Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Het tafelspel en de ReformatieWil men het tafelspel in de XVIde eeuw behandelen, dan wordt men onvermijdelijk geconfronteerd met de vraag of in deze spelen een neerslag te vinden is van de Reformatie, de grote vernieuwingsbeweging op religieus, kerkelijk, liturgisch, politiek en maatschappelijk gebiedGa naar voetnoot(1). Bevatten de tafelspelen die bestemd waren voor privévertoning bij de rederijkers thuis of op de kamer relatief gezien meer uitingen van lutheraniserende of reformatorische theologie of gezindheid dan bij voorbeeld de in het openbaar opgevoerde stukken? Treffen we er meer kritiek aan op de kerk als instelling en op de priesters, stellen zij vaker de traditionele orthodoxe waarden tegenover denkbeelden van de nieuwe leer? Ontsnappen zij dus beter aan censuur en nemen de rederijkers er minder vaak een blad voor de mond? Het is niet eenvoudig op deze laatste vraag een antwoord te geven. Al zullen opvoeringen in de kamer of bij een burger thuis door hun privé-karakter veiliger geweest zijn dan bij voorbeeld openbare vertoningen, toch ontsnappen zij niet helemaal aan controle van bovenaf, zoals de tafelspelen van Twee Sotten (17)Ga naar voetnoot(2) en van Drie Sotten (18) illustreren. Ook de omzichtigheid waarmee de auteurs te werk gingen om hun spelen te vrijwaren van elke verdachtmaking door het kiezen van misleidende of camouflerende titelsGa naar voetnoot(3), of door het toevoegen van enkele rooms-katholieke passages naar het einde van enkele spelen toeGa naar voetnoot(4) getuigt hiervan. De rederijkers hebben in de tafelspelen, zoals elders, reden genoeg gehad om zich voorzichtig op te stellen. Immers in de Habsburgse Nederlanden ‘werden alle protestantse uitingen van het begin af consequenter en systematischer bekampt dan waar ook in het Rijk’. Daardoor was de reformatie in de periode tussen 1520-1565 ‘een uitgesproken ondergrondse beweging die haar sporen zoveel mogelijk voor de inquisitie diende verborgen te houden’Ga naar voetnoot(5). Vele rederijkers moesten hun sympathie voor de reformatie met gerechtelijke vervolging, verbanning en zelfs met hun | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leven bekopenGa naar voetnoot(6). Dit alles maakt het niet gemakkelijk bepaalde uitspraken over geloof en kerk in de tafelspelen duidelijk en categorisch te omschrijven als onverdacht orthodox of bewust reformatorischGa naar voetnoot(7). Een breuk met de kerk stond veelal gelijk met een verzoek om vervolging. Vandaar dat we slechts weinig tafelspelen vinden die, eigenlijk als theologische disputen, een of ander geschilpunt of thema lutheraniserend of moderniserend behandelenGa naar voetnoot(8). Meestal gaat het in de tafelspelen om uitspraken die minder opvallend partij kiezen voor het nieuwe. Vaak zijn de toespelingen bedekt en gaan kleine actuele onderscheidingen door de afstand van vier eeuwen voor ons verlorenGa naar voetnoot(9). Soms kunnen de spelen alleen worden gekenmerkt door hun onvrede met de bestaande toestanden op kerkelijk gebied. De kritiek op de ‘verwereldlijking van het christendom en de kerkelijke hiërarchie’ was gedurende de late middeleeuwen steeds sterker gewordenGa naar voetnoot(10). Dat bij het begin van de XVIde eeuw het reageren tegen de weeldezucht, de ongodsdienstigheid en onwetendheid en de al te losse levenswandel van de geestelijkheid niet alleen een modeverschijnsel wasGa naar voetnoot(11), maar gebaseerd op werkelijke wantoestanden, bewijst het plakkaat van 5 maart 1518 waarin Karel V het besluit nam, het prediken en verkopen van aflaten te verbieden, hoewel hij deze praktijk drie jaar vroeger onder zijn bescherming genomen had. De schraapzucht van de geestelijkheid wekte zo'n ergernis dat Karel op 1 oktober 1520 een plakkaat uitvaardigde om regelrechte afpersingen tegen te gaanGa naar voetnoot(12). De reactie tegen deze misbruiken bleef niet uit. De vernieuwing kwam uit twee richtingen: aan de ene zijde stonden de getrouwe zonen der katholieke kerk, die er echter niet voor terugschrokken de verregaande corruptie aan te klagen zonder daarom te breken met de Kerk als goddelijke instelling, aan de andere zijde vinden we de meer radicalen. Traditioneel geldt Luther als de grote vernieuwer. Hij, meent men, legde de grondslagen van de nieuwe leer, waarop vele theologen zouden verder bouwen, totdat Calvijn de uiterste consequentie zou trekken in zijn leer van de prae- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
destinatieGa naar voetnoot(13). Maar naast Luthers leer waren er op de vooravond van de reformatie nog andere ‘van de roomse leer afwijkende denkbeelden in omloop, die meestal hun oorsprong vonden in vroeg-ketterse bewegingen en gekenmerkt waren door een afwijzing van de eucharistieleer: het spiritualistisch-sacramentismeGa naar voetnoot(14) en het latere anabaptismeGa naar voetnoot(15). Hoe deze richtingen het religieuze, culturele en maatschappelijke leven ook beïnvloed hebben, toch zijn het vooral lutherse of lutheraniserende opvattingen die in de spelen van de rederijkers tot uitdrukking komen. De lutheraniserende theologie was blijkens een aantal Gentse spelen van 1539, blijkens Den boom der schriftueren van dat jaar, de Sermonen van Niclaes Peeters, het Tafelspel van drie Personen, dus omstreeks 1540, en blijkens andere spelen en refreinen van latere jaren kennelijk verbreidGa naar voetnoot(16). Het is de verdienste van Drewes geweest erop te wijzen dat men van de meeste XVIde-eeuwse spelen de theologische plaatsbepaling, de strekking, het uitgangspunt scherper kan vaststellen dan veelal gebeurt. Maar tevens toonde hij aan hoe moeilijk dit isGa naar voetnoot(17). Zelfs indien we menen dat een bepaald auteur duidelijk zijn standpunt verraadt, dan nog mogen we niet te vlug besluiten trekken. Invloed van de bijbel wijst niet uitsluitend op moderniserende inslag, hoewel bijbelteksten en citaten uit Paulus vooral in deze spelen voorkomen. We mogen echter niet vergeten dat de kerk in de middeleeuwen, zover bekend is althans, nooit een algemeen bijbelverbod heeft uitgevaardigd. Sedert de XVde eeuw kende de bijbel een grote verspreiding. Het publiek was dus vertrouwd met de Schrift en het is derhalve onjuist in de bijbelse gefundeerdheid van bepaalde stukken uit de eerste decennia der XVIde eeuw uitsluitend een bewijs voor reformatorische of ketterse gezindheid te zienGa naar voetnoot(18). ‘Er is een onuitputtelijk gemeenschappelijk bijbels bezit in leven en leer, in traditie en nieuwlichterij van die dagen’Ga naar voetnoot(19). Begrippen als: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
troost, geput uit het Woord, de zondeval, de volstrekte boosheid van de menselijke natuur, de toorn Gods, de tegenstelling wet-evangelie, de gerechtigheid Gods, het geloof, (het betrouwen op) de belofte, het enige offer van Christus, de verrijzenis des vleses, de overwinning van de drie vijanden, Christus onze broeder, Christus als enige middelaar, Christus als de weg, de waarheid en het leven, vergeving van zonde uit genade en niet om verdienste als blijde boodschap van het evangelie, rechtvaardiging door het geloof, de volstrekte onverdienstelijkheid der werkenGa naar voetnoot(20) treffen we in allerlei spelen en refreinen aan. Van al deze punten dient de inhoud nader gepreciseerd te worden. De spelen moeten beoordeeld worden op grond van wat zij zelf te bieden hebben. Vaak is het onderscheid tussen orthodoxe en moderniserende spelen er een van godsdienstige beleving. Een ander factor die het onderscheid orthodox-katholiek en lutheraniserend of reformatorisch bemoeilijkt, is de beslissende invloed van Erasmus op de rederijkers in de hervormingstijd. Erasmus zelf is een omstreden figuur. Terwijl Pijper meent dat de apart staande Nederlandse reformatorische stromingen voor een deel door Erasmus' invloed ontstaan zijn en Erasmus tot op zekere hoogte een reformator wasGa naar voetnoot(21), heeft Van Rhijn zich tegen deze visie verzet. Erasmus liet de typisch