onder de ogen van Mia.
‘Zou je ons even alleen willen laten?’ vroeg Eva vriendelijk.
Mia aarzelde nog even, werd dan mobiel, en slofte glazig naar de deur. ‘Als je maar weet, dat hij helemaal geen opwinding mag hebben,’ zei Mia.
Daarna waren ze alleen.
Eva ging op haar knieën naast het bed liggen, en terwijl ze in diepe ontroering Derks ogen zocht, stootte ze haar minnaresseblik aan een knipoog, zoals zij nooit onder een ijsblaas had verwacht.
‘Ave Eva!’ fluisterde Derk. En ontnuchterd als ze was trok hij haar naar zich toe met één hand: ‘Wil je me nou een kus geven, Eva?’
Ja, dat wilde ze best.
‘Dat is de heerlijkste medicijn, die er bestaat,’ zei Derk zacht.
‘Ik heb er zo ontzettend veel dagen naar verlangd!’
Met eensklaps ontstoken vrouwelijke intuïtie begreep Eva, dat één dan nooit voldoende kon zijn.
Daarna kwam de verpleegster binnen en stortte zich op hun geluk.
Of ze de juffrouw niet had gezegd, dat de patiënt geen bezoek mocht?!
Ja, de juffrouw kon zich dat duidelijk te binnen brengen.
‘En??!’
‘En toen heb ik het bezoek de kamer uitgestuurd,’ zei Eva onschuldig.
De zieke schudde. Hoewel Eva geen ogenblik geloofde, dat 't van de hersenen kwam.
‘Zo. Bent u dan geen bezoek?!’ bitste de zuster.
‘Nee,’ antwoordde Eva. ‘Ik ben meneer Van Hellenduyn zijn vrouw.’
‘Zijn vr - - u zei eerst zijn verloofde!’
‘Nou ja, eerst bèn je dan toch verloofd.’
De lichte ogen priemden.
‘Mag ik u verzoeken, ogenblikkelijk deze kamer te verlaten!’ Doch Eva's hand lag gekluisterd in die van de zieke, en ze voelde zich wonderlijk sterk.
‘Nee, zuster,’ zei ze, en ze stond op. ‘Als u uw toon niet matigt, bent u ontslagen.’
| |
| |
‘Wraak, wraak!’ bekrachtigde de zieke haar woorden. ‘Als u niet vriendelijker wordt, laat ik al m'n hersenen schudden. Er is maar een verpleegster, en dat is de geliefde. Er is maar één medicijn, en dat is de zoete min.’
Toen waren ze voor de tweede maal alleen.
Derk glimlachte naar Eva op zo'n allerakeligst zachtzinnige manier, dat zij zich er niet bij thuis voelde. Hij zette de ijsblaas af alsof 't een hoedje was, en verzocht haar de gordijnen open te doen.
Eva zette hem de ijszak weer op en zei, dat 't licht zo beslist beter voor hem was.
‘Nee,’ weerlegde Derk halsstarrig. ‘Ik ben beter.’
Wat heel ziek klonk.
‘Ik wist natuurlijk, dat je zou komen,’ legde hij uit. ‘Maar ik wist niet, in wat voor stemming je zou zijn. Je hebt me in de afgelopen week ontzetend in angst gehouden, Eef. En daarom heb ik dat pleegmonster met haar bijwagen, en die ijsmachine en de dichte gordijnen allemaal verdragen. Ik dacht: als Eva me zo ziet, wordt ze wel murw.’
Ja, toen zette Eva 'm z'n ijsje maar weer af, en trok de gordijnen open.
‘Ik heb een héél lichte hersenschudding gehad, Eef!’ betoogde Derk ten overvloede. ‘Als die stoel er niet was geweest om me op te vangen, zou ik veel erger te land zijn gekomen.’
Eva had nog niet eerder dankbaarheid jegens de stoel gevoeld. ‘Maar je ziet er zo ziek uit,’ wierp ze tegen. Want in het volle licht was hij geen grein minder bleek!
‘Dat komt omdat ik zo weinig medicijn krijg,’ antwoordde Derk verongelijkt.
Zij gaf hem nog een dosis; doch de tijd, die hij nodig meende te hebben om deze tot zich te nemen, duidde wel op zwakte, leek haar. Ze kreeg het er warm van.
‘Ja,’ peinsde Derk hardop, ‘in een huwelijk met mij zul je ontzettend vaak blozen, Eef. Dat ligt in je soort.’
