Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||
IV. Classificatie van de tafelspelenZoals we in de voorgaande paragrafen hebben aangetoond, biedt het tafelspel zich aan als een zelfstandig genre, waarvoor we over een corpus van 113 teksten kunnen beschikken die bij verschillende gelegenheden werden opgevoerd door verschillende personages in discussie over verschillende onderwerpen. Daarbij laat zich de nood aan een geschikte indeling voelen. We kunnen uitgaan van verschillende standpunten. Zo kan gedacht worden aan een classificatie op grond van technische soortaanduiding in de titel. Dergelijke genrebepalingen in de titel van het spel zelf zijn een eerste bron van informatie en zouden al genoeg moeten zeggen. Ideally one should have to look no further than the titles of the plays to determine their genres, since almost every play has a title that includes a generic designationGa naar voetnoot(1) Uit de titel van het spel zou dus kunnen blijken van welke aard de aangeboden tekst is, tot welk genre of zelfs tot welke onderafdeling van het genre hij behoort. Met andere woorden, de onderzoeker zou gespaard blijven van menig wikken en wegen, als hij kon rekenen op een consequent gebruik van genre- en soortaanduidingen in de dramatische produktie van de rederijkers. Maar wie ooit te maken heeft gehad met het genreprobleem in de middeleeuwse en ook XVIde-eeuwse literatuur, stoot op een naar ons gevoel weinig accurate en nagenoeg willekeurige terminologieGa naar voetnoot(2). Het lijkt dan ook zeer gevaarlijk een indeling te maken op basis van de namen waarmee de rederijkers hun stukken betitelden. Zo wordt het tafelspel aangeduid door verschillende benamingen: tafelspel (in 75 gevallen), bruiloftsspel (in 7 gevallen), presentspel (in 5 gevallen), vastenavondspel of -klucht (in 2 gevallen), klucht (in 2 gevallen), (es)batement-(spel) (in 5 gevallen) en spel (in 10 gevallen). Soms is er helemaal geen genrebepaling. Deze veelheid van benamingen werkt verwarrend. Onlangs heeft Knight echter aangetoond dat de verwarring inzake genreaanduiding niet zo zeer dient te worden gezocht bij de toenmalige auteurs, maar voor een groot deel op onze rekening moet worden gezet. Middeleeuwse auteurs en ook later de rederijkers waren helemaal niet zo onverschillig en onnauwkeurig bij het geven van | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
genreaanduidingen als wij wel willen gelovenGa naar voetnoot(3). Knight toonde aanGa naar voetnoot(4) dat, als we de gehele, vaak lange titel in aanmerking nemen, de vlag vaak de lading dekt. Spelen die naar onze normen een verkeerde of inconsequente benaming meekregen, verdienen nader onderzoek. Knight slaagde erin de meeste ‘problematische’ benamingen te verklaren als toevallige of opzettelijke fouten, of als lokale varianten van de meer algemeen aanvaarde termGa naar voetnoot(5). Hoe staat het nu met onze tafelspelen? De benaming ‘spel’ en ‘(es)batement(spel)’ zijn algemenere of oudere aanduidingenGa naar voetnoot(6) dan tafelspel, terwijl ‘vastenavondspel of -klucht’ de gelegenheid aanwijst waarbij zo'n tafelspel kan worden opgevoerd. Ook ‘bruiloftsspel’ wijst naar de gelegenheid en ‘presentspel’ legt vrijwel altijd de nadruk op het geschenkGa naar voetnoot(7). De benaming ‘klucht’ voor tafelspel slaat waarschijnlijk op de elementen met ‘comic function’ hierin, zoals de ‘drollighe’Ga naar voetnoot(8) liedekens van de kramer (119) of het neppresent van Kijck inde Krijch (54) en zijn kornuiten. Bij spelen welke ‘kluchten’ worden genoemd kan worden afgezien van allerlei moraliserende beschouwingen. Deze benaming doelt dan op de ‘recreatieve’ rol van het spel: het publiek vermaken en melancholie verdrijvenGa naar voetnoot(9). Bij tafelspelen zonder soortaanduiding is vaak de omgeving waarin ze zijn overgeleverd, bepalendGa naar voetnoot(10), in andere | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
