Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
BesluitBinnen het systeem van literaire genres dat zich vanaf het einde van de XVde en gedurende de gehele XVIde eeuw ontplooit, neemt het tafelspel een niet te verwaarlozen plaats in. Gebonden als het is aan feestelijke gelegenheden, maaltijden, bruiloften, konings-, nieuwjaarsen gildefeesten, kan het bij de rederijkers die ook zeer nauw bij de feestcultuur van hun stad betrokken waren, bogen op een bijzonder grote populariteit. Het tafelspel neemt in de rederijkersliteratuur een specifieke plaats in. We dienen het te situeren in de privé-sfeer van de rederijkerskamer of van de woonkamer bij de burger thuis. Het voorkomen van een groot aantal spelen met de eigentijdse genreaanduiding ‘tafelspel’, doet vragen rijzen omtrent het gebruik van de term. Kregen alle teksten met de benaming tafelspel die enkel en alleen mee omdat zij aan of bij de tafel werden opgevoerd, of beantwoorden zij aan gemeenschappelijke kenmerken, opvoeringsvoorwaarden, normen en codes, die een dergelijke genreaanduiding bij het publiek opriep? Uit ons onderzoek blijkt dat dit laatste het geval is. Bij het zoeken naar eigen specifieke kenmerken van een genre dreigt het gevaar dat men uit het oog verliest dat elk genre zijn functie vervult in relatie tot andere op dat ogenblik beoefende genres, waarmee het een systeem vormt en waardoor het ongetwijfeld beïnvloed wordt. Zo is het te verklaren dat niet alle spelen die de naam tafelspel dragen, dezelfde of evenveel kenmerken van het genre realiseren. Aan de ene kant is er dus een groep of verzameling spelen die aanspraak kan maken op de titel tafelspel door de aanwezigheid van vrijwel alle daarbij te verwachten kenmerken; aan de andere kant staan spelen die duidelijk vertegenwoordigers zijn van andere genres en alleen de naam tafelspel kregen omdat zij aan de tafel, doch niet ‘als tafelspel’ werden opgevoerd. En daartussen bevinden zich die tafelspelen welke een zekere gelijkenis met andere genres vertonen en zich als het ware bevinden in een grensgebied of op de doorsnede van twee of meer verzamelingen spelsoorten. Zo behandelen sommige tafelspelen onderwerpen die ook in andere spelsoorten populair zijn (strijd om de broek in kluchten; mens geslingerd tussen machten van goed en kwaad in spelen van zinne); ze maken gebruik van dezelfde soort personages als andere genres (types in kluchten en allegorische figuren in spelen van zinne); soms is de dramatische vormgeving gelijk (spotsermoen en tafelspel in monoloogvorm), de gebruikte procédés (vraag en antwoord in dialogen, apostrofen tot het publiek in de bruytsprake) of zijn de gelegenheden waarbij de verschillende spelsoorten konden worden opgevoerd identiek (bruiloft bij bruytsprake, spotsermoen en tafelspel). Hier vooral blijkt dat het niet mogelijk en misschien zelfs niet wenselijk is scherpe grenzen te trekken tussen de verschillende genres omdat dit nu eenmaal niet aan de lite- | |
[pagina 502]
| |
raire werkelijkheid beantwoordt. Voor elk spel dient nagegaan te worden in hoeverre het de distinctieve kenmerken van het genre realiseert, welke combinatie van kenmerken daardoor ontstaat en of het inderdaad de naam tafelspel verdient. Terwijl bepaalde genres als spelen van zinne, kluchten, bruidspraken en spotsermoenen eigen specifieke kenmerken vertonen en dus gemakkelijk uit het onderzoek konden worden gebannen, deden zich meer moeilijkheden voor bij het afbakenen van het tafelspel tegenover de dialogen. Slechts in bepaalde omstandigheden konden wij een vertegenwoordiger van deze tekstsoort bij voorbaat uitsluiten, hetzij omdat het ging om een vertaling van een klassieke dialoog, hetzij omdat het een samenspraak betrof waarbij prijzen van een rederijkerswedstrijd officieel werden uitgereikt. Uitgaande van Hummelens Repertorium van het rederijkersdrama 1500 - Ca. 1620 en de daarbij horende Addenda en na uitsluiting van een aantal vertegenwoordigers van