| |
| |
| |
1
Als Niet komt tot Iet, kent Iet zichzelf wel degelijk. Maar elke Niet, die op een gevaarlijke dag het leven in de smeltkroes schudt, weet, hoe onaangenaam het is, terug te kijken. Dat is het nuchterste wat een mens kan doen, en ik geloof niet dat iemand het nalaat.
De smeltkroes staat ergens op een wegkruising in het leven, waar je tot op het laatste moment niet weet: rechts? - links?? - rechtuit??? -
Ja. Want soms doet het leven denken aan zo'n afschuwelijke rodelbaan op de kermis, waar je alleen tot genoegen van de exploitant in blijkt gezeten te hebben. Als je eindelijk tot stilstaan komt, met een hart, dat aan de laatste draden hangt te kleppen in je borst, - met je hoed tot een ontoonbaarheid onder je arm geklemd, met een gezicht, dat van tomeloze afschuw aan alle kanten open staat, en zònder tas of al te duidelijke eerbaarheid, dan kijk je om naar de anderen, die nog bezig zijn, hun veiligheid langs het gevaar te raspen; en je vraagt je af: ‘Waar ben ik ook weer ingestapt... Wannéér ben ik ook weer ingestapt?... En - waaròm eigenlijk?...’
Eva Blombergh stapte die middag in, toen ze bij Sally op bezoek ging. Ze was nog nooit op een middag bij Sally geweest, omdat ze tussen half negen en half zes steeds het beschaafde beroep van kantoorjuffrouw-voetveeg had uitgeoefend bij een beestachtig papierhandelaartje.
Het was een middag in mei, en de geel-groene glans in de oude bomen van het park moet haar beneveld hebben. Ze was die middag brutaal. En aangezien het de eerste keer was in zes jaren, had haar baas geen weerstand genoeg. ‘Wat!’ zei hij, ‘brutáál!... Meid-da-je-ben! En nu eruit! Deruit! En er nooit weer in! Dondersteen-da-je-ben!’
Eva had teveel eergevoel om genade te vragen - waarschijnlijk ook een gevolg van het uitbottende nieuwe leven. Een grauwe kantoormuis, die zich zes jaar heeft laten beschelden en vervloeken zonder commentaar, kan toch wel wat hebben! Terwijl haar baas opnieuw stond te laden, vroeg ze schichtig of ze ook geld kreeg. Want het was pas de twaalfde van de maand. Het was geen olie op het vuur, het was erger: een
| |
| |
steekvlam in een berg van dynamiet.
‘Nee!’ schreeuwde hij. ‘Eruit! Kàt! Venijnige priem! Of ik smijt je d'r uit!... Ik laat me niet nog langer het leven ondraaglijk maken!...’
Zo moest dan blijken, dat Eva, in de zuivere overtuiging dat ze een schaap was, en zich te beschaafd voelende om op geregelde tijden te blèren, hem eigenlijk al die jaren ontzettend had opgewonden.
Ze trok toen haar mantel aan, met een holle rug, want ze vertrouwde de snuivende stilzwijgendheid niet. En van verbouwereerdheid vergat ze haar tasje, toen ze de straat op stapte.
Wat een feest was het buiten! Lila seringen voor een raam, knappe mensen op straat. Alle honden lachten tegen elkaar, en alle jonge vrouwen waren elegant, en liepen met die wonderlijke paradijs-gang, waaruit je ziet, dat het heus lente is. Eva voelde zich oud en verwelkt als een geel tulpenblad, dat rafelig en winters in de goot lag te vergaan.
En hoewel ze beslist niet huilde, liep er eensklaps een dikke traan langs haar neus. Ergens bij een lantaarnpaal stond een politieagent, en die keek met grote ogen naar die ene traan.