middeleeuwse gedachte van gebondenheid aan het Kerkgezag nooit los en zijn kritiek op allerlei gebruiken is in wezen niets anders dan die der XIVde en XVde eeuwGa naar voetnoot(22). Van Gelder heeft erop gewezen dat in de tijd der Renaissance, die door en door Christelijk is, een opvatting van de Christelijke godsdienst veld won, die veel radicaler van de traditioneel-middeleeuwse afwijkt dan de Hervorming van Luther en Calvijn...Ik noem deze nieuwse levens- en wereldbeschouwing de humanistische religieGa naar voetnoot(23) Dit standpunt werd ook reeds verkondigd door Degroote die beweerde: ‘dat bij ons, en dit reeds voor de Reformatie, de eveneens aanzienlijke kracht der vernieuwing: deze van het Christelijk Humanisme van Erasmus werkzaam was’Ga naar voetnoot(24). Reeds lang voor Luther bestreed hij een al te geformaliseerde godsdienst, de vasten, de bedevaarten, de heiligenvereringGa naar voetnoot(25). Hij beschouwde ceremoniën en sacramenten als louter uiterlijke verschijnselen en was van oordeel dat het celibaat de priesters | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geen bijzondere heiligheid verleendeGa naar voetnoot(26). Ook hij richtte zich ondermeer in de Lof der Zotheid tegen de slechte levenswandel van monniken, pausen en prelaten: Ende also geschiedet door mijnGa naar voetnoot(27) hulpe / dat bijna gheen aerdt der menschen saechtelicker ende min sorchfuldich en leeft / als die achten dat Christo ouervloedichlick ghenoech gedaen sy / als sy met die heylighe ende by na guychelse cleederen / Ceremonien / Titulen der heylicheyt ende eerweerdicheyt / ende segheningen / ende veruloeckinghen / den Bisschop spelen. Miraculen doen / is oudt ende verganghen / ende ganschelick deses tijts niet: het volck leeren / is arbeydelick: de heylighe Schriftuere wt legghen / betaemt der Schole bidden is een ledich dinck: tranen storten / is ellendich ende wijfachtich: arm zijn / is sloordichGa naar voetnoot(28)... Hoezeer doet deze kritiek ons denken aan die der hervormersGa naar voetnoot(29); in het aanklagen der misbruiken ging Luther verder in het spoor der Humanisten. Doch het zou verkeerd zijn de onmiskenbare verschillen tussen beiden over het hoofd te zien. Erasmus ijverde voor een hervorming binnen de MoederkerkGa naar voetnoot(30). Hij streefde naar de vervanging van het Christendom als verlossingsreligie door een christelijke levensfilosofie. Voor hem betekent de kruisdood niet zozeer een zoenoffer voor onze zonden, als wel de openbaring van nieuwe waarheden, de bezegeling van Christus' leerGa naar voetnoot(31). Hij spreekt uit dat het geloof de mens rechtvaardigt, doch volgens Van Rhijn bedoelt hij hiermee de fides caritate formata, de gewone middeleeuwse opvatting van het geloof dat door de liefde werkt, waartegen alle reformatoren zich hebben verzetGa naar voetnoot(32). Hij spoort aan het oorspronkelijke voorbeeld van Christus na te volgen, te vertrouwen op Gods vaderliefde en de H. Schrift, vooral Paulus te bestuderenGa naar voetnoot(33). De inhoud van het geloof ligt vervat in de bergrede. Uit dit alles blijkt dat Erasmus de reformatie sterk beïnvloedde, dat hij de weg naar de bronnen wees en door zijn kritiek op de wantoestan- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den in kerkelijke kringen velen de ogen opende, doch zelf brak hij niet met de moederkerkGa naar voetnoot(34). De grote breuk met Kerk en Paus kwam er, zoals gezegd, door Luther. Met Erasmus had hij de kritiek op de kerkelijke praktijken gemeen. Hij was echter van oordeel dat de Godheid zo hoog boven de mens verheven was - dit in tegenstelling met Erasmus, die de afstand tussen God en mens wilde verkleinenGa naar voetnoot(35) - en dat tussen beiden door mensen geen brug te slaan was. Slechts één heiligheid kan gelden, dat is die bij God, slechts één sacrament waarlangs het heilige den mens gegeven wordt: ‘het Woord van God’Ga naar voetnoot(36). Op de centrale geloofsvragen geeft Luther zijn eigen antwoord. Hij is een propagator van de sola fide-leer: het geloof alleen rechtvaardigt de mens en is een garantie voor de individuele verlossing. Christus is de enige middelaar en Gods woord de enige CanonGa naar voetnoot(37). Christus' werk en verdiensten staan centraal. Christus niet als ‘“exemplum” als zedelijk voorbeeld tot navolging voor de vrome, zoals Thomas à Kempis en Erasmus het begrepen, maar als “donum”, als gave voor de geheel aan zichzelf twijfelende zondaar...Christus als verlosser die door zijn offer zelf voor de gelovige genade en gerechtigheid verwierf’Ga naar voetnoot(38). Deze uitgesproken geloofsbelijdenis treffen we ook in een aantal tafelspelen aan. Maar in de meeste moderniserende stukken komt vooral kritiek op de hierboven vermelde misbruiken voor. Het was natuurlijk veiliger uiting te geven aan de algemene geest van kritiek en daardoor minder duidelijk stelling te nemen tegenover de nieuwe denkbeelden. In onze tafelspelen weerklinken zowel roomse als reformatorische geluiden. De auteurs zijn meestal op hun hoede, de toon is voorzichtig en de toespelingen niet altijd even duidelijk: We menen derhalve in de verwarde polyfonie van deze rederijkersstukken de weerklank te vernemen van de tijd in zijn ingewijkkelde samengesteidheid, met zeker niet onbelangrijke nazinderingen van uitgesproken Roomsheid, met de evenmin onduidelijke speling der Reformatie, waarin echter niet de minst krachtige melodie door het Christelijk-Humanisme van Erasmus aangestemd lijktGa naar voetnoot(39). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het is zeer moeilijk de graad te bepalen waarin deze tafelspelen al reformatorisch of nog rooms-katholiek zijn of de mate waarin ze door Erasmus' ideeën werden beïnvloed. Bovendien moeten we rekening houden met de spelen die achteraf als ketters of schandaleus werden aangevoeld en op de lijsten der verboden boeken terecht kwamen. De zogenaamde ketterse stukken zijn spelen die alszodanig opgedrongen worden door achterafse beschouwingen, hetzij dat ze naar onze opvattingen in toon en inhoud zo erge vrijpostigheden tegenover kerkelijke instellingen aan de dag leggen dat ze een opstandig karakter gaan vertonen, hetzij dat ze negatief en positief, leerstellingen eenzijdig verdedigen, aanbevelen of in praktijk tonen, respektievelijk bespotten of afwijzen waarvan de inhoud op de spits gedreven, later als ketterij zal worden veroordeeldGa naar voetnoot(40). Voor dit soort spelen zijn we vooral aangewezen op de ‘indices librorum prohibitorum’ van 1550, 1558 en 1570Ga naar voetnoot(41), op gerechtelijke ingrepen en kerkelijke uitspraken. Het rustverstorende element in deze stukken was in de ogen der tijdgenoten minstens even erg als het specifiek reformatorische karakterGa naar voetnoot(42). We bezitten twee tafelspelen waarover vrijwel alle literair-historici het eens zijn dat ze de denkbeelden van de reformatie propageren. Het gaat vooreerst over een ‘schoon’ tafelspel van een Prochiaen, Coster en Wever (113). dat gedrukt werd in 1565 doch gedateerd moet worden tussen 1538 en 1540Ga naar voetnoot(43). Het ontstond dus in dezelfde tijd dat het Gentse rederijkersfeest van 1539 werd gehouden. Loosjes, Van Dis en MakGa naar voetnoot(44) menen dat het een duidelijk voorbeeld levert van een reformatorisch tafelspel; De Maeyer en De VooysGa naar voetnoot(45) noemen het een ‘hoogst merkwaardig luthers tafelspel’, terwijl Degroote opmerkt dat het stuk qua methode de invloed van Erasmus ondergingGa naar voetnoot(46). In de proloog wordt deze autoriteit uitvoerig geprezen; hij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
immers stond toe, dat ieder mens er een eigen levensbeschouwing op na hieldGa naar voetnoot(47): Den geleerden Erasmus, seer rijc int verstande,
Eenen nieuwen Cicero in zijn compositien,
Een rechte Phenix, geboren in Nederlande,
Consenteert en laet toe, sonder malicie,
Dat elc Personagie, door zijn Officie,
Mach eerlijck ende cloec zijn verstant gebruycken
So verre hy blijft in zijn bequaeme conditieGa naar voetnoot(48).