gevallen vertellen de namen en de aard van de optredende personages al iets meer over het soort spelGa naar voetnoot(11). Als we nu aannemen dat de benamingen of genreaanduidingen die de rederijker in de XVIde eeuw boven zijn spel vermeldt meestal aanvaardbaar en verklaarbaar zijn en zelfs in sommige gevallen verwijzen naar een bepaalde variant of subcategorie van een genre zoals de bruilofts- en presentspelen, bieden zij daarom een praktisch aanknopingspunt voor een classificatie van onze spelen? Op basis van de door de rederijker gebruikte soortaanduiding hebben we niet alleen af te rekenen met een zeer ongelijke verdeling van tafel-, present-, bruiloftsen vastenavondspelen - de rederijker gebruikt het vaakst de overkoepelende term ‘tafelspel’, zonder zich om subcategorieën te bekommeren - maar bovendien geeft een dergelijke indeling geen exact beeld van het juiste aantal vertegenwoordigers van elke subcategorieGa naar voetnoot(12). Maakt de rederijker dus al een onderscheid tussen tafel-, bruilofts-, vastenavond- en presentspelen, dan is het toch nog zeer de vraag of die verschillende benamingen ook wezenlijke, structurele of functioneelinhoudelijke verschillen aanduiden. En ook hier rijzen alweer twijfels. Tafelspelen immers kunnen al dan niet het aanbieden van een geschenk omvatten, ze kunnen bij bruiloften en op vastenavond, maar ook bij andere gelegenheden worden opgevoerd; in bruilofts- en vastenavondspelen worden vrij vaak één of meer presenten meegebracht en in sommige presentspelen komt het present slechts aan het einde uit de lucht vallen en is er in deze spelen geen verschil qua discussiepunten, behandelde onderwerpen en verloop van het spel met de tafelspelen. Bij het benoemen van tafelspelen gaat de auteur in het ene geval uit van de gelegenheid waarbij kan worden gespeeld, in het andere geval van inhouds- of structuurelementen. Dit zijn ongelijke uitgangspunten, die niet in één indeling kunnen worden samengebracht. Indelen volgens de titel of soortaanduiding van de rederijker blijft dus toch nog steeds weinig praktisch en zelden heel betrouwbaar. Een andere poging om de tafelspelen te classificeren werd ondernomen door J.J. Mak. Hij deelde de spelen in, naar analogie met het refrein, in de categorieën ‘int vroede’ of ‘int wyse’, ‘int sotte’ en ‘int amoureuze’. Hij noemde Die Wijncan ende die Pispot (27) een voorbeeld van tafelspelen int sotte, De Onghetrooste ende de Welgheminde (87) een vertegenwoordiger van de spelen int amoureuze en wees erop dat de tafelspelen int wys evenals de overeenkomstige refreinen het meest gevarieerd zijnGa naar voetnoot(13). Hij werkte deze indeling niet volledig uit en | |||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||
volstond met het geven van een paar voorbeelden. Hoewel we niet mogen vergeten dat het tafelspel tot het dramatische repertoire van de rederijkers behoorde, bestemd was voor opvoering en niet meteen kan worden vergeleken met een niet-dramatisch genre als het refrein, is het toch zeer verleidelijk deze indeling toe te passen op de tafelspelen. Waar dit ontegensprekelijk mogelijk is voor de spelen int sot en int vroed, vinden we zeer weinig vertegenwoordigers van het amoureuze. Weliswaar betitelden de rederijkers wel eens een tafelspel ‘amoureus’ (31)Ga naar voetnoot(14), maar dan blijft het nog de vraag of wij deze spelen niet veeleer kunnen onderbrengen in de categorie int vroede (31) of int sotte (34). Het voorbeeld van De Onghetrooste en de Welgheminde (87) door Mak amoureus genoemd, was door De Vreese tot de categorie int sotte gerekendGa naar voetnoot(15). Terwijl de rederijkers zelf voor het refrein een onderscheid maakten tussen de bovengenoemde categorieën, hebben ze zich zelden uitgelaten over het tafelspel en de indeling ervanGa naar voetnoot(16). De problemen die ontstaan bij het toepassen van de classificatie wys-sot-amoureus, worden veroorzaakt door het feit dat de categorie ‘amoureus’ thematisch bepaald wordt (de tekst handelt vanuit of over een liefdesrelatie), de categorieën wys en sot daarentegen functioneel-pragmatisch. Zij zijn bepalend voor de wijze waarop of de bedoeling waarmee iets wordt voorgesteldGa naar voetnoot(17). De classificatie vroed/wys-sot-amoureus is dus niet meer houdbaar. Het is duidelijk dat we bij het indelen van een genre gebruik moeten maken van gelijk bepaalde categogieën. De onderverdelingen sot-wys of m.a.w. komisch-ernstig staan op gelijke voet. Het is inderdaad mogelijk ons corpus teksten op te splitsen in twee hoofdgroepen: een ernstige en komische, waarbij dan niet wordt uitgegaan van de inhoud of van formele kenmerken, maar wel gevraagd wordt naar de bedoeling die de auteur met de tekst had, de voorstelling die hij in de | |||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||