andere genres en toevoeging van door recente vondsten bekend geworden tafelspelen, kwamen wij voor ons onderzoek tot een corpus van 88 spelen met de eigentijdse benaming tafel-, bruilofts-, present- of vastenavondspel. Deze 88 spelen hebben we als werkbasis gebruikt om vast te stellen aan welke opvoeringsvoorwaarden en -eisen een tekst diende te voldoen om tafelspel te worden genoemd. Daarnaast hebben wij het tekstcorpus uitgebreid met nog 25 tafelspelen die zich onder andere genrebenamingen of zonder technische soortaanduiding in Hummelens Repertorium bevinden. Zo konden we uiteindelijk 113 tafelspelen in het onderzoek betrekken. Een eerste voorwaarde waaraan een tekst dient te voldoen, wil hij als tafelspel worden gebruikt, is dat hij rondom de tafel bij een maaltijd voor een privé-gezelschap wordt opgevoerd. Hoewel dit een extern gegeven is, heeft het belangrijke gevolgen voor de tekst van het tafelspel zelf: de wijze van opvoeren, het aantal personages, de betrokkenheid van het publiek bij het spel, het doorbreken van de vierde wand, dit alles hangt ermee samen. In 33,62% van de tafelspelen wordt expressis verbis verwezen naar de tafel, het menu of een etend en drinkend gezelschap. De overige spelen bevatten slechts allusies op drank en drinken en werden samen behandeld met die welke hierover niets zeggen. Een tweede uiterlijke factor die bepalend is voor het opvoeren van een tafelspel is de gelegenheid. Ook dit extern gegeven staat niet los van de tekst: een bruiloft, koningsfeest, nieuwjaarsfeest ging vaak gepaard met het aanbieden van één of meer geschenken, het toespreken van de feesteling, het geven van goede raad en onderricht aan de pasgehuwden. Slechts in 41,60% van de spelen kunnen we uit de woorden van de rolfiguren uitmaken voor welke specifieke gelegenheid ze bedoeld waren: voor bruiloften (16,81%), vastenavond- en koningsfeesten (elk 6,19%), voor een nieuwjaarsfeest (4,42%), een priesterfeest (1,76%), een rederijkersfeest (2,65%), een geboortefeest, een kristelijke bijeenkomst, vorstelijke ontvangsten of het installeren van burgemeester en schepenen (elk 0,88%). Hieruit blijkt dat het tafelspel bij alle soorten gele- | |
[pagina 503]
| |
genheden werd opgevoerd. We mogen gerust stellen dat het in de XVIde eeuw een modeverschijnsel geworden was. Konden we het tafelspel blijkens de vorige twee punten karakteriseren als spel om bij feestelijke gelegenheden rondom de tafel te worden opgevoerd, dan blijkt uit het derde aspect duidelijk het dramatische karakter van dit genre. Informatie omtrent decor, scène, toneelattributen, kostumering en toneelaanwijzingen zijn niet alleen af te lezen uit de hoofdtekst (de woorden van de spelers), maar ook uit de neventekst (de afzonderlijke regieaanwijzingen). In 91% van ons corpus tafelspelen komen toneelaanwijzingen en/of attributen voor; slechts in 9% beschikken we over geen informatie daaromtrent. Het tafelspel is dus geen voordracht, maar was bestemd voor opvoering. Bijzondere aandacht hebben we besteed aan de meegebrachte geschenken. In 48,6% van de tafelspelen worden presenten aangeboden en vaak wordt de structuur van het spel erdoor bepaald. We hebben een onderscheid gemaakt tussen tafelspelen waarbij het geschenk centraal staat en die waarbij het pas aan het einde van het spel opduikt. De eerste soort tafelspelen wordt gekenmerkt door hetzelfde handelingsverloop: de fasen kiezen, raden naar, tonen en verklaren van het geschenk volgen elkaar in vaste volgorde op. Ook in de tafelspelen met het geschenk aan het eind treffen we altijd het tonen en verklaren van de vaak symbolisch bedoelde geschenken aan. De geschenken spelen een bijzonder belangrijke rol bij de interpretatie van het spel: vaak brengen zij de zin van het tafelspel in beeld of illustreren op treffende wijze de relatie tussen de verschillende rolfiguren. In de lijst van aangeboden geschenken wordt de symbolische betekenis ervan toegelicht en in verband gebracht