En ze begon maar vast.
Van onder zijn kussen produceerde hij een pakje, waarvan ze met één oogopslag het papier herkende. Het waren de juwelen, die ze zo dramatisch bij haar vlucht had achtergelaten.
Niet zonder plechtigheid reikte Derk het haar over. ‘'t Is me een vreemde troost geweest in je afwezigheid, Eef,’ zei hij. ‘Ik wist daardoor, dat ik niet alleen on-aangename dwaasheden tegenover je had begaan.’
Dat was ook een vorm van excuus; ze werd nog verlegener,
| |
| |
zodat ze niet de kwestie met het geld ter sprake kon brengen. En dat maakte Derk weer zo zwak! Ach, ze hadden elkaar nog een heleboel te steunen en te helpen en op te vrolijken.
Aan de lunch, met zenuwachtige mamaatje Van Hellenduyn en de onttroonde verpleegster, trof Eva haar schoonvader.
Bij het aanschouwen van haar persoontje moest hij alles wat hij aan wenkbrauwen bezat (en dat was niet zo weinig) mobiliseren.
‘Wat doe jij hier?’ informeerde hij.
‘Nou, Eefje komt toch om Derk op te passen!’ zei zijn vrouw, en glimlachte de hele verongelijkte tafel rond.
‘Daar hebben we al iemand anders voor!’ gromde meneer Van Hellenduyn.
Om de een of andere mysterieuze reden voelde Eva zich tegen hem opgewassen. ‘Maar Derk niet,’ antwoordde ze.
Dat perste 'm het bloed in de wangen.
‘Hè?!’ vroeg hij.
Het was een kanonschot. Mevrouw Van Hellenduyn, die zich juist van gebakken aardappeltjes wilde bedienen, verloor de lepel.
De onhebbelijkheid van de heer des huizes was Eva te veel. Ze was beslist van ander karakter dan zijn eega, want nu had ze aanstalten behoren te maken tot schreien.
‘MAAR DERK NIET!!’ herhaalde ze, niets minder luid, onbeschoft of overbodig dan de gastheer, en geladen tot in de toppen van haar vingers.
‘O, - zo,’ zei hij. Daar moest het gezelschap het mee doen.
De verpleegster keek vol verwachting van pa Van Hellenduyn naar Eva en terug.
‘Als jullie zo schreeuwen, kan ik niets eten!’ klaagde Derks moeder.
‘Eet u maar lekkertjes, hoor!’ animeerde Eva hartelijk.
De verpleegster had tien ogen te weinig.
De aardappelen waren voortreffelijk, evenals de nier-ragoût.
Kees gleed binnen met koppen bouillon. Er was Zweeds brood en ham en gelei, er waren spiegeleieren en kaspruimen - - - betekende een miljoen hier ten huize niets?...
Het eten smaakte haar niet zó heerlijk, als het in ander gezelschap gedaan zou hebben. Maar ach, niets is volmaakt op aarde; en ze was toch al heel gelukkig.
Hoorde ze bovendien niet door de open ramen de vermanende roep van moe geit naar haar nog altijd dartel kroost? En bloeiden er niet splinternieuwe bloemen in de tuin, vrolijker,
| |
| |
bonter dan ooit? En lag onder ditzelfde dak niet de man, die haar boven alle vrouwen in de wereld verheven had tot zijn speciale beminde?
‘Als ik het zeggen mag,’ murmelde de verpleegster vreselijk tactvol, en liet de vork in haar ragoût rusten, ‘dan zou ik adviseren dat u de patiënt vandaag niet meer bezoekt, juffrouw eh...’
‘Juffrouw Blombergh,’ informeerde mamaatje Van Hellenduyn. ‘Gut, zuster! Maar waar is ze nou anders voor gekomen?’
Waar mee ze aantoonde, hoe elementair en direct haar opvatting van verplegen en genezen was.
‘Uw zoon wordt er te zeer door opgewonden,’ zei de verpleegster met een blik op de heer des huizes. ‘Ik raad het dringend af.’
‘Dan gebeurt het ook niet,’ besliste Pa Van Hellenduyn en vergat zich zo zeer, dat hij glimlachte.
‘Maar Derk zal nog veel meer opgewonden worden, als Eva wegblijft,’ zei zijn vrouw praktisch.