tekst van de werkelijkheid geeftGa naar voetnoot(18). Bij een ernstig spel, zoals bij een refrein in het vroede, worden de dingen in verband met onze lotsbestemming gezien, terwijl bij komische spelen, zoals ook bij het refrein in het zotte, de dingen zich vaak als irrelevant voor ons lot voordoenGa naar voetnoot(19): Het onderscheid tussen een vroede en een zotte tekst nu, is...verbonden met het al of niet dwingende of totale in de relatie tussen werkelijkheid en subject...Het vroede of ernstige stelt een werkelijkheid voor als wezenlijk (totaal en noodzakelijk) op het interpreterende bewustzijn betrokken...Het zotte onderscheidt zich hier van het vroede doordat het ons niet dwingend op een werkelijkheid bettekt in de verduidelijking, beoordeling en interpretatie ervan door middel van algemeengeldige ethische of logisch-causale categorieën, maar isolerend onze aandacht richt op dat wat als materieel gegeven voor zichzelf spreektGa naar voetnoot(20). In de ernstige stukken spelen de morele, ethische normen en didactische overwegingen een vooraanstaande rol, terwijl die in de komische stukken niet expliciet op de voorgrond treden. Het is ook in die zin dat Hüsken ‘komische literatuur’ definieert. Uitgaande van Joachim Suchomski's werk over de Delectatio und Utilitas, waaruit de ondergeschiktheid van het komische aan de ernst in de middeleeuwse literatuur duidelijk blijktGa naar voetnoot(21), komt Hüsken tot de vaststelling dat komische literatuur gekenmerkt wordt door een houding van de lezer/luisteraar ‘who is left free to have himself instructed or to regard the story as purely recreative’Ga naar voetnoot(22). Ook Alan Knight legt het verschil tussen ‘morality play’ (als vertegenwoordiger van de ernstige spelen) en ‘farce’ (als type van de komische literatuur) in de al dan niet expliciete aanwezigheid van morele normenGa naar voetnoot(23). Bij moderne onderzoekers is er in verband met het verschil tussen ernstig-komisch sprake van een ‘al dan niet dwingende betrokkenheid’ op het interpreterende subject, de lezer of toeschouwer, van een ‘vrijheid’ van de lezer/luisteraar om de ethische en morele instructie te nemen of te laten of van een meer of minder expliciete morele les. Het is dan ook moeilijk voor elk tafelspel te bepalen of het bij de ene dan wel bij de andere categorie dient te worden ge- | |||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||
plaatst. In de meeste tafelspelen zorgt de auteur ervoor dat zijn uiteindelijke bedoeling duidelijk, vaak expliciet uit de tekst, de aard van de personages of de verklaring van de geschenken blijkt. Toch is het niet altijd eenvoudig de verhouding van ernst en luim in het genre af te wegenGa naar voetnoot(24). Vaak plaatst de auteur in eenzelfde tafelspel personages met verschillende houdingen tegenover de realiteit naast elkaar of precies tegenover elkaar: er zijn rolfiguren die de werkelijkheid verklaren, interpreteren door middel van algemeengeldige ethische of logisch-causale categorieën, de ‘ernstige’ personagesGa naar voetnoot(25) en er zijn er die dat niet doen, de ‘komische’. Beide soorten rolfiguren treden bijvoorbeeld op in de bruiloftsspelen. Een of meer personages verdedigen het huwelijk als een ernstige aangelegenheid, maar vaak is er een zot rolfiguur aanwezig dat de nadelen ervan ridiculiseert. De wijsheid der ernstige personages is christelijk-moraliserend van strekking. De grappigheid van de zot, het enfant terrible, is goed bedoeld en door en door volksaardig lezen we bij MakGa naar voetnoot(26). Maar toch zijn de meeste bruiloftsspelen, ondanks de