met de emblematiek en beeldende kunst. Hieruit blijkt nogmaals de voorkeur van de rederijker voor het variëren en combineren van verschillende interpretaties voor hetzelfde geschenk. Het aantal personages dat bij een tafelspel was betrokken kan wisselen, maar blijft meestal beperkt. In 74,33% van de spelen zijn het er twee (41,59%) of drie (32,74%). Monologen komen in 19,46% van de gevallen voor en vier rolfiguren treden slechts in 6,19% van de tafelspelen op. Allegorische personages treffen we in 61% van de spelen aan, types in 38% en beide soorten in 1%. De aard van de personages is te vergelijken met die van rolfiguren in andere genres. Het aantal personages echter blijkt wel bepalend te zijn voor de dramatische vormgeving en de structuur van het tafelspel. De laatste twee aspecten die bij de tot nog toe eerder uiterlijke benadering van het genre aan bod komen, houden verband met de opvoeringsgerichtheid van het tafelspel en de daarin voorkomende taalsituaties. Het tafelspel als dramatisch genre, werd geschreven om door een specifiek feestgezelschap collectief te worden ondergaan, in die speciale uitbeeldingssituatie waarbij de tekst door rolfiguren wordt uitgesprokenGa naar voetnoot(1). De auteur van het tafel- | |
[pagina 504]
| |
spel staat, misschien nog meer dan een ander dramaschrijver, voor de noodzaak zijn publiek bij voortduring te boeienGa naar voetnoot(2). Eén van de voor het genre meest specifieke middelen daartoe is het tot stand brengen van contact met het publiek en vooral het maken van talrijke allusies op het feestgezelschap. In alle tafelspelen komen directe toespraken ad spectatores en onrechtstreekse verwijzingen naar een tafelend gezelschap voor. In 63,71% van de stukken is dit contact zelfs doorlopend en in 71,66% van de tafelspelen wordt het in de loop van het spel tot stand gebracht, wat voor andere genres eerder zeldzaam is. Deze doorbreking van de vierde wand is essentieel voor het tafelspel en wordt bewust en voortdurend toegepast. Aan het begin wordt het publiek meestal welkom geheten, allerlei goeds toegewenst en op de hoogte gebracht van de bedoeling van de spelers. In de loop van het stuk vragen de acteurs de mening van het publiek, verontschuldigen zich voor de domheid van hun medespelers of leggen hun gehoor bepaalde problemen voor. Aan het einde nemen ze afscheid, bevelen het publiek in de handen van de heer of drukken hun spijt uit over eventuele beledigingen. Terwijl de apostrofen tot het publiek gebonden zijn aan bepaalde plaatsen in de tekst, komen allusies op tafel, menu, geschenken, gasten, orkest, bruidspaar of gastheer en gastvrouw gedurende het gehele spel voor. Een laatste punt bij het karakteriseren van het tafelspel geeft informatie over de daarin voorkomende taalsituaties en de aard van de discussie. Er zijn twee groepen spelen te onderscheiden: die spelen waarin de discussie verloopt tussen de spelers onderling en dit is de omvangrijkste groep (91 spelen) en de monologen (22 spelen) waarbij het publiek op verschillende niveaus de rol van tegenspeler vervult. Beide groepen kunnen gebruik maken van performatief spreken en/of van uitgebeelde handeling, actie, lijfelijk contact. Maar in beide groepen blijken de tafelspelen met discussie over een of ander punt de overhand te hebben. Op 113 tafelspelen is er in 92 teksten of in 81,5% in hoofdzaak sprake van discussie, woordenwisseling of debat. Het tafelspel wordt dus gekenmerkt door een overwicht van het gesproken woord op de handeling. De beide groepen kunnen verder in subcategorieën worden ingedeeld. Bij monologen is het vooral de aard van de monoloogspreker die bepalend is voor de verdere classificatie. Bij spelen met verschillende woordvoerders wordt ingedeeld naar inhoud of onderwerp van de discussie. Zo zijn voor spelen met hoofdzakelijk performatief spreken te noemen: teksten met discussie om voorrang, met discussie over het present, spelen waarin één of meer rolfiguren de andere (n) trachten te bekeren, te vertroosten of tot inzicht en eventueel een gewijzigd gedrag trachten te brengen. In deze groep treffen we relatief gezien het grootste aantal reformatorische spelen aan. | |