Eva stond automatisch stil en begon een gestotterd verhaal. Eigenlijk gloeide er een heftig plan in haar hoofd, om deze zaak nu eens ferm aan te pakken. Maar daarvan had ze te weinig ervaring; midden in 't verhaal begon haar onderlip te bibberen - ach, het was een ellendige toestand. Maar de agent werd almaar menselijker, tot ze begreep, dat hij een heel gewone jongeman was, die medelijden had met een meisje.
Wat was het een veilig gevoel, met hem samen de winkel van de baas weer te betreden!
De baas keek over het matglas als een gericht kanon, maar toen hij de uniform zag, verloor hij al zijn kogels en kon alleen nog maar murmelen. Het was een verrukkelijke ervaring.
Eva snoof, want haar zakdoek zat in het tasje; en zulke dingen schenen het aanwezige sterke geslacht op te winden.
De agent informeerde naar de bezittingen van deze dame. Zij moest de baas met dikke, afgematte stem beduiden, dat ze achter de kartonnen schaaltjes lagen. Natuurlijk vielen toen alle papieren beker-monsters uit het rek, en tottelden over de kale planken, en een paar hysterische servetjes raakten los en zwierden slap van het lachen achter de bekers aan.
De tas werd met zo'n bons op de toonbank gelegd, dat Eva alle ontroering vergat uit medelijden met het spiegeltje erin.
‘En hoe denkt u erover, deze jongedame haar salaris uit te be- | |
| |
talen, meneer?’ vroeg de man der Wet met een ferm accent, niet te verzadigen van rechtvaardigheid. Hij was zelf beslist niet ouder dan zij; en de jongedame vroeg zich af, of hij zichzelf nou ook een jongeheer vond?
‘Hm,’ zei de baas. En Eva begreep, hoe grof hij zou zijn tegen de eerstvolgende klant. Hij grabbelde in zijn vest alsof hij ongedierte had, en er fladderden na enig ritselen en tasten, waarbij de baas zijn ogen over andere aanwezigen heen op plafondse verten richtte, acht briefjes van tien naast het tasje neer. - - Toen ze buiten op straat waren, zei de agent: ‘U trof het, dat 'ie nogal mak was, juffrouw.’ Om toch iets te zeggen, voordat hij met een stramme buiging en een vinger tegen zijn pet afscheid nam. Hij was werkelijk een keurig mens.
Maar Eva had nog nooit op de twaalfde van de maand tachtig gulden in haar zak gehad, en het was lang geleden, dat ze midden op de dag over straat liep. Bij de dichtstbijzijnde sigarenwinkel sommeerde ze haar agent even te wachten.
‘Dat kan ik niet aannemen,’ zei hij slim en voorbarig. ‘Wij politiemannen mogen dat niet!’
Eva vroeg zich af, waarom er altijd zoveel mannen bij de politie gaan. Héél tactvol zei ze: ‘Ik ga hier naar binnen, en u ziet maar, wat u doet.’
Ze kocht een kistje van tien gulden, en toen ze weer buiten kwam stond haar agent met een streng gezicht het verkeer te observeren. Het was heerlijk, dames hun arm te zien uitsteken, als ze rechtsom wilden gaan, en loopjongens met beide handen aan het stuur een halve meter voor het stoplicht te zien stilstaan.
Alleen Eva begreep, dat het vlees te zwak was geweest om door te lopen; en ze gaf hem het pakje.
‘Ik mag het niet aannemen,’ zei hij weer.
Mannen zijn zo halsstarrig in verloren zaken. Het zal wel een vorm van coquetterie zijn. ‘Als het nu één was...’ opperde hij. Maar zij kon hem toch niet vijfentwintig dagen achter elkaar telkens één sigaar presenteren; daarvoor kenden ze elkaar te oppervlakkig.
Het was mei, mei, mei! Eva voelde zich veel te vrolijk; ze was niet bedeesd genoeg meer, om niet te willen galmen van de blanke top der duinen, of van de blauw geruite kiel, zo maar midden op straat. Maar geen vrouw doet dat, als er een man in de buurt is. Hoe moest dat nou met die sigaren?