De dichter verklaart zich volkomen bij dit standpunt aan te sluiten. Dat hij echter niet zulke neutrale positie inneemt, blijkt reeds uit de namen die hij zijn personages toebedeeltGa naar voetnoot(49): Eygen ghemack, ‘verantwoordende de Roomsche Kercke’, Menschelijck mensche ‘oft hulper des Pastoors perfect’ en Evangelis verstant, ‘verantwoordende Luthers Geest’Ga naar voetnoot(50). In de tekst zelf vinden we talrijke verwijzingen naar ‘Luyterije’ en ‘Luyterianen’Ga naar voetnoot(51) en hoewel bij teksten uit de eerste helft der XVIde eeuw hierbij eerder aan ‘algemeen-ketters’ kan worden gedacht - ‘Lutherie’ is ‘heresie’ zonder meerGa naar voetnoot(52) -, heeft Drewes aangetoond dat het woord hier terecht werd gebruikt en letterlijk te nemen is. Het gebruik en de interpretatie van bepaalde bijbelcitaten wijst in de richting van de Lutherse theologieGa naar voetnoot(53). Welke zijn nu deze citaten en denkbeelden in het tafelspel van de Prochiaen, Coster en Wever (113)? Vooreerst vindt de Prochiaen, als vertegenwoordiger van de orthodoxe leer het schandelijk Dat tgemeyn volck nu maect sulcken mencie
Vander schriftueren, dwelc hem niet en versteet
Hoe zouden ‘plompe onwetende menschen // Tot sulcke wijsheyt comen’Ga naar voetnoot(54), als hij er zelf nauwelijks iets van snapt? Op dit belangrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
punt, namelijk de verkondiging van het woord Gods, komt de Wever later in het spel terug. De vergelijking van het woord Gods volgens Ps. 119: 105 met een ‘schijnende lanterne’ treffen we ook in het tafelspel van de Letter en de Geest (61) aan, waar een lantaren (zonder licht) wordt aangeboden. Als alleen ‘Doctoren, Licenciaten, Priesters, Pastoren’, het evangelie mogen verkondigen, Waerom danct Christus dan zijn hemelsche Vadere,
Dat hijt verborgen heeft des werelts wijsen,
Gegeven den cleynen, den Simpelen met prijsenGa naar voetnoot(55)
Waarom werden de apostelen uit ‘plompe visschers’ verkoren en wordt het woord niet verkondigd aan ‘hooge scholen van Philosophien’? Met het aanhalen van die kwestie verwijst de Wever naar Luthers strijd tegen de ‘frivola et inutilis philosophiae confictio’ (Menschen fabelen ofte fylosofye), tegen de filosofen die hun ‘humanae rationes’ stellen boven Gods woord en het vertrouwen op eigen werk boven het verlossingswerk van ChristusGa naar voetnoot(56). Zij die de menselijke of wereldse geleerdheid boven Goddelijke wijsheid verkiezen, zijn aanhangers van de Antichrist, zij zijn, zoals Matth. 10:16 zegt, geen herders maar ‘grijpende wolven’ die de ‘onnooselen Schaepkens’ verslinden. God echter ‘geeft zijnen geest wiet hem belieft’Ga naar voetnoot(57). Immers alle menschen zijn luegenachtich,
Oft sy nu geschict waren oft goet van daden
Sulcx heeft God haer geschoncken puer wt genadenGa naar voetnoot(58)
waarmee meteen de kern van Luthers leer wordt aangeraakt: enkel en alleen Christus' genade, Christus' offer rechtvaardigt de mens, niet de eigen verdiensten, de heiligen, de missen, de sacramenten of het vagevuur. Enkel God kiest uit wie het woord verkondigen mag. Ook in het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) van 1558 belichamen de beide personages dezelfde tegenstelling. Het verstaan van de Schrift is niet het voorrecht van geleerde filosofen en priesters alleen, integendeel: Christus Jesus heeft sijn heylighe kercke niet begost
Te bouwen met sweerelts gheleerde, dit bekent,
Maer alleen met visschers en meer andere innocent
Want t'was al blent, dat doe voor gheleert was gheachtGa naar voetnoot(59)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het spel, dat geheel doortrokken is met lutherse gedachtenGa naar voetnoot(60), vangt aan met de woorden van Weereltsche Gheleerde die zich beroept op autoriteiten als Plato en AristotelesGa naar voetnoot(61). Goddelicke Wijse, een gewone burger, waarschuwt ook hier, zoals in het vorige spel tegen de geleerde doctores. Zij zijn dienaars van de Antichrist. ‘De wijsheyt is int habijt niet gheleghen’ en ‘Vermaledijt is den mensch die in menschen betrouwen’; hij komt bedrogen uitGa naar voetnoot(62). De schriftgeleerden beroepen zich op de ‘boom des wetenschaps goet en quaet’. Die boom echter bracht voor Adam en het mensengeslacht verdoemenis en dood teweegGa naar voetnoot(63). De gelovige dient zich alleen te bekommeren ‘omt woort des heeren...t'Welc alleen // salich maect’Ga naar voetnoot(64). Ook hier behandelt het tafelspel dus een bekend controversieel punt. Goddelicke Wijse houdt staande dat de Weereltsche Gheleerde als vertegenwoordiger van de orthodoxe kerk ‘niet dan fabulen en droemen’ predikt: dat zijn ‘duechden menichvuldich // sijn’, dat als ‘wij doen al wat wij conen, doen wij niet dat wij schuldich // sijn’Ga naar voetnoot(65). De verdiensten, het ‘facienti quod est in se’, het doen wat men vermag, om gratie, genade te krijgen, werd door Luther categorisch verworpen in de derde stelling van de Heidelberger disputatie (1518): ‘et dum facit, quod in se est peccat mortaliter’Ga naar voetnoot(66). Goddelicke Wijse beklemtoont dan ook met klem dat Christus alleen ‘verwonnen heeft hel, doot ende der sonden, // Voldaen, naert oorconden // van alle schrifturen’Ga naar voetnoot(67). Christus alleen brengt door zijn zoenoffer redding van de zonden, genade. ‘De genade is een gave Gods, geen infusio in de mens, maar een ‘remissio peccatorum’Ga naar voetnoot(68). Deze geloofsbelijdenis, die geheel steunt op het kernstuk van de theologie van Luther - ‘die wesentliche Gabe des Evangeliums, die Vergebung der SündeGa naar voetnoot(69) - vinden we in beide stukken terug. Alles wordt teruggevoerd naar die ene centrale gedachte: Christus heeft het al voldaan (Rom. 8:32). Hij alleen is middelaar. Dus laet ons doch met desen Advocaet te vreden zijn
Niet soeckende eenich ander AdvocaetGa naar voetnoot(70)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen het geloof in Christus door de genade kan de mens redden: Want mocht yemant den hemel duer zijn wercken verwerven
So en hadde Christus de doot niet moeten sterven.
Dat en is mijn woort niet claer, onbevlect,
Maer tis dwoort dat Paulus door Christum spreectGa naar voetnoot(71).