[pagina 505]
| |
Spelen die vooral van actie, lijfelijk contact en intrige gebruik maken, kunnen worden opgesplitst in spelen met strijd om voorrang (om de broek), spelen waarvan het thema kan omschreven worden als slachtoffer bedrogen en/of bedrieger bedrogen en spelen waarin vooral anekdotes met actie worden verhaald. Qua inhoud en optredende personages herinneren deze spelen aan sommige kluchten. Toch bevatten deze tafelspelen vaak één of andere allusie op het feestende gezelschap en worden zij meestal door slechts twee personages opgevoerd, terwijl in de klucht de rolbezetting doorgaans hoger is. Als conclusie van het onderzoek naar de materiële verschijningsvorm, de opvoeringsgerichtheid en de verschillende taalsituaties in het tafelspel, kunnen we stellen dat het tafelspel een dramatisch rederijkersgenre is dat rondom de tafel bij een bepaalde gelegenheid werd opgevoerd door maximaal vier spelers, meestal twee of drie, die met elkaar of met het publiek in discussie zijn over een of ander punt (prioriteitsvraag, present, bekering, inzicht, anekdotes), waarbij ze soms gebruik maken van actie, lijfelijk contact en intrige en waarbij de rechtstreekse apostrofen tot en de indirecte allusies op het publiek wijzen op het doorbreken van de vierde wand. Bij de classificatie van de tafelspelen is het mogelijk verschillende indelingscriteria te hanteren. Wij hebben gekozen voor een indeling op basis van het aantal personages en hun onderlinge verhoudingen. Wij menen dat in de tafelspelen het handelingsverloop door de personages gedragen wordt; ‘zij vervullen functies die een bepaald handelingsverloop, een bepaalde betekenisopbouw, een bepaalde spanningsverhouding dienen’Ga naar voetnoot(3). In het tafelspel, zoals in ander dramatisch werk van de rederijkers kan men de handeling, ‘het verloop der gebeurtenissen’ begrijpen als ‘beeld van een zin’. Rechtstreeks op de zin betrokken zijn de namen van de personificaties die de dramatische handeling schragenGa naar voetnoot(4). Vandaar dat men bij de reconstructie van de allegorese van de rederijkersspelen niet genoeg aandacht kan besteden aan de aard en de onderlinge relatie tussen de verschillende rolfiguren en hoe zij hun functie, vervat in hun naamgeving, waar maken, in beeld brengenGa naar voetnoot(5). Uitgaande van de relatie tussen de personages hebben we vastgesteld dat er verschillende typen van tafelspelen te onderscheiden zijn en dat het voorkomen van bepaalde onderwerpen en rolfiguren samenhangt met de aanwezigheid van bepaalde formele of structurele kenmerken. Bij monologen speelt voor het vaststellen van het verloop van het spel niet alleen de aard van de enige woordvoerder een rol, maar bovendien ook zijn spreek- of zienswijze: het eerste type monologen is volledig op de luisteraar gericht als uitroep of oproep; bij een tweede type, waarin kooplieden, kwakzalvers en boe- | |
[pagina 506]
| |
ren hun waren aan de man pogen te brengen, speelt naast het op het publiek gerichte, ook vooral het descriptieve spreken een rol; een derde type monoloog maakt gebruik van retrospectief en reflexief spreken: de monoloogspreker bezint zich over zichzelf en zijn situatie vroeger en nu en geeft subjectieve commentaar op de dingen die rondom hem gebeuren. In deze groep bevinden zich dronkaards, verliefden en boeren. Een laatste type wordt bepaald door de aanwezigheid van een fictieve medespeler: een schaduw, marot of een stem uit het publiek; de monoloogspreker kan zich nu ofwel tot het publiek, ofwel tot de fictieve medespeler richten, de dramatische mogelijkheden worden vetruimd en benaderen die van de dialoog. Ook de deelname van het publiek in het spel hangt samen met de spreek- of zienswijze van de woordvoerdet: beide eerste