aanwezigheid van zotte rolfiguren met vaak sexueel geladen grappen en grollen, ‘ernstig’ te noemen. In al deze spelen namelijk moeten de personages die de schaduwzijde van het huwelijk belichten, het onderspit delven en zich bekeren. We zijn immers op een bruiloftsfeest en uiteraard zal men zich gunstig over het huwelijk uitspreken en de deugden ervan uitvoerig prijzenGa naar voetnoot(27). De morele les is hier expliciet en dwingend aanwezig: de toeschouwer kan er niet onderuit. Waar in de bruiloftsspelen de ernstige rolfiguren de overhand hebben op de komische, is dat in andere tafelspelen helemaal niet zo duidelijk en dient de toeschouwer zich niet noodzakelijk te bekommeren om de onderliggende moraal. Zo kan men zich afvragen of het tafelspel van dEen en dAnder (34), waarin een bedrogen minnaar zijn liefdesverdriet uitzingt en als een echte venusjanker van geen andere wil horen, tot de ernstige of tot de komische tafelspelen behoort. Delectatief werkt de figuur van de venusjanker, maar de les kan zijn: wacht je voor vrouwen want zij zijn ‘wanckelbaer als een riet’; doe niet zoals dEen die zijn verstand verloor en goede raad in de | |||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||
wind sloegGa naar voetnoot(28). Delectatief start ook het tafelspel van De Onghetrooste en de Welgheminde (87). Het eerste personage wordt geschetst als ‘bloksleypere, Venus Pachtere’ en het andere als vrouwenloper. Het spel krijgt echter in de tweede helft een andere wending, waarbij de Onghetrooste zich opwerpt als verdediger van ‘reyn liefde’, de andere van ‘vlieghende liefde’. Toch wordt de keuze aan het publiek overgelaten. Geen dwingende morele les dusGa naar voetnoot(29). Op dezelfde wijze twisten Myns zelfs onvry (65b), de ongelukkige minnaar en later voorstander van eerbare liefde en Eens anders vreucht, de harteloze vrijer die uit winstbejag zijn geliefde verstoot met Niemants eyghen, de rokkenjager. Wel worden de ‘jonghe Maechdekens’ enerzijds gewaarschuwd voor ‘dees nachts gangherkens’, maar anderzijds krijgen zij ook de raad: ‘voecht v onder niemants subjectie’Ga naar voetnoot(30). Het publiek wordt echter geen specifieke keuze opgedrongen. Naast de tafelspelen waarin de liefde tussen echtelieden of ongehuwden ter discussie wordt gebracht, komen ook in andere spelen blijkbaar onverzoenbare rolfiguren voor. In het tafelspel van Bot Verstant en Cloucken Geest (24) behaalt de plompe boer de overwinning op de gentleman. Werkt het daarom precies komisch? In Wel Gemaniert (23) vertegenwoordigt dit personage samen met Beleeft van Seden de gecultiveerde levenshouding, tetwijl ook hier Botverstant de lomperik uithangt. In twee tafelspelen (25) (64) vertegenwoordigen de Vasten en de Vastenavond tegengestelde levensvisies; in het ene geval moet Vastenavond wijken (25), in het andere dient het publiek zelf een keuze te maken en is dus vrij de morele les te nemen of te laten. Een ander probleem bij het classificeren van spelen volgens de categotieën ernstig-komisch, zijn de talrijke komische spelen die geheel aan het einde een ‘ernstige’ wending krijgen; in sommige zelfs krijgt het publiek een heuse morele les mee, een expliciete verklaring van de moraal van het stukGa naar voetnoot(31). In het tafelspel van Een Man en een Wyf ghecleet up zij boerssche (14) wordt het present ‘een ei’ in verband gebracht met het ‘ei-geschreeuw’ der zaligen en gezien als symbool voor de verrijzenis van ChristusGa naar voetnoot(32). Ook de stenen die de geboren zot in het tafelspel van Twee Sotten (17) meebrengt, blijken hostiën te zijn, wat er onmiddellijk aanleiding toe gaf het spel als verdacht te bestem- | |||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||
pelen en de factor en de acteurs te laten verhorenGa naar voetnoot(33). Het tafelspel van Een Droncken Man en zijn Wijf (70) wordt besloten met de les: Die boven behoort te legghen / die lach onder /
Want het Bier dede my meest deeren
Toch een droncken man is goet te verheeren
Sy en haddet niet gedaen had ick nuchteten gheweest /
Want Godt helpt de sterckste aldermeestGa naar voetnoot(34).