Het geloof in Christus wordt door God geschonken ‘om niet’ of ‘sonder eygen verdinsten’Ga naar voetnoot(72). Vanuit deze overtuiging, dit geloof, kunnen de andere geschilpunten tussen roomsen en luthersen worden verklaard, zoals de Prochiaen ze opsomt in vijftien artikelen:
Op enkele punten na besteedt ook het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) uitvoerig aandacht aan deze vragenGa naar voetnoot(74). De biecht wordt door de Wever resoluut van de hand gewezen. Christus heeft dit sacrament zelf niet ingesteld. Alleen de nieuwsgierigheid van monniken en priesters heeft dit gebruik in het leven geroepenGa naar voetnoot(75). Christus' bloed schenkt verlossing van zonden en dood. Christus alleen oordeelt en veroordeelt (vzn. 494-495); Hij is de enige biechtvader. Ook de Goddelicke Wijse ontkent dat Christus de biecht zou hebben ingesteld. De sleutels van het hemelrijk door Christus aan Petrus gegeven zijn niets anders dan ‘dat warachtig belijen...Dats t'gheloof verheven’Ga naar voetnoot(76). Op dezelfde grond verwerpt de lutherse Wever het gezag van de paus als plaatsvervanger van God, met een letterlijk citaat uit Ex. 20:5: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
En God spreect: ick en wil mijn eere gheenen anderen laten
...
Ic ben u Heer u God en anders gheene,
Vol ieloerser liefden vierich van binnen,
Ghy en sult, seyt hy, gheen ander Godr dan my beminnen,
Dus en betrout op menschen noch op menschenwerckenGa naar voetnoot(77).
Het derde punt, ‘tbetrouwen der wercken’, wordt geheel door de Wever verworpen: wie erop vertrouwt ‘die doet afgoderije // En die heeft de doot Christi geheel verontwerdicht’Ga naar voetnoot(78). De goede werken op zich zijn niet slecht, maar zij volstaan niet om ‘Gods grammige ordeel’ af te wenden. Daartoe is ‘Gods onsprekelijcke ghenade’ nodig en alleen het betrouwen op die genade kan de mens redden. Dit is ook het standpunt van de Goddelicke Wijse. De tegenstelling tussen de ira Dei en de gratia Dei is heel luthersGa naar voetnoot(79) en gaat in tegen de orthodoxe leer van het facienti quod in se. Beide tafelspelen halen ook dezelfde argumenten aan tegen het vieren van de zondagsmis. Dit heeft geen zin. Meer nog: ‘Ist niet contrarij Christus leer, dit popelen, dit singhen?’Ga naar voetnoot(80). God woont niet in ‘tempels die gemaect zijn met handen’Ga naar voetnoot(81), daar immers viert de afgoderij hoogtij (vzn. 653-654). Overal kan men God eren (v. 673). Christus' offer alleen heeft ons gered (vzn. 679-686) en de mis is dus een ‘lanterne sonder licht’ (v. 2123). Christus heeft zich eenmaal geofferd en kan niet telkens weer opnieuw geofferd worden (vzn. 2160-67)Ga naar voetnoot(82); de mis moet worden beschouwd als een uiterlijke ceremonie zonder heiligende kracht (v. 2172). Om dezelfde reden hebben wij de voorspraak van de heiligen niet nodig; ‘Sout so zijn, soo moest God van zijn Santen onderwesen zijn’ (v. 763). Wij moeten alleen op Gods barmhartigheid vertrouwen. In Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) en Prochiaen, Coster en Wever (113) wordt daarom ook de beeldendienst verworpen. Het wekt ergernis de Godheid afgebeeld te zien in zilver, goud of steenGa naar voetnoot(83). De Heer alleen zal men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eren ‘want alle beeldenmakers sullen ter schanden gaen’Ga naar voetnoot(84). Ook het vagevuur helpt de mens niet Gods gratie te verkrijgen. Weereltsche Gheleerde beweert dat de mens niet zonder de loutering van het vagevuur kan worden vergeven, waartegen de Goddelicke Wijse uitvaart: Hierdoor noemtmen u heeren // want ghij weet te dispenseren
Om af te weeren // des vagheviers nootGa naar voetnoot(85)
Schande is het dat zij geld vragen voor vergeving en genade, die Christus zelf ‘om niet’ gegeven heeftGa naar voetnoot(86). Doch deze praktijken brengen geld in de koffer: Want tvagevier ende de heylige Santen
Dat zijn beyde ons alderbeste calanten
Sonder tvagevier zyn wy als een cloc sonder clepelGa naar voetnoot(87)
Deze praktijken spruiten voort uit de geldzucht van de priesters. De lutherse Wever verwerpt verder nog de veertigdaagse vasten en stelt voor altijd de deugd der soberheid te beoefenen. ‘Waer gheloove is, is soberheyt en ghebet seer crachtich’, waardoor wij beschermd zullen worden tegen overvloed, de oorzaak van ondeugden en plagenGa naar voetnoot(88). Wat mogen gebeden, werken, boetedoening, sacramenten en vagevuur baten, ‘hadden wy den genadigen Christum niet vol alder crachten’Ga naar voetnoot(89). Uiterlijk vertoon en ceremonieën zijn in de ogen der hervormingsgezinden uit den boze: ‘Hier meed te neder eenpaer // leyt / alle uutwendich ghebaer’Ga naar voetnoot(90). Beide tafelspelen hebben de kritiek op priesters en paus gemeenGa naar voetnoot(91), maar ook monnikenordenGa naar voetnoot(92) en pelgrimsGa naar voetnoot(93) blijven niet gespaard. De paus, de leider van de Kerk en het hoofd der religieuze gezagdragers vormt het mikpunt voor scherpe aanvallen. Hij wordt voor ‘antechrist’ of ‘grooten hijpocrijt’ uitgescholden, die met ‘de hoere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Babel boeleert’Ga naar voetnoot(94). Hoewel hij Petrus' plaats bekleedt, zijn ‘Petrus en de Paus verre van een’Ga naar voetnoot(95). Petrus was ootmoedig en onderrichtte het gewone volk (vzn. 1127-1137), doch de paus leeft in pracht en praal en is enkel op persoonlijke rijkdom en eer belust (v. 1183). De priesters, zijn volgelingen, worden van schijnheiligheid beschuldigd en vergeleken met de Farizeeërs die Christus' dood bewerkstelligdenGa naar voetnoot(96). Zij willen echter door de gelovigen geprezen worden als eerzame en plichtsbewuste leiders van de Roomse Kerk, hoewel zij zich schuldig maken aan grove excessen en hun privé-leven vatbaar is voor scherpe kritiek. Zowel C. Everaert als de schrijver van het lutheraniserende tafelspel van Prochiaen, Coster en Wever (113) beschuldigen hen van hoererij: Soudemen vermaenen / huerlieder ghebreken
Tes sus / ghy en muechter niet of spreken
Al zietmense leeden / een leven confuus
Se houden daghelix / met vrauwen huus
Oft ghehuwede lieden waren / als wyf of manGa naar voetnoot(97).
Daarom verklaart de Wever dat het celibaat veel misstanden in het leven roept. Beter ware het dat de priesters huwden want zij laten ‘geen mans, vrouwen noch maechden met vreden’Ga naar voetnoot(98): Hierom en wilt ghy papen u ten houwelije niet geven.
Omdat ghy te vleeschelijcker sout moghen leven,
Alle dage een versche hoere bevalt u wel!Ga naar voetnoot(99)
Maar nog andere gebreken worden in beide tafelspelen aangeklaagd: onwetendheidGa naar voetnoot(100) en luiheidGa naar voetnoot(101) schenen algemeen verspreid onder de geestelijkheid. Priesters konden nauwelijks een behoorlijk sermoen samenstellen en waren veelal niet in staat hun brevier te begrijpenGa naar voetnoot(102). Het grootste gebrek der geestelijkheid is hun geldzucht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Weereltsche Gheleerde verklaart openlijk: ‘want omt ghewin ic aerbeyde vroech en laet’Ga naar voetnoot(103). De Kerk wordt herhaaldelijk voorgesteld als een commerciële instelling, waarvan Prochiaen en Coster moeten levenGa naar voetnoot(104). Deze kritiek op priesters zullen we in nog andere spelen aantreffen. We hebben er reeds op gewezen dat deze opmerkingen weinig zeggen over de gezindheid van het spel, als zij er geïsoleerd in voorkomen. Maar in de beide hierboven besproken spelen duiden zij samen met andere ideeën op invloed van de nieuwe leer. Lutheraniserend is bij voorbeeld nog in Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) de uiteenzetting over het avondmaal. Goddelicke Wijse pleit voor het deelhebben aan de eucharistie onder de twee gedaanten want ‘Christus heeftet de sijnen in twee substantien ghegheven’. Maar Weereltsche Gheleerde heeft ‘die leecken ontooghen die consecratie des wijns’Ga naar voetnoot(105). Zo bevat ook het tafelspel van Prochiaen, Coster en Wever een veelzeggende passage omtrent het begrip troost, een uitermate belangrijk aspect van Luthers prediking. Op de vraag of de Wever dan niet bang is voor vervolging en dood, antwoordt hij: Ic ben gewis, dat sterven de duere van dleven // is.