typen van monologen zijn op het publiek gericht, het derde richt de aandacht op de monoloogspreker, wat niet betekent dat de rol van het publiek uitgespeeld zou zijn, en in een laatste groep wordt de rol van het publiek geleidelijk door de zogezegde medespeler overgenomen. In de monologen wordt de spanning vooral teweeg gebracht door contrastwerking, tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid, vroeger en nu, ernstig kader en komische inhoud. Voor dialogen, drie- en vierspraken, werden steeds dezelfde basissituaties vastgesteld: conflict, neutraal gesprek en eensgezindheid, slachtoffer vertroost of gered, slachtoffer bedrogen, of slachtoffer verleid en gered. In dialogen is er een overwicht aan spelen waarbij beide rolfiguren gelijktijdig optreden: op 47 zijn er 28 of 59,5%, in de overige spelen komt eerst één van de twee spelers in een monoloog tot het publiek aan het woord. Bij dialogen is er bovendien een voorkeur vast te stellen voor een antithetische opstelling van de personages: in 23 of 49% van de 47 stukken. Neutraal gesprek over het geschenk treffen we in 17% van de spelen aan, eensgezindheid in 15%; de derde en vierde basissituatie tellen het minst vertegenwoordigers: ‘vertroosting’ in 8,5% en bedriegerij in 10,5% van het totaal. Voor de dialogen is een onderscheid te maken tussen de verschillende soorten conflictsituaties: er zijn spelen waarin de rolfiguren om de belangrijkheid strijden. Hier vinden we thema's die ook in het strijdgedicht populair waren: strijd tussen wijn en water, vasten en vastenavond, maar ook andere zoals de strijd tussen letter en geest en zoet en zuur. Daarnaast treffen we dialogen aan waarin beide rolfiguren de machten van goed en kwaad vertegenwoordigen in strijd om de heerschappij over de mens. Zij staan onverzoenlijk tegenover elkaar: een van beiden is een misleider, bedrieger of duivel, tegen wie het andere personage waarschuwt. Een laatste conflictsituatie brengt de strijd om de broek in beeld in spelen waarin het verbale conflict uitloopt op een fysisch handgemeen. Deze spelen boeien omwille van het conflict. Anders is het bij de volgende typen dialogen en daarom hebben wij vooral aandacht geschonken aan de middelen die de auteur aanwendt om de spanning in de hand te werken. Bij het type informatief gesprek over het present, waarbij een vaste structuur te ver- | |
[pagina 507]
| |
wachten was, zorgt het misverstaan of het niet kunnen/willen verstaan voor spanning en levendigheid. Spelen met eensgezinde rolfiguren boeien de toeschouwer niet door conflict of misverstand, maar door de aard van de personages - gilden, zotten en boeren - en van de aangehaalde anekdotes. Bij het type slachtoffer vertroost wordt het publiek in spanning gehouden tot het moment van inzicht bij het slachtoffer is aangebroken. Boeiend is hier de wijze waarop de vertrooster het slachtoffer kan overtuigen en hoe snel en met welke argumenten dit gebeurt. Bij tafelspelen waarin de ene rolfiguur door de andere bedrogen wordt, zorgt de ongelijke informatieverdeling tussen de spelers onderling en tussen spelers en publiek voor spanning. Hier kunnen we spreken van een geslaagde structuur door de aanwezigheid van intrige. Zoals bij de dialogen is er ook bij driespraken een voorkeur voor gelijktijdig optreden van de rolfiguren vast te stellen: in 21 spelen op 37 of 56,75% treden de drie rolfiguren samen op, in de overige 16 komen eerst één of twee spelers aan de beurt. Opmerkelijk is dat in de eerste categorie driespraken met alle spelers bij aanvang aanwezig, zich slechts twee basissituaties voordoen: eensgezindheid (2 spelen) en conflict. Ook hier wordt de conflictsituatie op verschillende manieren uitgewerkt: als strijd om voorrang tussen de drie spelers - volgens een vast patroon: elk van de drie verdedigt zich om de beurt tegen de aanvallen van de anderen (wisselende groepsvorming) -, als conflict tussen twee rolfiguren, waarbij het derde personage dan