‘Neemt u ze maar,’ zei ze. ‘Ik kan u toch niet belonen met een kus?’
| |
| |
‘Nou, als het móét,’ aarzelde de agent. Hij bedoelde het pakje. ‘Mag ik u beleefd bedanken?’
Ze schudden elkaar de hand. Ik weet niet of dat wel voorschrift is voor een agent in uniform. Hij slenterde weg met het pakje onder zijn arm gekneld. Het verkeer liet hem als ijs.
Enfin, Eva stond om drie uur op straat met zeventig gulden in haar tasje. En ze kòn niet naar huis gaan, waar tante Gien wachtte met een breikous in een zonloze kamer vol mahoniekrullen en rood pluche.
Tante Gien had haar van haar zestiende jaar af, toen Eva wees werd, in huis. Ze meende het goed, denk ik zo. Maar Eva wist bij voorbaat, dat ze haar verwijten zou maken, omdat ze zo lichtzinnig zes jaren van haar pensioen-vooruitzichten had verspeeld.
Nee, Eva moest naar Sally, ze móést naar Sally! Die was haar enige, dus beste vriendin. Ze was redactrice van een chic vrouwenblaadje. Op een wonderlijk moment jaren tevoren, had ze Eva geïnterviewd, omdat deze een werkende vrouw bleek te zijn. Op zeldzaam tactloze wijze had ze de sluizen van Eva's hart geopend, en die had haar alleen maar dingen verteld, welke niet voor publicatie in aanmerking konden komen.
Was het eigenlijk geen sprookje, dat zo'n mooi, rijk meisje, met donker krulhaar en lichtgrijze ogen, met een onschatbare bontjas en juwelen sieraden, Eva haar allerhartelijkste vriendschap deed blijken? Wat staat een mens toch vaak met de ogen dicht, in het leven!
Ja, Eva moest naar Sally. En van haar on-verdiende geld kocht ze onderweg een grote boeket lathyrus voor haar. Het was zo heerlijk op straat! De lucht boven de daken was zo blauw als een vergeet-me-niet, en zelfs de oudste huizen hadden een wonderlijke, gouden gloed over hun muren.
Sally had een schattig flatje in een dure vrouwenclub. Er heerste gemeenlijk de allerblankste, deftigste rust, die er kan zijn tussen berkehouten trappenhuizen, parketvloeren, Perzische tapijten, chintz gordijnen en roze brokaten meubels. In waarheid was Sally geen omgang voor Eva, maar deze was niet jaloers van aard en hield zoveel van haar, dat ze zich laafde aan haar zonnige, zalige levensopvatting, waar geen grauw of snauw bij te pas kwam. Was Sally ooit opgewonden! Maar die dag was alles anders.
Er was een doodgewone werkster in het trappenhuis aan het stoeien met een glazenwasser; ze gooiden elkaar met hun at- | |
| |
tributen en hadden toch schik.
Sally's voordeur stond op een kier; toen Eva belde, zei de welbekende stem: ‘O, God! ben jij 't, Derk?’
Derk was de broer.
Eva stapte geruststellend naar binnen. Sally zat met opgetrokken knieën en purperen wangen boven op haar satijnhouten bureautje, met de telefoon op schoot.
‘Eefje!’ zei ze, kleurloos als een slaapwandelaarster.
De aangesprokene stak de boeket in de buiging van Sally's elleboog, maar hoewel deze er met verstrooid welbehagen aan rook, kwamen er geen vragen, hoe Eva daar op zo'n verdachte tijd kwam, met zoveel geld op zak, dat ze overbodige bloemen kon kopen.
‘Eefje!’ zei Sally nog eens; ‘ik dacht dat 't Derk was...’
En toen schokte ze eensklaps overeind, bezag haar vriendin met opengesperde ogen en hijgde: ‘Eef!’