Die int Lant van beloeften wilt een erfghenaem werden,
Moet yerst door de zee van tribulatien terdenGa naar voetnoot(106)
maar: Onsen troost is van binnen, niet van buyten.
Want wy vertroost zijn met saliger hopen,
Ghelijck Stephanus, doen hy den Hemel sach open,
Doen wert hy ontslapen inden HeereGa naar voetnoot(107).
Talrijke exempelen, zoals Abraham, Noë of David door de profeet Nathan vertroost (2 Sam. 12:13), tonen aan dat alleen het geloof troost kan brengenGa naar voetnoot(108). Ook de Wever weet dat ‘de Heere slaet en straft die hy bemint’ (Hebr. 12:6) en alles in zijn hand heeft. Tegenover tegenspoed, zonde en dood: Daer sette ick den stercken schilt des geloofs vrij tegen,
Metten Helm der salicheyt, daer willick by blijven,
En tsweert des geests, daer me can ic verdrijven
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Al wat werelt, vleesch, sonde, helle en doot
Mij over mach tuygen, tsy cleyn oft groot,Ga naar voetnoot(109)
Het is ook onder andere die interpretatie van troost, die het tafelspel van Heijmelic Lijden (16), dat in 1557 door Wilt jonck bekeeren - de auteur van Weereltsche Gheleerde (15) - werd geschreven, in lutherse richting stuurt. Het klagen en zuchten van Heijmelic Lijden en Bedecte Aermoed is niet nodig: Want wanneer wij slechts suchten, is den Heer tot ontfermen ghenegen
Met hem hebben wijt al vercreghen // sonder dubitatieGa naar voetnoot(110).
Terecht wijst Drewes erop dat het ‘suchten’ uit de eerste regel de traditionele laag is, de tweede regel of het citeren van Rom. 8:32, de nieuwe laag in het religieuze taalgebruik van het tweede en het derde kwart van de zestiende eeuwGa naar voetnoot(111). Troost voor de zondaar is niet zozeer de barmhartigheid van God, maar het geloof, het ‘vast betrouwen’ (v. 423). Als bewijs wordt het voorbeeld van de goede moordenaar aangehaald. De interpretatie hiervan vormt bijna een ‘waterscheiding tussen traditionele en moderne exegese’Ga naar voetnoot(112). De moordenaar is hier een voorbeeld van ‘remissio peccatorum’ door het geloof; hij verkreeg troost door zijn vertrouwen: Aensiet de moorder misdadich, Hij wil hem niet castijen,
Maer inder selver tijen // dat hij den Heere beleet,
Die Heer was terstont om ontfermen bereetGa naar voetnoot(113).
Ook David en MagdalenaGa naar voetnoot(114) kregen vergeving van hun zonden door Christus die het al voldaan heeft, die ‘door sijn doot wederom die paeys gecreghen’ heeftGa naar voetnoot(115). Het is deze gekruisigde Christus die in de vorm van een ‘crusifix’, genaamd het ‘ghemeen welvaren’, aan het gezelschap wordt aangeboden. In lutherse richting wijst ook de interpretatie van de oorzaak van de plagen die Heijmelic Lijden en Bedecte Aermoed treffen: zij ‘sijn uut die rechte paen so ver ghesleghen’ (v. 236) en hebben valse leraars, ‘hijpocrieten’ (v. 267) hun vertrouwen geschonken, die hen tot afgoderij brachten; de hypocrieten en de ‘deesem quaet’ der Farizeeërs duiden, in theologisch moderniserend taalgebruik, de afkeuring aan van het vertrouwen op eigen verdiensten, dat door Luther fel werd bestredenGa naar voetnoot(116). Dit spel kan door het taalge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bruik, de keuze en interpretatie van de bijbelteksten en de verkondigde theologie zonder meer luthers worden genoemdGa naar voetnoot(117). In nog andere tafelspelen komt het thema vertroosting voor. Een reden dus om ze te onderzoeken op reformatorische uitlatingen. Het eerste spel van De Sorchvuldige Mensche en Troost der Schrifture (20), komt voor in een bundel afgeschreven door Adriaen Wils eind 1599, maar is veel ouder en werd door Van Eeghem toegewezen aan Cornelis Everaert, die het dan wellicht tussen 1539 en 1556 zou geschreven hebben. Daarbij zou de gelijkenis (identificatie?) met Een schoonen troostelycken Dialogus, die op de index van 1558 terecht kwam, het spel verdacht hebben gemaakt. Welke troost brengt Troeste der schrifture? Hij parafraseert Matth. 6:25-34: Stelt u sorchvuldicheyt al op den heer
En soecket het rycke godts...
Voor geen dinghen en hoormen sorchfuldich te wesen
Dan alleen voor uwe siele salicheytGa naar voetnoot(118).
Later klinkt dezelfde raad: soo wie op den heere set alle syn betrouwen
...
Die en sal nemermeer woorden beschamtGa naar voetnoot(119).
Zorg ervoor dat je gezin wandelt ‘jnde vreese des heeren’, ‘weest lytsamich jnt lyden’, dan zal Hij de mens niet verlatenGa naar voetnoot(120). Verder bezingt Troest der schrifture aan het einde de Heer als ‘fonteyne vol van genaeden’. De klemtoon ligt dus wel op het vertrouwen in God en zijn genade, maar zekerheid omtrent een duidelijk lutheraniserend karakter hebben we niet. Dezelfde begrippen, vertrouwen op God, fontein van genade en ‘in de vreze des Heren’ kwamen ook bij de traditionelen voor. Als we Everaert als auteur beschouwen, kan het spel bezwaarlijk als lutheraniserend of reformatorisch worden beschouwd, wat niet wegneemt dat het toch als gevaarlijk en schandaleus op de index kon terecht komenGa naar voetnoot(121). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het tafelspel van Broederlicke Onderwijs en Onlytsaemheyt (62) door Wouter Verhee afgeschreven, maar waarvan de ontstaansdatum onbekend is, vertoont zoals eerder gezegd, gelijkenis met het hierboven vermelde spel. Toch zijn er opvallende verschillen die licht werpen op de nadrukkelijkheid waarmee de auteur van dit tafelspel zijn sympathie voor de nieuwe leer verraadt. Onlytsaemheyt doet zijn intrede geheel ‘missmaect’ en vervloekt wanhopig de dag ‘doen my (mijn) moeder ter werelt ginck dragen’Ga naar voetnoot(122). De eerste woorden waarmee Broederlicke Onderwijs zijn medespeler wil vertroosten zijn: Christus, die almogende heer der heeren,
Die vertrooster van alle bevanghen Geesten,
Die medecinael trooster van alle, die tot hem keeren,
Christus, die almogende heer der heeren,
Die wil dat ghy hem soeckt..Ga naar voetnoot(123)
De nadruk op het ‘mit groote sieckten gequelt’ zijn en Christus die ‘van alle vlecken die menschen geneest’ (v. 60), herinnert aan de ‘krankheid’ uit de Confessio Augustana (1530) waar die gezien wordt als gevolg van de erfzonde. De ziekte, namelijk het leven ‘sine metu Dei, sine fiducia erga Deum et cum concupiscentia’, dat is de eigenlijke zonde: ‘hic morbus seu vitium originis vere sit peccatum’Ga naar voetnoot(124). Alleen een wedergeboorte in de H. Geest kan redding brengen. De vermaner wijst Onlytsaemheyt erop dat hij zijn lijden ‘uyt minne’ moet dragen, dat God als een vader, alleen kastijdt wie hij liefheeft en dat alleen Christus, het Woord, ‘alle u sinnelickheden’ kan vernietigenGa naar voetnoot(125). De mens moet vertrouwen op het woord en geloven: Dat ghy als soone het erff sult besitten,
Anders gaet ghy u besmitten ende bidt niet recht,Ga naar voetnoot(126)
Dit wijst alweer in de richting van belofte dat door Christus' zoenoffer de mens genade verkrijgt bij de Heer. Maar de mens moet bidden ‘sonder ongelooff’. De beschrijving van de ‘Geest des waerheyts’ die ons van de Heer ‘alle genade’ laat verwachten en inwerkt op het individu en van het geloof dat ‘over ons gaet regieren’, komt in vele moderniserende teksten voor en het geheel van die uitspraken laat ons toe dit stuk lutheraniserend te noemen. In het tafelspel van het Beclach van Vlaendren (72) dat de datum 1597 draagt en vermoedelijk dan werd afgeschreven, wordt zoals in de vorige spelen de oorzaak van de straf en de ellende gezocht in de zonde, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk het afwijken van Gods gebodenGa naar voetnoot(127). Vlaanderen zelf komt zoals Onlytsaemheyt ook hier ‘mismaeckt’ ten tonele. Dit is een teken van de zondigheid die op haar rust. Met een vers uit Paulus: ‘Doet open v hooghen, bidt ende waect // want het is nu de huere van slape op te staen’Ga naar voetnoot(128), roept Den Voys der Schriftueren Vlaenderen tot bekering op. Een oproep die later met nadruk herhaald wordt: Daer deur roupt u de heer tot bekeeringhe
van uwe groote boosheyt ende sondich pleghen
want een yghelick is ghedwaelt van des heerens weghenGa naar voetnoot(129)
Als Vlaenderen protesteert dat zij toch priesters heeft die offers brengen en wereldlijke rechters die toch de wet handhaven, wijst Den voys haar terecht met Paulus: Datter gheen offerande meer en es voor de sonden
maer dat wy deur lyden steruen en wonden
gereynicht zyn van alle ons qualenGa naar voetnoot(130)
een duidelijke verwijzing naar Christus' middelaarschap: hij is het die het al voldaan heeft; geen verdere misoffers kunnen daar nog iets aan veranderen, Christus heeft zich eens geofferd en kan niet steeds opnieuw geofferd worden. De kritiek op geestelijke leiders, valse herders en wereldlijke rechters is bijzonder scherp. De priesters maken zich schuldig aan afgoderij en misleiden de kudde, de rechters verkrachten het recht en de ‘ghemeene leden’ geven zich over aan hoogmoed en wellustGa naar voetnoot(131). Wat is nu de troost van Den Voys? Bekeert u...