eerder op de achtergrond verdwijnt en een andere functie vervult (commentator, aanstoker, toeschouwer) - hier wordt de driedelige structuur achterwege gelaten en kunnen we spreken van vaste groepsvorming - en als conflict waarbij twee van de drie spelers tegenover het laatste staan (bij voorbeeld in bruiloftsspelen met ernstige personages tegenover zotte). Komen in deze spelen geschenken voor, dan staan ze niet centraal, maar dienen om de relaties tussen de personages te verduidelijken. In de overige 16 driespraken waarbij het derde personage pas later optreedt, zien we dezelfde basissituaties als in de dialogen. Bij het conflict en het neutrale gesprek over het geschenk treedt nu een verzoener, vermaner, helper of arbiter op in de persoon van het derde personage. Bij het type slachtoffer vertroost is er in wezen geen verschil met de dialogen: de vertrooster staat hier tegenover twee in plaats van tegenover één slachtoffer. Het type slachtoffer verleid/bedrogen wordt uitgebreid tot slachtoffer-verleidgered. De driespraken waarbij het derde personage later optreedt, bieden meer variatie qua basissituaties dan de driespraken waarbij de drie rolfiguren van bij het begin aanwezig zijn. Wat de rol van het derde personage betreft, hebben we opgemerkt dat in de eerste categorie er geen verschil is tussen het derde en de overige personages: zij opereren op hetzelfde niveau. In de tweede categorie is het derde personage bepalend en onmisbaar voor het verdere verloop van het tafelspel. Ook vierspraken voeren in de meeste gevallen (4 op 7 of in 57%) alle rolfiguren meteen op. De mogelijkheden zijn ook hier te schema- | |
[pagina 508]
| |
tiseren als eensgezindheid of neutrale samenspraak en conflict met vaste of wisselende groepsvorming. Komen in een vierspraak drie rolfiguren bij het begin van de tekst aan het woord, dan vervullen zij dezelfde functie - zij geven in vaste volgorde hun suggestie voor het geschenk - terwijl het later optredende vierde personage de functie van leermeester, vermaner of autoriteit op zich neemt. Soms gaat de vierspraak uit van een conflict tussen twee personages. Het derde kan dan partij kiezen en zich aansluiten bij één van beiden. Het vierde personage beschikt over de mogelijkheid de toestand in evenwicht te brengen of het conflict nog scherper te stellen. Soms valt de structuur uiteen in een reeks scènes met dialogen tussen twee personages, zoals de reeks slachtoffer-vermaner, slachtoffer-verleider, slachtoffer-uitvoerder van de straf, slachtoffer-redder. Het weze duidelijk dat naast het aantal personages vooral hun functie en onderlinge relaties in het spel bepalend zijn voor het vaststellen van de dramatische structuur, die in een rederijkersspel verstaan dient te worden als uitbeelding van de zin van het stuk. Als alle rolfiguren van bij het begin aanwezig zijn en op gelijk niveau staan, dan zijn de rollen meestal verwisselbaar en het verloop van het spel voorspelbaar. Alleen wanneer een personage een andere functie heeft, treedt het in het tafelspel vaak later op en is dan ook bepalend voor het vervolg van het spel. Bij het onderzoek naar de structuur en de basissituaties van onze tafelspelen hebben we ook aandacht besteed aan de door de auteur gebruikte technieken om spanning op te wekken en de manier waarop de zin van het tafelspel via personages en geschenken wordt uitgebeeld. Naast de speurtocht naar specifieke kenmerken en factoren die bepalen of een tekst tafelspel is, een onderzoek naar de dramatische en daarmee samenhangende betekenisstructuur, mag in de beschrijving van een rederijkersgenre ook de studie van de versstructuur, de rijmschema's, -schikkingen en strofische vormen niet ontbreken. De rederijker beschouwt ‘het verwoorde of verbeelde...als inhoud van een fraai en “wel” spreken’Ga naar voetnoot(6). Deze rethoricale opvatting van literatuur maakt dat de vorm van een rederijkerstekst voorwerp is van grote zorg. Ook in het tafelspel