‘Wat!’ vroeg Eva radeloos, want ze meende een vlijmscherpe seconde lang, met een politioneel stempel getekend te zijn, hoewel ze toch alleen maar sigaren had gegeven.
‘Wat nou??’ drong ze aan, en voelde zich ijskoud worden door Sally's rare droom-ogen. Zo dadelijk zou die iets affreus doen - God mocht weten wat, en dan bleek ze gek te zijn. Of Eva zou wakker worden, met het hoofd op de vloeipapiermonsters, die dadelijk vetvlekken vertoonden. -
‘Je bent geknipt voor - - - ja, dat ik niet eerder aan jou heb gedacht...’ stamelde Sally.
‘Zeg iets verstandigs,’ vermaande Eva, ‘anders word ik wakker en ga bestellingen inboeken.’
‘Eefje,’ zei Sally, en sprong met telefoon en al van het bureau, ‘zou je me een ontzèttend grote dienst willen bewijzen, de allergrootste, Eefje, alsjebliéft??!’
Alleen een belangrijk mens zou dat geweigerd hebben.
‘Ik moet je iets ontzaglijk vertrouwelijks vertellen,’ ging Sally door, en kroop (zonder telefoon) op Eva's stoelleuning. ‘Mijn broer Derk is zo geweldig in opspraak, dat hij vóór morgenavond een verloofde moet kunnen aanwijzen, anders trouwt hij.’
Dit leek een te moderne orakeltaal.
‘Het is zo afschuwelijk, 't is allemaal om vader,’ veronduidelijkte Sally. Maar Eva hoorde twee dingen, die ze nooit bij haar stralende, zelfverzekerde Sally had waargenomen: aarzeling en een zucht. Bovendien had Sally zo'n armzalige trek van geestelijke vermoeidheid op haar gezicht. Hebben niet al- | |
| |
le mensen hun kruis, ook de rijken en vermeend zorgelozen? ‘Vertel alles maar aan mij,’ zei Eva. Op haar door ontslag geploegd hart wilde het medegevoel wel tieren.
‘Ach,’ - Sally zuchtte weer. ‘Kijk es, Eef. We kennen elkaar al zo lang... als ik een gelukkig thuis had, zat ik niet zo vastgemetseld in deze baan, dat is misschien wel tot je doorgedrongen.’
Haar vriendin knikte schaapachtig; het was níét tot haar doorgedrongen. Had ze zich teveel in eigen leven verdiept?
‘Vader heeft een humeur als een wild zwijn,’ legde Sally uit, met een zielige poging, door nonchalante spreekwijze de dramatiek van het feit te verlichten. ‘Met Mams kan hij het best vinden - of liever, Mams kan het best met hem vinden. Maar met Derk of mij erbij is het dadelijk hommeles. Het kan Derk nooit veel schelen, geloof ik. Maar Eef, altijd gegrom en geherrie... Ik word er doodop van...’
Dus daarom zat elegante, mooie Sally op een luxe-flatje in de stad.
‘Schei maar uit,’ zei Eva wereldwijs; hoewel tante Gien nooit herrie maakte.
‘Ja,’ stemde Sally in, vol medeleven met Eva's medeleven.
‘En nou zit er een ondier van een meid achter Derk aan. Ze loert al lang op hem. Blijkbaar is ze iets te weten gekomen. Iets over Derk, zie je?... en ze beweert, dat hij in de nacht van maandag op dinsdag bij haar is geweest. Ze huilt een beetje, en glimlacht tegen de bomen - je kent dat wel.’
Eva kende het niet. Tante Gien huilde nooit, en glimlachen deed ze alleen tegen zuurkool met krabbetjes.
‘Nou heeft haar moeder Paps opgebeld. Ze wil hem morgenavond spreken. Ik weet van Derk (en die weet 't van Kees, dat is onze knecht, en die vrijt met de meid van het ondier), wat er op handen is. Kun je je voorstellen, hoe ik me vóél?’