Wandelt naer Gods wet ende gheboden
Vliet den valschen Godsdienst en de stomme afgodenGa naar voetnoot(132)
Met klem wordt de afgoderij verworpen op basis van Jes. 2:6-22: het is duidelijk dat het geen zin heeft op eigen krachten en rijkdommen te vertrouwen en op wat de mens zichzelf gemaakt heeft; alleen de bekering tot Christus, deze ‘Prince der vreden, de fonteijne der gracien’, brengt reddingGa naar voetnoot(133). Ook hier dus een hele reeks begrippen die in reformatorische spelen kunnen worden verwacht. Dat het stuk in de processen van de Raad van Vlaanderen voorkomt, hoeft ons dan ook niet te verwonderen. Twee tafelspelen Vercondigher des Vredts (106) en Menich Bedruckt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Herte en d'Arm Gemeynte (105) werden in 1577 voor Willem van Oranje te Brussel opgevoerd. De auteur is vermoedelijk J.B. Houwaert en het spreekt vanzelf dat beide stukken een geest uitademen die W. van Oranje, in Brussel ontvangen als de ‘vader des Vaderlands’, welgevallig zal zijn geweestGa naar voetnoot(134). De beide personages uit Menich Bedruckt Herte (105) hebben het vooral over de ‘benautheydt’ die overal heerst: MB
Destructie van Babyloen
AG
Comt ons op den hals
Ist Duytsch of Walsch // tis nu vol alder doluerenGa naar voetnoot(135)
Ook hier brengt Troostelijck bystant het inzicht dat de oorzaak van het verdriet de zonde is. Zijn present ‘vertroostinghe’ verjaagt ‘alle tweedrachticheyt’ en ‘sticht eendracht’Ga naar voetnoot(136), een passende toespeling op de gebeurtenissen omstreeks 1576 en de toen ingestelde Pacificatie. Het present is de ‘voldoeninghe der wet’, namelijk Liefde Daer t' nieuw Testament besonder op staet
En de gantsche voldoeninghe des wets delicaetGa naar voetnoot(137).
De liefde is uiteindelijk Christus, de enige middelaarGa naar voetnoot(138). Dit spel, dat aan de liefde, die eendracht, ‘peys en vrede’ bewerkt, een belangrijke rol toebedeelt, was bijzonder goed gekozen en aangepast aan de gelegenheid en de persoon voor wie het bestemd was. Ook in het tweede spel waarin een deurwaarder, een bode en boekverkoper optreden, ligt het accent op de vrede, vrijheid en vreugde die de personages beweren mee te brengen. Er zijn minder uitspraken die naar reformatorische denkbeelden verwijzen. De personages klagen voortdurend over de oorlog, de verwarring: ‘Sien wy den erreur niet? En die differentien...Sien wy niet dat veel gheleerde dolen? Hooren wy den twist nietGa naar voetnoot(139)?’ Toch wijst ook de boekverkoper, bij de verklaring die hij geeft van het Concilie vanwaar hij de ‘alderbeste tijdinghe’ brengt, op de ene bisschop, ‘die hevet al ghedaen’Ga naar voetnoot(140) en zijn boodschap is Liefde tot God en de naaste. Scherp is de kritiek op al die van ‘Babylons gheslachte’ die God niet vrezen en enkel op gewin en macht uit zijnGa naar voetnoot(141). De presenten betekenen ‘D'boeck des leuens’ of ‘theylich Euangilie’ en de bode, de deurwaarder en de boekverkoper stellen op | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hun beurt de ‘Leeraers’ voor ‘die ons vercondighen die waerheydt leeren’Ga naar voetnoot(142). Zoals van Houwaert bekend is dat hij sympathie had voor de nieuwe leerGa naar voetnoot(143), zo weten we ook dat Jacob Jacobsoon Cassyere een voorstander van de reformatie wasGa naar voetnoot(144). Het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) opgevoerd op 21 januari 1560, is ook in die zin te interpreterenGa naar voetnoot(145). Ook hier betekenen de geschenken de bijbel. Vrientschap wijst erop dat hij zijn fles wijn ‘om nyet creegh, / vry sonder betalen...hoewel ick dies onweerdich was van my seluen’Ga naar voetnoot(146) en de bus zalf maakt ieder ‘gesont...deur syn gratie’Ga naar voetnoot(147). De bijbel en ‘dwoort daerin gescreuen / nyet letterlyck geraemt / maer gheestelyck verclaert / na christus bedien’ werden ‘deur Gods ghenade om nyet geschoncken’ tot genezing en gezondmaking van ieder, ‘hoe cranck, hoe leelijck / hy met sonden bestouen is’Ga naar voetnoot(148). Jonste verwijst in zijn verklaring van het ‘vat vol honichs’ naar het zoenoffer van Christus die daardoor de belofte volbracht ‘midts tghelooue reyn’Ga naar voetnoot(149). Ook Trouwe verklaart onomwonden dat de zalfbus nyet vuyt verdiensten / is sy ons voorgeset
Maer alleen vuyt Louter puerder genadenGa naar voetnoot(150)
Is het slot, zoals beweerd werd rooms? Is er een wending in het spel te bespeuren? Jonste wijst erop in vzn. 388-394 dat ‘Dwoort der scriftueren door wysen God geleerden vuyt geleyt' moet worden’; zij immers zijn ‘als gesonden Dienaers der heyligher kercken’. Vrientschap waarschuwt voor valse ‘Leraers die desen wyn / honich en salue bequaemelyck // met Godloose secten menghen...’Ga naar voetnoot(151). De valse leraars kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nen natuurlijk ook de roomse priesters zijn. Maar wat dan met de ‘secten’? Die wijzen toch wel op kritiek van de orthodoxen op de ketters. Toch doen deze laatste 26 verzen geen afbreuk aan het lutheraniserend karakter van het spel. Het tafelspel van Meest Elcken (19) van Robert Lawet laat evenzeer reformatorische ideeën vermoeden. Lawet, die voor eind 1578, zeker begin 1579 tot het protestantisme overgingGa naar voetnoot(152), koos als thema voor zijn spel een citaat uit de eerste brief van Johannes 2:15-17: Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid. Deze tegenstelling tussen God en de wereld wordt in beeld gebracht door beide personages. De trooster, Godt voor de werelt, wijst erop, zoals in de vorige tafelspelen, dat God ‘genadich’ is, zoals Jes. 49:15 zegt en zijn volk niet zal vergetenGa naar voetnoot(153). Ook al moet Donruste Consientie ‘ter werelt in tribulatie vlieten’, toch dient zij ‘patientie’ te tonen en krijgt de raad: met de wapens Christi wilt v vroom jnt strijden // breen
en vreest lyden // gheen // hier onder der zonnen
Christus heeft de werelt verwonnenGa naar voetnoot(154).