‘Eigenlijk had de juffrouw helemaal niet moeten komen,’ bekende het pleegmonster, met schijnheilige ogen. ‘Ik heb het de juffrouw trouwens dringend afgeraden.’
‘'t Gebeurt niet weer!’ stelde meneer Van Hellenduyn vast, en bediende zich triomfantelijk nog eens van de ragoût.
Eva zette haar allerbedeesdste gezicht en informeerde: ‘Hoe lang zal ik mijn verloofde zowat met rust moeten laten, dunkt u?’
Zuster moest ervan fronsen. ‘De eerste veertien dagen zeker,’ was het antwoord.
Derk kennende, had Eva moeite om niet te schateren. Maar het was geen passend moment voor vrolijkheid. En misschien was ze er ook wel te verontwaardigd voor.
‘U zult het erg druk hebben,’ zei ze zorgvol.
De verpleegster schonk haar een niet gewaardeerde glimlach.
‘Ik heb toch hulp!’
‘O,’ zei Eva, en keek naar pa Van Hellenduyn, die van irritatie zijn bord haast mee opvrat. ‘Is er nog een verpleegster?’
‘Nee, maar mijn nicht -’
‘Uw nicht,’ herhaalde Eva scherp, en trok haar wenkbrauwen op. ‘Mia bedoelt u?’
‘Ja...’
‘Mia heeft ons zó lief geholpen!’ kirde mevrouwtje Van Hellenduyn.
| |
| |
‘Ik help nog veel liever,’ beloofde Eva haar. ‘En bovendien weet ik van Derk zelf, dat Mia hem juist zo ontzettend opwindt! Nee, zuster, dan zal ik u wel helpen.’
Dat was een tableau! Eva stond verbaasd over haar eigen moed: zou ze het vroeger ooit hebben gedurfd? Dan had haar kantoorcarrière toch anders moeten lopen.
Toen de heer des huizes weer op adem was, bezag hij haar met flikkerende ogen, en kraste: ‘Wie zal er hier in huis beslissen over de verpleging van mijn zoon: jij of ik?!!’
‘Derk,’ antwoordde Eva zonder aarzelen, en voelde, dat ze bezig was, een geheel nieuwe reputatie te verkrijgen.
‘En wie denkt u, dat er het meest zijn vertrouwen geniet: u of ik?’
Terwijl pa Van Hellenduyn zijn stoel de sporen gaf en zelf steigerde; terwijl de verpleegster zich vermat te hoofdschudden, wat zeker niet in de prijs begrepen was, werd de opgeblazen stilte ontspannen door de gastvrouw, die parelend lachte.
‘O, wat doen jullie vreselijk gek!’ zei ze.
‘Ik zeker ook, hè?’ informeerde haar eega gretig. En Eva bad de Hemel, dat mevrouw Van Hellenduyn niet zo tactloos zou zijn, hem uit te sluiten.
‘Jij ontzettend, troel!’ giechelde mevrouwtje onbevangen. ‘Jij bijna 't gekst van allemaal!...’
‘Zó!...’ zei de echtgenoot, en mat Eva met de ogen van een bloedhond. ‘En wie doet er dan wel 't allergekste?!’
Het lag er dik bovenop, dat dit provoceren was, in haar richting.
‘Zuster,’ zei Eva snel.
Een bleke, bekend-trage glimlach toonde aan, dat zuster niet overtuigd was.
Niemand kon tot een lager trap van kinderachtigheid afdalen.
De kaspruimen werden zwijgend genoten.
In de middag werd ze domweg aan haar lot overgelaten. Ze was toch geen geïnviteerde gast? - Ze was immers geen verpleegster? - en dus drentelde ze in haar eentje de tuin rond.
De hemel was licht betrokken, maar dat dempte het feest van de bloemen niet! Ze stonden te pronken en te pralen, zoals hun voorgangers in de lente hadden gedaan. Het was heerlijk, de bekende plekjes weer te zien. De ceresia's waar de hangmat tussen had geschommeld, waren ernstige, donkerbruine bomen geworden. En de vruchtebloesems waren betoverd tot heel kleine parmantige appeltjes, peertjes en perzikjes. De ro- | |
| |
zen bloeiden volop, en bij de woning van de geitenfamilie meende Eva het raam van Derks kamer te kunnen zien.