‘Derk zegt, dat hij absoluut níét kan vertellen, waar hij die nacht was...’
Wat een schandalige situatie leek het! Was Sally dan toch een van die verdorven jonge meisjes uit de rijkdom, waar tante zo over kon gonzen?
Het duizelde Eva.
‘Eefje, - líéve Eefje...’ zei Sally en de aangesprokene snapte, dat ze een aanloop nam voor een geestelijke salto, al bevroedde Eva geen ogenblik, dat ze op haar hoofd mikte.
‘Zou jij zijn alibi willen zijn?’ en ze keek Eva aan met de alleronschuldigste ogen, die God scheppen kan.
| |
| |
‘Als vader die vrouw gelooft, komt er óórlog!...’
‘Bedoel je... bedóél je - - bedoel je -?!?’ stamelde Eva, en haar hoofd werd zo heet als een trekpot. ‘O, wat raar Sally!...’
Het viel haar ontzettend tegen. Hoewel ze zelf niet meende beledigd te zijn, gek genoeg.
‘Het hoeft maar één dag te duren,’ smeekte Sally. ‘Vier en twintig uur. En daarna wordt alle blaam van je hoofd wegge - - ge - -’
‘Gekamd,’ zei Eva scherp.
‘Ik zal Derk erover opbellen. Maar laat me alsjeblieft niet in de steek, Eefje! Ik begrijp niet, dat 'k niet eerder aan je gedacht heb, want jij bent mijn enige, echte, betrouwbare vriendin, en jij begrijpt alles zo goed...’
Was het geen muziek om te horen? Eva vond het zelf eigenlijk ook. Maar de situatie bleef in haar ogen toch wel erg schel gekleurd.
Er schoot een vreemde bons door haar kantoor-hart, en ze verborg haar gloeiend hoofd in twee klamme handen.
‘Verbeeld je!’ zei ze afschuwelijk getroffen. ‘En hoe kan een meisje zoiets zeggen, als er niets van aan is?
Want het stond voor haar vast, dat Derk wel schuld moest hebben.
‘O,’ verklaarde Sally gloedvol, ‘Derk is nou eenmaal een aardige knul. En dan - ons geld...’
‘Maar als hij ontkent,’ opperde Eva.
Sally snoof. ‘Je kent Vader niet,’ zei ze bitter. ‘Vader zal Derk niet geloven. Eenvoudig, omdat er nóóit iets goeds aan ons is... Dan vloekt hij alles bij elkaar, en gromt tegen Mams, “die kinderen van jou!” - nee, als Derk ontkent, dan tróúwt 'ie!...’
Hoe kon zoiets bestaan?
‘Maar als hij niet wil trouwen,’ bedacht Eva halsstarrig. Alsof ze zelf nooit voor de overmacht van een bulderstem gebukt had, en 's nachts in bed met samengeknepen handen de juiste replieken had liggen bedenken.
‘Ach,’ hernam Sally, ‘hij zou er wel van los kunnen komen, maar het zou een massa ellende meebrengen. We zouden een ontzettende tijd doormaken, en het zou voor Mams zo vreselijk zijn! Bovendien blijft er van een dergelijke scène toch beslist een knak hangen in het gezin, dat snap je. Nee, wij wilden het proberen met een list.’
‘Verbeeld je,’ zei Eva, geestloos. Want ze kon het zich zelf niet verbeelden. Dít was te erg. -
| |
| |
‘Bovendien ben je vlug van gedachte, en je kunt je zo heerlijk redden,’ zei Sally, die natuurlijk al lang het onthutste medelijden op haar gezicht gelezen en goed vertaald had. ‘En je krijgt er ook een nieuw stel kleren voor cadeau.’