zorgt de rederijker meestal voor variatie op het gebruikte grondschema. Slechts in 8,6% van de onderzochte spelen komen uitsluitend gepaard rijmende verzen voor zonder enige afwisseling. Op basis van het rijmschema konden we twee groepen onderscheiden: spelen met gepaard rijm en spelen met een gekruist rijmend grondschema of een overwicht aan strofische vormen als liederen en rondelen. De eerste groep is het talrijkst, 94% van het totale corpus, en kan verder worden ingedeeld in: Ia. spelen met overwegend gepaard rijmende verzen, Ib. spelen met gepaard rijm systematisch gekoppeld aan oversprin- | |
[pagina 509]
| |
gend rijm in het derde vers en Ic. een combinatle van de belde vorige groepen. Voor elke categorie en subcategorie gingen we na of er afwijkingen op het grondschema té noteren vallen. Vervolgens hebben we de aard van de afwijking en de plaats ervan in het spel in tabellen samengevat. Voor het tafelspel in de XVIde eeuw kunnen we stellen dat het meest voorkomende grondschema dit is van paarsgewijs rijmende verzen al dan niet afgewisseld met overspringend rijm in het derde vers. Vrijwel alle spelen brengen afwisseling in het grondschema. De afwijkingen zijn het frequentst in het begin, minder talrijk op het einde en komen het minst voor gedurende de loop van het tafelspel. In groep Ia en Ib komen de rondelen het vaakst het grondschema doorbreken; zij worden gevolgd door andere schikkingen en liederen. In groep Ic is er minder voorkeur voor rondelen. Laten we rondelen en liederen buiten beschouwing, dan blijkt dat het grondschema het vaakst afgewisseld wordt met gekruiste schikkingen. De tweede groep, de tafelspelen met gekruist grondschema, blijkt relatief gezien nog meer afwisseling op het grondschema te vertonen. Ook hier blijkt het overwicht van de rondelen op de andere schikkingen en liederen. De aard van de afwijking bestaat hier meestal uit gepaard rijmende intermezzo's of een aabaab-schikking. Dat inzicht in de rijmstructuur een noodzakelijke voorwaarde is om een rederijkerstekst beter te kunnen interpreteren en naar waarde te schatten, blijkt uit de rol die deze afwisselingen in het grondschema spelen. Zowel rondelen als andere rijmschikkingen vervullen een specifieke rol in het spel; ze zijn geen uiterlijke versierselen, maar ondersteunen belangrijke momenten in het handelingsverloop. Van onze tafelspelen openen er 75% met een rondeel (52,5%) of met een andere rijmschikking (22,5%), slechts 48% eindigt ermee (40,5% met rondeel en 7,5% met andere schikkingen). De betekenis van die variaties op het grondschema in tafelspelen bestaat erin contact met het publiek tot stand te brengen of te verstevigen, uitdrukking te geven aan allerlei emoties en bepaalde handelingen te vergezellen. Ze worden niet alleen aangewend voor traditionele begroetings- of afscheidsformules, maar bevatten bovendien in de tekst verborgen aanwijzingen voor de acteurs en onderstrepen daardoor het dramatische karakter van het tafelspel. Rondelen en andere schikkingen hebben vrijwel altijd dezelfde functie, met dit verschil dat de andere schikkingen vaker voor verklaring en verheerlijking van de geschenken worden aangewend; de vorm van het kortere rondeel was daartoe blijkbaar niet geschikt. Van de rondelen hebben we ook de verschillende verschijningsvormen genoteerd. We hopen daarmee een bijdrage te leveren tot de catalogisering van dit nog niet systematisch bestudeerde genre. De meeste rondelen tellen 8 verzen (83%), 12,5% van het totaal zijn dubbelrondelen, 4,5% telt ofwel 7 ofwel 9 verzen. Dubbelrondelen treffen we bijna uitsluitend aan in halve verzen en met een refrein dat bestaat uit meer dan twee rijmklanken (ABCD). Voor de liederen, waarvan de tekst zelden integraal in de tafelspelen is opgenomen, konden we geen onderzoek verrichten naar for- | |
[pagina 510]
| |