Moe geit had het zeer druk met gras kauwen; vers, smaragdgroen gras, dat op een hoop lag en geurde naar zonneschijn en bloemen. Ze begroette Eva achteloos, alsof deze niet was weggeweest. De kinderen, sensatie-belust, verdrongen elkaar om gestreeld te worden - dat was meer Eva's stijl. En door een reet in de tussenmuur gluurde pa bok, en keurde cynisch haar liefkozende handen.
Er was iets in zijn armzalige zwijgzaamheid, wat haar trok. Ze ging op de knieën bij hem zitten en stak een vinger door 't gaas. ‘Wat is er, bokje?’ informeerde ze. ‘Als je maar niet zo'n ondeugend ventje was, dan kon je ook eens met de kinderen spelen.’
Maar of pa bok haar nu verkeerd begreep, of dat hij beterschap beloofde - hij vleide het hoofd sentimenteel tegen haar vinger. Zo bleven ze samen een hele poos fluisteren en aaien. En onderwijl begon er in Eva's weinig geraffineerd brein een pitje te gloren; waren er misschien meer boze bokken, die met een liefkozende vinger en gefluisterde woorden tot rede waren te brengen?...
Wellicht léék mevrouw Van Hellenduyn alleen maar argeloos en kinderlijk. Hierover kon ze echter niet langer nadenken, want over het gras fluisterden voetstappen.
‘Dààg!’ zei Mia onnozel. Eva wist aan haar ogen, dat ze hun conversatie beluisterd had. ‘Dat je met zo'n geit praat!...’ verbaasde ze zich.
‘Ik praat met alle mogelijke beesten,’ antwoordde Eva, om zich groot te houden. Mia's ogen sperden zich en Eva voelde te laat met vreugde, dat iemand met Mia's fijngevoeligheid zulke dingen vertaalt tot persoonlijke steken.
Mia wendde zich af en zei lief: ‘Kom, ik ga Hilda weer eens helpen.’
‘Hilda,’ herhaalde Eva, ‘is dat de verpleegster?’
‘Ja,’ zei Mia. ‘Mijn nicht.’ Alsof daarmede het vrijgeleide naar Derks kamer en naar zijn hart bevestigd was.
Eva vergat pa Bok en vroeg: ‘Heb jij in je jeugd wel eens iets moeten eten tegen je zin, iets móéten opeten, wat je niet zien of ruiken kon?’
Mia's verbaasde blik gleed over haar heen. ‘O, jawel,’ antwoordde ze.
‘Wat dan?’ vroeg Eva, en legde haar hoofd tegen het gaas.
‘Erwtensoep,’ zei het rode meisje. Het werd er kort en snel
| |
| |
uitgegooid.
‘En ben je er nu dol op?’ wilde Eva nog weten.
De andere begreep haar niet. En zo waanwijs was ze, dat ze Eva zomaar voor een babbelaarster aanzag.
‘Ik vind het walgelijk!’ antwoordde ze. ‘'k Heb het in geen zes jaren gegeten.’
Ze stond stil, afwachtend wat er zou komen. Hulpbehoevende Hilda was vergeten.
‘Mia,’ zei Eva toen plechtig, ‘leer daar je les uit. Voor Derk bestaat er ook zoiets als erwtensoep.’
Ze wist niet, of Mia kleurde, of ze huilde, of ze bleek werd of lachte. Want Eva draaide haar de rug toe en liep het grasveld verder af. De donkerrode rozen konden haar niet tegenhouden, zo min als de rose lupinen en de heerlijke paarse irissen. Zij wenste zover mogelijk van Mia verwijderd te zijn; haar gezelschap was Eva méér dan onaangenaam.
De hemel was zilverblank bewolkt en alles geurde naar bloemen en jong groen. Zij had geen berouw of medelijden. De hatelijkheid had haar reuze opgelucht. Want achter alle vreugde en zorg stond een prijs, de prijs, die zij wilde behalen, móést winnen: Derk. Derk, met al dit lieve en mooie, of zonder. Eva zou in zijn ogen toch altijd de weerschijn van herinneringen vinden; deze tuin, de straatweg met de perebomen, het huis van Geertje, het smalle landpad tussen 't koren, de boerderij van Perel...
Eindelijk draaide ze zich om. Niet voor Mia, maar om Derks venster te zoeken. Het was nog juist zichtbaar, tussen de fijne wazigheid van een larix en een zeer concrete rode beuk.
En omdat ze zo verdiept was in het zoeken naar dat ene, betekenisvolle raam, schrok ze zich ongelukkig van drie, vier stemmen, die ‘Dag juffrouw’ zeiden. 't Leek wel een ongeregeld spreekkoor.