‘Maar ik ben een lelijkerd,’ wierp Eva tegen, met geheel nieuwe inspiratie. Ze zat juist tegenover de spiegel, en hoefde dus maar op te sommen: ‘Ik heb vaalblond haar, een te grote mond en te grote ogen, en onverzorgde handen, en een lijf als een zemelpop.’
‘Stil, hou je bek,’ zei Sally; en eigenlijk had Eva toen al moeten weten, dat haar ‘ja’ of ‘nee’ niet meer van officieel belang was. ‘Je hebt prachtige tanden, Eef. En je hebt niets, dat echt lelijk is, behalve je wenkbrauwen.’
‘Die vergat ik nog,’ joelde de gecomplimenteerde, zich aan een strohalm vastklemmend, al wist ze, dat die los op het water van Sally's overtuigingskracht dreef.
‘- en die laten we dus veranderen,’ stelde Sally vast.
Meteen greep ze de telefoon, en begon te draaien.
‘Ja, Derk.’
Een snelle, vlotte mannenstem klonk uit de microfoon. Hij had blijkbaar zitten wachten. -
In Eva's maag begon een draaikolk te werken, met elektrische spiraal-vonken langs nek en ruggegraat. Hier gebeurden onherroepelijke dingen.
‘Ja,’ zei Sally. ‘In orde, hoor!... Morgenmiddag om drie uur kun je haar komen halen.’
‘Is ze mooi?’ vroeg de liederlijke broer. Eva kreeg een gevoel, of ze 'n blanke slavin was, die naakt als een varken gekeurd moest worden.
‘Dat hangt van je goedgeefsheid af,’ zei Sally. ‘Ik moet haar een beetje mooi maken, Derk!’
De blanke slavin kreeg enkelringen om, en een ster van robijnen ergens van voren, en gouden soepkommetjes met een parelsnoer hogerop. De vlammen sloegen haar uit.
Sally bekeek haar nadenkend. ‘Zeshonderd, denk ik,’ zei ze. ‘Dat is 't je toch wel waard?’
De andere kant floot een schel toontje. Niemand dacht eraan, hoe beledigend het voor Eva's vrouwelijk gevoel van eigenwaarde was, dat zóveel geld nodig bleek om haar toonbaar te maken. ‘En, luister es, Derk,’ ging Sally voort. ‘Hoeveel geef je haar als vergoeding?’
‘Is 't dan geen vriendin van je?’ vroeg de zedeloze gierigaard. ‘'t Is mijn beste vriendin,’ betoogde Sally nadrukkelijk, en
| |
| |
rook speels aan de bos lathyrus. ‘Maar ik sta met zulke meisjes niet klaar, om de gaten in je moraal te dempen!’
De blanke slavin voelde een badjas om haar schouders.
‘Lig niet te donderen!’ zei de microfoon. ‘Hoeveel?’
Sally trok haar wenkbrauwen op naar Eva.
‘Vijftig,’ siste die. En voelde zich een shylockster.
‘Driehonderd,’ gaf Sally door. Het zweet brak Eva aan alle kanten uit: ze moest verkeerd verstaan zijn!...
‘Schiet jij 't even voor, Sal.’
‘Ja, maar écht terugbetalen, Derk!’
‘Klets niet. Dus morgen om drie uur.’
‘Ja-a!’ zong Sally. Zo luchtig, alsof 't geen schandelijke, penibele aangelegenheid betrof.
‘Hoor es, Sal,’ zei de broer nog. En dat verstond Eva nou juist zo afschuwelijk duidelijk: ‘Ze moet héél mooi zijn, hoor!’
‘Ja-a!’
‘Want alleen een werkelijke schoonheid kan een beest als Mia overtuigen, dat 't geen namaak is!’
Daar zat de heel mooie nou, verstard van hopeloosheid, en zonder moed. Was ze maar nooit brutaal geweest tegen de baas. Héél mooi moest ze zijn. En ze zou driehonderd gulden krijgen, voor één dag...