Het geschenk, de gekruisigde Christus boven een klare fontein, beklemtoont nogmaals het middelaarschap van Christus. De drie vijanden, ‘den vyant, ons eeghen vleesche cranck en de werelt’ werden door hem alleen overwonnen. Mundus, concupiscentia oculorum et superbia uit 1 Joh. 2:15-17 worden als ‘hoochmoedicheyt des leuens, verwaent int pooghen // lust des vleesch/ en begherlickheyt der ooghen’ veroordeeld als oorzaak van ‘onruste’, een toch wel vaker in moderniserende stukken voorkomende gedachte. Wellicht werd het stuk dan in of na 1579 geschreven. Zoals het vorige tafelspel zoekt ook het spel van de Letter en de Geest (61) dat zoals Onlytsaemheyt (62) door Wouter Verhee werd afgeschreven, inspiratie in een citaat uit de brieven van Paulus. In zijn tweede brief aan de Corinthiërs worden in het derde kapittel het oude en het nieuwe verbond tegenover elkaar afgewogen. Het oude verbond met de op tafelen van steen gegrifte geboden, door Mozes ontvangen, worden door de Letter vertegenwoordigd; het nieuwe verbond echter werd door Christus zelf in het hart van de mens geschrevenGa naar voetnoot(155). De tegenstelling | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tussen wet-evangelie, wet-genade, en de dienende functie van de wetGa naar voetnoot(156) treffen we ook aan in de vijf door Erné en Van Dis reformatorisch-gezind genoemde spelen van zinne van 1539, waarin een nieuwe koers wordt bepleitGa naar voetnoot(157). Het is een typisch luthers themaGa naar voetnoot(158). Verder blijkt ook de opvatting dat de letterlijke interpretatie van de wet de mensheid ‘in een cranck gedaent’ houdtGa naar voetnoot(159). De geest beroept zich op het Pinksterfeest toen de apostelen door zijn kracht verlicht werden. Hij versterkte hun geloof en zorgde dat zij met dat swaert des geest gewapent crachtich
(konden)...wederstaen alle secten tweedrachtich
Die door de letter haer sochten te doodenGa naar voetnoot(160).
De presenten moeten het pleit beslechten. De Letter beweert een lantaarn mee te brengen ‘daer een schoon licht in staet’ dat ‘de mensche tot gesontheyt’ brengtGa naar voetnoot(161), doch hij blijkt zijn licht kwijt te zijn. Dat licht nu, brengt de Geest mee. God heeft het den mensche gesonden uyt minnen
Door synen Geest tot salicheyt verleentGa naar voetnoot(162).
Het licht dat ‘inwendich’ werkt, is de Geest die de apostelen ook verlichtte en beving met de liefde tot God. De rol die hier toegekend wordt aan de Geest en het gebruik van de instorting van de Geest over de apostelen, herinnert aan de spelen van Audenaerde en Meenene te Gent in 1539 opgevoerd. Misschien kunnen we hier spreken van invloed of verwantschap met de denkwereld van het spiritualisme, de grote nevenstroming van de reformatieGa naar voetnoot(163). Veel kritiek op priesters en kerkelijke misbruiken treffen we aan in het tafelspel van Menichfuldich Bedroch en Oorspronck van Sonden (42), dat vermoedelijk omstreeks 1539-1540 ontstond. Pijper gaf het een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
plaats in zijn Bibliotheca Reformatoria NeerlandicaGa naar voetnoot(164), doch Van Dis meent dat van een beslist reformatorische inhoud geen sprake is. Toch bevat het spel scherpe kritiek op de roomse kerk en dat alleen was een voldoende reden om het tafelspel ‘wegens de met ketterij harmoniërende klank’ op de lijst van verboden lectuur te plaatsenGa naar voetnoot(165). Of de auteur van dit tafelspel een echte breuk met de Kerk op het oog had, of alleen in Erasmiaanse zin de wantoestanden binnen die instelling hekelde, de schraapzucht der geestelijkheid, het sjacheren met heilige dingen en het farizeïsmeGa naar voetnoot(166), is moeilijk uit te maken. Uitvoerig gaat het spel in op de ‘Ipocrysyen’, zo populair bij die die gebooden onder die cleederen droogen
tvolck bedriegende met haer eygen leere
doer haer beveijnsde habytueerenGa naar voetnoot(167).
de ‘gehuerde officie’, de aflaatbrieven ‘daer scat by vergaert is bouen maten’ en de bullen waardoor er ‘menich vuyt den vegevier gewonnen is’Ga naar voetnoot(168): Ghehuerde officie doet die lammekens verstroyen
vuyt die rechte scaeps coyen / thaerder onvroomen
wanneer dat sy sien den wolff coomen
doer gehuerde officie crijgen sy tgelt by hoopen
Doer gehuerde officie sietmen vercoopen
dat godt die menschen om nier gegeuen // heeftGa naar voetnoot(169).
In dit spel tenslotte wordt ook ironiserend gesproken over de ‘plompe leeken’ die oick weeten te spreeken van die heylige schrifte
en sy seggen noch ten is niet dan een gifte
datmen ontfangt vanden heylygen geestGa naar voetnoot(170).
een gedachte die ook in de lutheraniserende tafelspelen van Prochiaen, Coster en Wever (113) en Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) voorkwam. Veel onschuldiger in onze ogen is het spel van Twee Sotten (17), opgevoerd op het zottenfeest te Brussel op 29 september 1559, dat nochtans aanleiding gaf tot verhoring van de vertolkersGa naar voetnoot(171). De geboren sot biedt de koning, na veel heen en weer gepraat met de gemaecte sot, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘nosse stenen’ (hostiën) aan en dit is ook de enige aanstotelijkheid die we in dit spelletje kunnen ontdekkenGa naar voetnoot(172). Het spel schijnt reeds in 1519, dus vóór de komst van het lutheranisme in de Nederlanden opgevoerd te zijn geweestGa naar voetnoot(173), wat eens te meer het bewijs levert dat we met een spel te maken hebben dat later als ketters of schandaleus werd beschouwd. Ook bij het spel van Drie Sotten (18), ter gelegenheid van een bruiloft op 24 oktober 1559 ten tonele gebracht, bleven de gerechtelijke gevolgen niet uit. Een van de redenen was dat ‘den opgeblasen sot’ twijfel aan de waarde van de mis had geuit in vzn. 332-333: Wat behaghen wat ghenoechte heeft god almachtich
jn donstichtich wesen oft sotte sacrafycije.
Het spel herinnert aan twee verboden spelen die respectievelijk op de indices van 1550 en 1570 voorkomenGa naar voetnoot(174). Het spel bevat inderdaad verschillende gevaarlijke passages. In de proloog wordt verwezen naar een of ander plakkaat tegen de rederijkers uitgevaardigd: ic heb gehoort datter som van babels propheten
...
pracktijckelijck versoeken te niete te doene
alle mijn rethorijckelycke salenGa naar voetnoot(175).
In het eigenlijke spel wordt de geestelijkheid van afgoderij beschuldigd: gij wilt ijsraels god doen offerhande
en gy eerdet gulden calf tuwer scande
gy beroemt v abrahams gelooue rechuerdich
en gy versmaet de salighe beloofte weerdich
gij acht meer op sterre kijckers profecije
dan op der vier euangelisten bootscap blijeGa naar voetnoot(176).