Het waren Teuntje en Gert Petroleum, in gezelschap van Aatje Broek plus dochter. De dochter en Eva hadden elkaar nog niet eerder gezien, welke schade de andere met grote gretigheid inhaalde.
Gert ging feestelijk schuil onder een prachtig boeket van alle mogelijke bloemen. Teuntje droeg iets in-een-doek-geknoopts en dochter Broek zeulde een bolle boodschappentas. ‘Rika Vuurman zei al, da' je weerom was gekomme!’ zei Gert, en hij lachte tandeloos en voldaan. Eva voelde zich diep geroerd en vroeg naar alle gezondheden, die ze kon bedenken.
| |
| |
O, Gert zelf was bèst! en Aatje Broek had rimmetiek en haar dochter 'n zere vinger. En Teuntje had op 't ogenblik alleen maar katjesdrop, zodat de kassa bij haar 't meest leed.
De ‘toverballen’ werden alleen maar verwácht. Geertje van Brigge zou wel goed wezen, want 's morgens had ze nog bij 't afstoffen gezongen. De juffrouw van de taartjeswinkel was drie maand heen en Rika Vuurman nerveus, want ze zeiden dat haar man weer in de buurt was. Maar of Eva gehoord had van de dames Zwart??
Nee ze had niets vernomen van de dames Zwart.
Nou, die moesten allebei een bril hebben, omdat ze niet meer konden zien. -
‘Ja, dat komt ervan,’ zei Eva wijs.
Wat ze allemaal met enige haast beknikten; 't verhaal was nog niet uit.
Mevrouw Bindelaar was in de winkel geweest om linnen kant. En toen had de ene juffrouw Zwart, Mina zogezeid, op het prijskaartje gekeken, en gezegd: ‘Vijfenzeventig cent.’
Mevrouw Bindelaar had scherpe ogen en verzocht dringend om revisie van het kaartje. Volgens juffrouw Mina bleef het vijfenzeventig cent aanwijzen. Toen was haar zuster Koosje erbij gekomen, en had 't kaartje op diverse afstanden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Zij vond, dat 't vijf en negentig cent kostte.
Daarna had mevrouw Bindelaar haar geduld verloren en gezegd, dat er vijfenveertig op het kaartje stond. Vreselijke consternatie, waarin mevrouw Bindelaar als een blok op vijfenveertig bleef staan en uit haar tas een vergrootglaasje produceerde.
Het wàs vijfenveertig.
Allebei de dames Zwart waren ver-ziende. In hoge mate. Doch aangezien een bril vijftien gulden vijftig kostte, besloten ze er samen een te nemen. In de winkel hadden ze 'm toch vast nooit tegelijk nodig, en als 's avonds de ene het krantje las, verdiepte de andere zich in de Bijbel, welke gelukkig heel groot was gedrukt, en waarbij het geen ijdele verspilling was, als men een woord eens wat langer bestudeerde, om het te doorgronden.
Het dorp meesmuilde; en een brutale jongen had de bril, die overdag op de kassa lag, weggenomen en daarna verschillende prijzen gevraagd.
O, en - O, jà!... O!! - of Eva al had gehoord van Netje Perel????...
| |
| |
‘Nee,’ zei Eva, ‘wat dan?’
‘Heus niet? -’ informeerde Teuntje en sabbelde opgewonden aan de binnenkant van haar lippen.
Nou, - er werd verteld, dat d'r man niet thuis was, toen de bevalling begon, en dat toen eh - - nou ja - - (Eva was toch ook al verloofd, nietwaar?) een ander manspersoon 't kind had gehaald!...
‘Nou, dat zou afschuwelijk voor haar zijn geweest!’ zei Eva.
‘Maar dat geloof ik absoluut niet. Netje is zo'n fatsoenlijk vrouwtje! Nee, dat is beslist niet waar.’
‘Bè-nee,’ bromde Gert Petroleum, ‘die wijven rammele as karntonnen!...’
En toen bood hij Eva zijn bloemen aan, want die waren voor Derk. Of zij ze wou geven?
Ze nam ze geroerd in ontvangst.
En Teuntje ontvouwde op het pad haar doek: daar zaten spekpannekoeken in. Ook voor Derk. En dochter Broek opende haar tas, en toonde haar een schitterende tulband ‘mè tien eiers d'rin!’ En Teuntje keek sip en zei: ‘Ieders ken allenig mar geve, wat 'ie hèt!’