Zij zou het nooit aan tante Gien durven zeggen. Ze wist toch zelf, dat nette meisjes zoveel geld niet verdienden. O, jé, o, jé! Doch Sally liet haar geen tijd.
‘We kunnen nog best even naar de kapper,’ zei ze.
Draaide weer een nummer op de telefoon. Maakte een afspraak voor over een half uur, bij een dure kapper. Als Eva ooit een kapper bezocht, moest ze dagen van tevoren bespreken, en dan werd haar niet veel keuze gelaten omtrent de tijden.
Sally vroeg naar een meneer met een Franse naam, en vertelde, dat ze een ‘experiment’ voor hem had. Daar scheen die man zo enthousiast over, dat hij alles ervoor verschoof.
Sally belde een schoonheidsspecialiste op en maakte een afspraak voor 's avonds acht uur. ‘Dat zal net gaan,’ zei ze, ‘als we bij de kapper wat sandwiches laten brengen van het Buffet de Paris.’
Ze trippelde mantel-aantrekkend en hoedje-opzettend de trap af, en sleepte Eva mee in een draaikolk van bonte sensatie.
Ze reden met haar wagen eerst langs tante Gien. Onderweg kwam Eva tot zichzelf, en vertelde van haar ontslag.
‘Het heeft zo moeten zijn, kind!’ zei Sally koel. Alsof het hele- | |
| |
maal geen ingrijpende verandering voor Eva's leven van werkende vrouw betekende. Tante Gien zou wel anders praten. Die dacht niet aan huwelijken, omdat ze er te ver vandaan gebleven was. En al waren Eva's gedachten nog niet helemaal vrij van een vaalrose hoop, dan was ze onder vaders en tantes leiding toch te praktisch opgegroeid, om voor de etalage des levens te staan dromen. Als alle druiven zuur zijn kunnen we met betrekkelijk meer objectiviteit over hun andere kwaliteiten oordelen. -
Nooit was de straat waar Eva woonde grauwer en killer, dan als Sally er met haar wagen kwam inrijden. Toen tante haar voor het eerst ontmoette, zei ze: ‘Dag dame!’ en Eva werd furieus. Later trachtte ze haar tante vriendelijk te beleren.
‘Is ze dan geen dame?’ vroeg tante. Er bestonden voor haar alleen maar dames en meiden. Juffrouw Damper van de overkant, met stijf opgestoken haar en daar bovenop een rechte, zwarte hoed met een gesp in 30 graden naar voren, met een guimpe tot haar wenkbrauwen en een hondje op vermicellipoten, was een echte dame. En ook mevrouw Reele, die altijd grijs droeg en op het noorden geraniumstaken spaarde, welke nooit weer bloeiden, net als zijzelf. Maar Lili Bruin, met gebloemde jurken en gepoederd gezichtje - Eva wist aan tante's rechte, strak getrokken lippen en neergeslagen ogen (waaraan niets ontging) dat díé een on-uitgesproken meid was.
Dan had je juffrouw Else, vijf huizen verder, met een figuur als een 8 en véél hèlblonde krullen en een schelle kirlach: dàt was een meid! En de weduwe van de kruidenier Bals, die verlept en brutaal achter het raam zat sigaretten te roken; die was er een geweest.
Waarschijnlijk zag tante tot op die dag niets anders in Eva, dan het zaad, waaruit na de vijfentwintig dames plegen op te schieten. En wij moeten vrezen, dat Sally daar kort en goed een eind aan heeft gemaakt.
‘Ontslágen!’ zei tante Gien, en liet de breikous zakken. ‘En je lácht bijna. Eva!... Je zult op een ander kantoor helemaal opnieuw moeten beginnen!... Het is een verlies van zes jaren.’ Ze moest er met een strak gezicht steken van tellen.