De vermelding van Abraham als voorbeeld van een gerechtvaardigde door het geloof in de belofte, treffen we vaak in moderniserende teksten aan. Verder laat de auteur scherpe kritiek horen over het vieren van de zondag, de schijnheiligheid en het zondige gedrag van de clerusGa naar voetnoot(177), kritiek die toch ook in orthodoxe spelen voorkomt. De idee waarmee het spel eindigt: Daerom die wys wilt wesen jn gods presencie
moet hem seluen sot achten sonder menchie
en voor hem nemen tot synder leeren
Dat begin der wijsheijt es de vreese des heeren
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
alle opgheblasenheijt / en houcrdije
moet hij verlaten en stellen op deen sije
volgende de voetstappen der wijsheijt christij
...
voort dinkende dat al moet sotheijt wesen
hoe heylich dat schijnt duytwendich werck ghepresen
Daer dinwendighe liefde niet en toont haer crachtGa naar voetnoot(178).
gaat terug op de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs 3:19: want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God. De christelijke zotheidsgedachte echter, werd ook al door de middeleeuwse vromen, zoals de Franciscanen gecultiveerdGa naar voetnoot(179) en is niet op rekening van de hervorming te schrijven. Het spel kan niet met zekerheid aan Jan van den Berghe worden toegeschrevenGa naar voetnoot(180) en door een gebrek aan meer uitlatingen over de kerngedachte van de reformatie, kunnen we de gezindheid van de auteur moeilijk nader bepalen. Maar de kritiek was omstreeks 1559 zo gevaarlijk geworden, dat dit spel terecht als schandaleus of ketters kan worden beschouwd. Van het presentspel van Godt Loondt (12) kennen we wel de auteur. Het werd door de hervormingsgezinde rederijker Frans Fraet geschreven ca. 1553. Het spel vangt aan met een toespeling op de vriendschap van Godt Loondt met ‘een ledeken cleen’, dat om zijn ketterse overtuiging op het Steen gevangen werd gehoudenGa naar voetnoot(181). Gedurende de rest van het spel zijn er weinig uitspraken die aanduidingen geven omtrent de gezindheid van de auteur. Alleen bij de verklaring van de presenten blijken het kasteel, de burcht en het slot te verwijzen naar Christus. Het ‘casteel’ wordt een vast fundament genoemd waardoor ‘alle menschelycke fundamenten sullen mineeren’; het slot is de ‘alpha ende ω’: De u achter en vuere // bewaerdt als een moder tkindt,
...
Den vyandt hy verwint // mit victoriöse cracht
Thandtschrift gheschördt / die Wet te niete ghebracht,
de ‘borcht’ is een ‘troost der sielen // de syn woordt bewaeren’ Ook hier wordt het ‘casteel’ ‘een licht deeser werlt, een lanteerne onsen vueten’ genoemd. Duidelijk is de verklaring van het slot: De up syn ghebodt // fijn // uijt liefde sijn merckende
Altydt uyten gheloove / daer na sijn werckende,
Sy sullen syn versterckende // up synen gheest
De daarop volgende waarschuwing tegen ‘die huer van Babilon’ en de ‘secten drijvers die Gods woordt vergallen // mit sophisterij’ en ‘ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
donckeren / mit babiloonsche prije’Ga naar voetnoot(182), wijst naar lutheraniserende invloed. Het einde van het spel is als het ware een samenvatting van de kerngedachten van de lutherse leer: het middelaarschap van Christus die ‘'t al voldaan heeft’, het vertrouwen en het geloof die de zondige mens kunnen redden: Hij als ons vörspraecke en advocaat // staet
...
Hij heeft vernielt dat oude serpent
Synen vader obedient // dör syn liefde boven maeten.
Wie op hem vertrouwt, zal hij niet verlaten ‘hoe sondich verwaeten’ ook. Hij is ‘ons eenighe hoope, // onsen troost ende middelaer, // Diet alle eenpaer is ghegeeven in handen’. Ook hier treffen we de christelijke zotheidsgedachte aan Die wysheydt deser werlt // heeft hij ghemaect tot scanden
En die sempel verstanden // in wysheydt verheevenGa naar voetnoot(183).
maar deze keer niet geïsoleerd, doch in een geheel van moderniserende interpretaties van het Woord opgenomen. Op dezelfde manier wordt het, in het tafelspel van Een Man en een Wachter (66) de lezer/toeschouwer pas bij het verklaren en zien van de presenten duidelijk, dat de auteur de nieuwe leer gunstig gezind is. Het geschenk van de wachter, een wyser, blijkt Christus te zijn die ‘die natuerlycke wet / der Schriftuere’ te niet deed en ‘die wet der Gracie’ invoerde. De tegenstelling tussen wet-genade, het belang dat gehecht wordt aan ‘de derde vre’, het ogenblik van Christus' zoendood, het middelaarschap van Jezus en de ‘strengicheyt des rechters’ die door de genade overwonnen wordt, met andere woorden, de tegenstelling tussen de ira Dei en de gratia DeiGa naar voetnoot(184), wijzen toch in dezelfde richting: het spel heeft een lutheraniserend slot. Nemen we aan dat het present Christus' kruisdood voorstelt dan sluit het aan bij andere reformatorische spelen als Heymelic Lijden (16). Ook de plaats van het spel in een handschrift dat ook afschriften bevat van de Gentse spelen van zinne van 1539, bevestigen een interpretatie in reformatorische zin. De monoloog Berispinge van tQuaet (35), waarvan auteur en jaartal onbekend zijn, is het laatste tafelspel waarin we reformatorische geluiden terugvinden. De begroeting van het gezelschap in het begin bevat al een verwijzing naar het middelaarschap van Christus: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Die excelenste / omnipotenste / heer der heerschaeren
Wilt bewaeren / lange jaeren / dit geselscap // soet
...
Dats chrystus Jesus ontfangt dit tot een groet
uwen eenygen boet // voor tsondich misvallen
want gelijck wy doer Adam syn gecoomen ter pallen
soo sullen wy allen // doer chrystum weer leuenGa naar voetnoot(185).
Later herhaalt het hoofdpersonage die gedachte nogmaals: ‘dese laet zyn u aduocaet ende eenich patroone’ die ‘alle sondaren’ roept ‘tot syn versaedelycke beecken der sielen confortacie’ om ‘pays te verwerven byden vader alle vuyt gratien’Ga naar voetnoot(186). De tegenstelling tussen Adam en Christus wordt verder uitgewerkt in de presenten: de slak staat voor de ‘godtloose’ zondaar ‘die noch van bael es een vlytich dienaer’Ga naar voetnoot(187). Het zoutvat, een present ‘heel misteriaal en verstandich’Ga naar voetnoot(188) betekent ‘twoort goodts dat den godtloose sal verdrieten’ en zij die ‘goodts woort beleeuen’ zal reddenGa naar voetnoot(189). In alle hierboven opgesomde spelen komen er uitlatingen voor die wijzen op invloed van of sympathie met de reformatie. In ons corpus van 113 tafelspelen zijn er nog andere waarin ongeveer dezelfde gedachten en begrippen te vinden zijn, die aan de nieuwe leer doen denken. Maar daar gaat het om geïsoleerde uitspraken en is het voor de onderzoeker moeilijk om uit te maken of die inderdaad zo bedoeld werden, dan wel of zij achteraf als ketters werden verstaan en welke theologische interpretatie daaraan dient te worden gegevenGa naar voetnoot(190). Het theologischreligieus taalgebruik, de verwerkte bijbelcitaten en de allegorese van de spelen in hun geheel dienen in dezelfde richting te wijzen om een verantwoorde beoordeling te kunnen gevenGa naar voetnoot(191). Op de 113 tafelspelen zijn er 17 welke verdacht te noemen zijn, dit is 15%. De wijze waarop zij moderniserend theologiseren is echter verschillend. Aan de ene kant staat het tafelspel van Twee Sotten, een in onze ogen onschuldig stukje, aan de andere duidelijk theologische disputen als Prochiaen, Coster en Wever (113) of Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15). Onderstaande tabel maakt een en ander duidelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze 17 spelen dienen nrs. 17, 42 en 20 als onzeker te worden uitgesloten: zij brengen geen belijdenis van lutherse theologie of reformatorisch gedachtengoedGa naar voetnoot(192). Zo houden we van de 17 verdachte spelen er 14 over die sympathiseren met de nieuwe leer. Dit is 12,5% van het corpus tafelspelen in de XVIde eeuwGa naar voetnoot(193). |
|