Waarna Eva haar en Aatje allebei een kus gaf, die ze plechtig en een beetje geshockeerd aan zich lieten toedienen.
Dat maakte zomaar in 't wilde weg Gert P's spraakwater los. ‘Veel geluk!’ zei hij tegen Eva. ‘'n Mens ken vrij weze en vrôlijk door 't leve dortele, mar d'r komt ‘'n dag, dâ trouwe 'n behoefte wor’, - da' je nie mer allenig ken weze...!’
Met haar armen vol goede gaven liep Eva naar het huis terug. En regelrecht de trap op.
Er klonken stemmen uit de badkamer, of was het de logeerkamer? -
Derk was alleen.
‘Heb je je vermomd?’ vroeg hij met een grinnik, toen Eva zich vanachter bloemen, tulband en spekpannekoeken kenbaar maakte. Ze bracht veel groeten over.
‘Was er niemand, die je een kus voor me heeft meegegeven?’ zei Derk teleurgsteld.
Daar liet ze toen Gert Petroleum maar voor opdraaien, en haastte zich, ook dit geschenk te lossen.
Derk moest haar aldoor aankijken, wat haar verlegen maakte. En hij verlangde medicijn.
Eva zei, dat hij net namens Gert Petroleum medicijn had gekregen.
| |
| |
‘Ach, wat!’ zeurde Derk. ‘Dat was toch maar een grapje!’
Ja, toen moest ze hem noodgedwongen medicijn geven. En intussen voelde ze eindelijk voldoende moed stijgen, om met hem over het geld te praten.
‘Kijk nou een andere kant uit,’ zei ze dus nederig. ‘Want ik moet iets met je bespreken.’
En hij kéék een andere kant uit.
Onderwijl stak Eva de overdachte preek af. Hoe ze zijn chèque in handen had gekregen, en wat ze had gehoord. Dat Sally een en ander had bevestigd. Of 't werkelijk een miljoen was?
‘Veel minder zal 't niet zijn,’ antwoordde Derk. Als hij haar dan niet mocht aankijken, kon ze toch tenminste wel zijn hand vasthouden!
Goed. Hoewel het Eva enorm afleidde van haar toespraak. Ze moest toch al stotteren. Het werd een hele biecht; hoe zij had rondgelopen en eerst de chèque niet wilde innen, en later naar Sally was gegaan. En hoe die achttienhonderd gulden, en de rest haar in de zak brandde.
‘Jullie zult nu natuurlijk een beetje eenvoudiger moeten, Derk,’ zei ze voorzichtig. ‘En daar ben ik eigenlijk zo blij om, zie je. Want als we nu werkelijk zouden trouwen, kan ik veel meer voor je doen, en staan we wat evenwichtiger tegenover elkaar. En ik wou je dat geld maar vast teruggeven, met de juwelen, als je er niet boos om wordt... Dat zou trouwens dwaasheid zijn, niet? Kijk, ik heb nog ruim achtentwintighonderd gulden. 't Was ook eigenlijk een schandalig bedrag, ik begrijp niet, hoe ik - -’
Toen kon ze niet verder gaan, zo kneep die hand haar.
‘Heb je iets?’ vroeg Eva, met geweld een schok bedwingend. Hartklopping besprong haar. De zieke wentelde zo vreemd met het hoofd op het kussen heen en weer - o, God, - ze was vast te druk geweest! En ze had de verpleegster weggepest, en de ijszak op tafel gezet, en de gordijnen opengetrokken, en Derk opgewonden met herhaald medicijntjes, en nu was ze wéér binnengekomen - - ze had zich als een intrigante gedragen - hij kon wel doodgaan.
Dat deed hij achteraf nu wel niet, maar toch werd Eva vreselijk aangegrepen; want de zieke sloeg een paar heel grote, lichte ogen op, waar - - - tranen in stonden. Het was ondraaglijk. Sidderend informeerde ze, wat er was, en ze had haar hele pauwblauwe zakdoekje nodig om zijn ogen droog te leggen, zodat zij haar neus maar aan het laken afveegde. -
| |
| |
‘Paps heeft nog wel wat geld,’ zei Derk. ‘Je hoeft geen meelij met hem te hebben. Er blijft genoeg kapitaal over.’