‘Ze heeft het er walgelijk zwaar gehad,’ betoogde Sally. ‘En die affreuze vent knapt toch een dezer dagen, of hij hangt zich op aan de telefoondraad, als iemand hem tegenspreekt. Nou gaat Eefje vrijuit.’
‘Het leven is niet licht,’ antwoordde tante, wenkbrauwfronsend over Sally's taal.
| |
| |
‘En nou gaat ze met mij uit, en ze komt pas overmorgen terug,’ lichtte Sally haar in.
Eva had nog nooit zoiets tactloos gehoord. In plaats van vriendelijk en beleefd te vragen: ‘Lieve juffrouw Blombergh, zoudt u goedvinden...’ enzovoort. Zoals het hóórde, bij dames.
‘Veel plezier,’ antwoordde tante. De steken moesten nog eens worden geteld.
‘Nou, dààg!’ zei de vriendin. ‘U bent toch niet boos, hè? Dag schat!’
‘Dag juffrouw Reyder van Hellenduyn,’ zei de schat, die wist, wat men kan zeggen, en wat niet. En tegen Eva vervolgde ze: ‘Maak je niet al te druk. En tot ziens, Eva.’
Toen de meisjes wegreden, knikte ze hen toe, en glimlachte. ‘Ze is ook jong geweest,’ zei Sally, goedgelovig.
Maar Eva had geen tijd, om over een ander z'n jeugd na te denken! De kapper hield zijn hoofd schuin naar rechts en zei, dat het zéér interessant kon worden. En hij legde zijn hoofd naar links, en met twee koele wijsvingers boog hij Eva's goedwillig hoofd óók naar links, zodat hun blikken loodrecht in elkaar stonden, en hij zei: ‘Héél eigenaardig!’
Eva kreeg een permanent wave. Ze werd gebleekt. Of was het omgekeerd? Ze wist het later niet meer! Het stormde om haar heen: ‘Gauw, juffrouw Marie! de olie! vite! vite!...? -
‘Een handdoek, een handdoek! Een hànddoek!!’ - ‘Waar is de vinaigre?’ - ‘Een goudblonde spoeling, juffrouw Daisy. Vite!’ - ‘Nee, nee, nee! iets matter! Bon Dieu, mademoiselle is toch geen cocotte!...’
Eva kon van pure opwinding maar één sandwich eten. Want opeens besefte ze, dat een terugweg ontzaglijk moeilijk zou zijn; en dat maakte haar bij korte vlagen ziek.
Naast haar zat Sally, doodrustig boterhammetjes knabbelend.
‘Zeg, Eef, denk erom, dat je tegenover Derk de brutale speelt, hoor. Hij is nooit geboeid door zachte vrouwen. En als hij boos wordt, wees dan onverschillig, Eef! - O ja, en zelf nooit boos worden, hoor kind! want dan heeft'ie reuze plezier!
En - Evaatje, àls hij pikant is, of grof (want dat is heel gewoon, bij Derk), dan jij nòg pikanter, en nòg grover, denk erom. Derk zegt alles langs zijn neus weg. Laat je niet intimideren. - - Maar jullie zult wel samen kunnen opschieten...’
Zo ging dat door; tot Eva een gevoel had, dat ze van binnen net zo glanzend blond was als van buiten. Ja, want toen ze
| |
| |
eindelijk eens in de spiegel mocht kijken, zag zij haar eigen nieuwsgierige muizegezicht onder een soort gouden vacht.
Had ze heus zo véél en zulk dik haar...? Kappers hebben van die foefjes...
Tweemaal toonde de haarkunstenaar, hoe hij de coiffure opmaakte. De derde keer moest Eva het zelf doen.
Toen sloeg de klok acht, en de vriendinnen draafden met een laatste sandwich in de hand de deur uit. Eva had geen tijd om te eten. Ze had geen tijd om te lachen of te huilen of adem te halen. Ze had helemaal geen tijd om te beseffen, wat er met haar gebeurde...
|
|