mele kenmerken (met uitzondering van de 8 volledige liederenteksten). Onze aandacht ging vooral naar het identificeren van de liederenfragmenten en het opsporen van mogelijke bronnen. Voor 8 liederen en 11 rondelen kunnen we beschikken over de integrale tekst, van 58 andere hebben we fragmenten en van 10 liederen worden niet meer dan twee verzen vermeld. Slechts in 30% van de liederen kunnen we verwijzen naar vindplaats, inspiratiebron en herkomst. Toch is het liederenonderzoek relevant omdat het ons inzicht verschaft in de wijze waarop de rederijker een bestaand liederenbestand gebruikt, variaties aanbrengt in de teksten, wijzen overneemt en aan de hand ervan contrafacten componeert of op geheel originele manier nieuwe liederen aan het bestand toevoegt. Na het materiaal vanuit verschillende invalshoeken te hebben doorgelicht, restte ons nog de vraag naar de datum van ontstaan en het auteurschap. Vele tafelspelen zijn anoniem overgeleverd. Slechts in 8 van de 113 tafelspelen troffen we exacte gegevens aan omtrent auteur en jaartal. In 22 andere spelen hielpen aanwijzingen uit de tekst van het spel of gegevens die van buitenaf kwamen om de termini a quo/post quem en ad/ante quem bepalen. Twaalf spelen zijn binnen een tijdspanne van 25 tot 30 jaar te situeren en 4 spelen via het handschrift. Voor de overige 67 spelen bezitten we geen of weinig gegevens. Als auteurs van tafelspelen kunnen we vermelden: uit Antwerpen Frans Fraet, uit Brugge Cornelis Everaert en Robert Lawet (of uit Roeselare), uit Brussel Colijn Cailleu en Jan Baptist Houwaert, uit Dendermonde Dierick De Smet, uit Amsterdam Gerrit Hendericxsz van Breughel en Jacob Jacobsz. Jonck, uit 's-Hertogenbosch Jacob Jacobsz. Cassiere, uit Haarlem Sijmon van Dijck Gorisz. en Lauris Jansz., uit Leiden Jacobus Celosse en Cornelis Meesz. van Hout en uit Monster W.Ph. du Rieu. Daarmee zijn ook de centra aangeduid van waaruit tafelspelen bekend zijn. Een studie van het tafelspel bij de rederijkers zou niet volledig zijn zonder de invloed van de Reformatie op het genre na te gaan. Ook hier stonden we voor problemen: welke spelen leggen getuigenis af van de nieuwe geloofsleer; welke spelen streven naar hervormingen binnen de moederkerk en welke kwamen omwille van in se onschuldige toespelingen op kerk en geestelijkheid achteraf als ketters of schandaleus op de index terecht? Kennen we de auteur van een spel, dan kan dit soms helpen om de geest en gezindheid van zijn spelen te bepalen. Na onderzoek van het theologisch-religieus taalgebruik, de verwerkte bijbelcitaten en de allegorese van de tafelspelen, blijken er 14 ideeën te bevatten die wijzen op sympathie voor en/of invloed van de reformatie. Hierbij gaat het niet om geïsoleerde uitlatingen, maar om een systematisch geheel waarbij door de keuze van personages en geschenken de ‘zin’ van het tafelspel in reformatorische geest tot verbeelding wordt gebracht. In zeker 12,5% van ons tekstcorpus blijken de auteurs, onbevreesd voor repressie en moeilijkheden, propaganda te maken voor reformatorische denkbeelden. | |
[pagina 511]
| |
Het tafelspel, dit schijnbaar onbelangrijke gelegenheidsgenre uit de XVIde eeuw, heeft recht op belangstelling. Niet alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt blijkt het een belangrijke bron, het legt immers getuigenis af, meer nog dan andere tekstsoorten, van de ‘levens- en gedachtenvormen’ van de XVde en XVIde eeuw, maar ook en vooral voor de literatuurstudie en -geschiedenis blijkt het een buitengewoon boeiend en rijk onderzoeksobject. Het tafelspel biedt zich immers aan als een zelfstandig rederijkersgenre dat binnen het genresysteem van het eind der XVde en de XVIde eeuw bij de burgerij populariteit genoot. De teksten van onze tafelspelen, die in grote mate bepaald worden door een extern gegeven, de opvoering aan de tafel, beogen, door de keuze van de geschenken, de personages en de basissituaties de zin van het tafelspel te verbeelden en bieden aldus op gevarieerde en originele wijze een praktische toepassing van het rethoricale concept van literatuur. |
|