Daar zat ze, met haar goedwillige achtentwintighonderd gulden. Had ze zich ooit, in alle beschaamde weken, zó geschaamd?! Het brandde als vuur. Ze had er zonder moeite aan kunnen sterven.
Maar Derk sloeg een arm om haar hals en drukte het blonde hoofd, met voorbijziening van gouden krullen, en andere vergankelijke schoonheden, op een veilig plekje aan zijn schouder, waar Eva rustig uit kon schamen. Misschien wilde hij ook liever niet, dat zij zijn gezicht zag, op dat ogenblik.
‘Het geld heb je van mij,’ zei hij. ‘En dat is mijnerzijds zelf verdiend, Eefje.’
En daarna kreeg ze nog een massa dingen te horen, die haar van minuut tot minuut wijzer maakten -: dat haar verloofde haar, als hij dat had geweten met enkele dagen had kunnen terugsturen. ‘Want je zult toch niet denken, Eef, dat ik me laat kisten door Germsen Juniora! Ik schop ze nog eerder de deur uit. Al die tijd, dat ze het pleegmonster hier in de kamer hielp, heb ik in schijnflauwte liggen koken.’
Daar moesten ze allebei wat medicijn voor hebben.
Net op het moment, dat Eva al te wijs dreigde te worden, werd de deur opengedaan, wijd open, door een hoog opgerichte verpleegster, in de flank gesteund door Pa Van Hellenduyn.
Hij zag alweer paars, wat heel goed kleurde bij Mia's haar, achter zijn donkerblauw cheviot rug.
‘WAT BETEKENT DAT?!’ informeerde Pa Van Hellenduyn, ongeveer op 90°.
‘Dit is de allerliefste vrouw, die er op aarde rond loopt in te korte rokken,’ stelde Derk voor. ‘Behalve mams natuurlijk. Dit is mijn enige, eerste en laatste opper-hof-ochtend-middag-avond-en-nachtverpleegster. De rest kan opdonderen. Laat mij het voor eenmaal in mijn leven duidelijk mogen zeggen. Als de overige populatie niet ogenblikkelijk deze kamer verlaat, zal ìk de kamer verlaten, en in mijn naakte pyjama aan de kant van de weg gaan liggen hersenschudden. Tien, twintig, dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig, tachtig, negentig, honderd. Hoor jij geroep van “nog niet”, Eva?’ ‘Nee,’ antwoordde Eva naar waarheid.
‘Zijn jullie daar nog, monsters, winterwortels en zure augurken?’ informeerde Derk voorzichtig.
De aangesprokenen zwegen, wat Eva in hoge mate onop- | |
| |
recht vond.
‘Ze zijn weg,’ zei Derk tegen haar. ‘De flutlappen! Bang voor een arm klein jongetje, met uitbesteed verstand!’
De anderen moesten dit aanhoren, en het was duidelijk, dat hun stemming zich er niet door liet verbeteren. De verpleegster keek nadrukkelijk naar meneer Van Hellenduyn, alsof ze een heldendaad van hem verwachtte; en pa Van Hellenduyn zelf scheen ook, purper gestreept, met spanning de start tegemoet te zien, terwijl Mia alleen maar lijdelijk genoot.
‘Wat is het hier toch stil,’ zei Derk dromerig. ‘Ik vind het zo roeren, dat zelfs paps mij ontziet, nu ik me niet goed voel. Een mens heeft toch maar één thuis, zolang hij ongetrouwd is.’
Eva knikte, met beide ogen op de stilte gericht, die zichzelf bleef. Het was ontzettend griezelig.
Doch na een minuut van bovenmenselijke inspanning wendde meneer Van Hellenduyn zich af naar de deur. ‘Kom mee!’ snauwde hij de twee dames toe, die zich onbevredigd losmaakten van het tafereel.
Daarna waren Derk en Eva voor de derde maal alleen.
‘Als we straks de voordeur horen slaan,’ zei Derk, ‘zal dit zwakke vlees zich de zoldertrap opslepen, om de aftocht waar te nemen van het boos gebroed. Het laat een grote ruimte open, Eva, die wij met geluk dienen aan te vullen.’
Maar bij Eva had het geluk reeds alle ruimten des harten gevuld - er kon niets meer bij. Ze zei het Derk.
‘Wat is dat vervelend,’ bromde Derk, ‘want ik ben juist van plan, je nog véél gelukkiger te maken!’
Tja, en een derde hart konden ze er toch heus niet bij gebruiken, zelfs niet als opslagplaats.
|
|