Ook Kees Knol (110) komt aan het slot van het spel tot de bevinding: ‘een quaet wyf wil gemeenlyk een droncken man slaen’Ga naar voetnoot(35) en Thijs en Beelitgen (103) die hun wederzijdse klachten over het huwelijk niet onder stoelen of banken hebben gestoken, vermanen het publiek: B.
Ydele borsen maecken dulle Vrouwen/
En groote weelde maeckt datmen niet en can sijn [bij] God
T.
...
Heer Bruydegom en bruyt neemt dit voor tslot
B.
Theen (sic) wy beyde hier hebben verhaelt,
Tgaeter niet wel daermen int Houwelyck dwaeltGa naar voetnoot(36)
Tot zijn schande moet ook de dronken boer uit het gelijknamige tafelspel (82) bekennen dat hij zijn plichten heeft verzuimd: In boosheyts verstijven, is mijn goet verteert
Onachtsaem doorgebracht, d'welc my nv deert
Hij geeft het publiek de raad ‘het Aertsche te versaken en tHemels te prijsen’Ga naar voetnoot(37). Zo leren deze teksten dat beide huwelijkspartners hun plichten ernstig dienen te nemen: De man behoort de kostwinner te zijn en materieel goed voor vrouw en kinderen te zorgen. De vrouw heeft als taak voor het huishouden te zorgen en de reproduktie van de gezinsleden. Beiden behoren hun taken goed te vervullen anders vervalt het gezin in armoedeGa naar voetnoot(38). Dit is dezelfde huwelijksmoraal als die welke we in de ernstige tafelspelen aantreffen. De komische tafelspelen ondersteunen dus blijkbaar hetzelfde ethisch en maatschappelijk waardensysteem als de ernstige. | |||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||
Comic plays and scenes served in some cases to release collective tensions, in other cases to reinforce communal values, and in still others to express serious metaphysical truthsGa naar voetnoot(39). De komische spelen werken dus vaak impliciet normbevestigend, omdat de realiteit die zij in beeld brengen er een is waarin niet de rede, maar de Zotheid heerst, waarin de rolfiguren al dan niet vrijwillig de heerschappij van de rede hebben afgezworen en hun morele en sociale verplichtingen niet kunnen of niet willen nakomenGa naar voetnoot(40). In die zin kunnen we wel degelijk spreken van delectatio in dienst van utilitas, of van ‘geladen vermaak’Ga naar voetnoot(41). Een indeling volgens de categorieën ernstig-komisch verloopt dus niet probleemloos. Als we de tafelspelen dan toch op die manier classificeren en in twijfelgevallen de knoop doorhakken, dan blijken er 67 van de 113 spelen of 59% tot de ernstige groep spelen en slechts 46 spelen of 41% tot de komischeGa naar voetnoot(42) te behoren. Deze cijfers maken duidelijk dat het tafelspel niet gelijk te stellen is met de klucht en pleiten voor een behandeling ervan als zelfstandig genre. We zullen deze indeling evenwel niet gebruiken omdat deze categorieën over het tafelspel als ‘dramatisch’ genre, over de aard en het eigene van het genre zo goed als niets vertellen. Dit is ook het geval voor een classificatie op basis van behandelde onderwerpen. Die zijn namelijk niet exclusief voor het tafelspel, maar komen ook voor in andere dramatische teksten als spelen van zinne en kluchten en zelfs in niet-dramatische genres als refreinen en liederen. Een thematologisch onderzoek is op zich natuurlijk bijzonder belangrijk. Zo kan worden aangetoond welke onderwerpen aan bod komen, hoe populair ze zijn en op welke wijze de rederijker ze uitwerkt. De relatie tussen man en vrouw binnen het huwelijk bijvoorbeeld wordt vaak in beeld gebracht door een vechtend en scheldend echtpaar, maar is ook discussiepunt in het tafelspel van Thien excelentien des Houwelycx (74). Daarin heeft Plomp sonder erch, de zot, die zelf met een kwade vrouw opgescheept zit, alleen maar oog voor de ellende die een dergelijke verbintenis teweeg brengt, terwijl Eendrachtighe Wille en Ghedurighe | |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
Liefde wijzen op de mogelijkheid van een harmonieuze huwelijksrelatie. De slechtheid en de bedrieglijke schijn van de wereld is het onderwerp van de monologen sMenschen Vernuftheyt (35) en Redelick Verstant (37). In de eerste geeft het kwaad zelf hoog op van zijn succes, in de laatste ontvangt het niets vermoedende slachtoffer tot zijn schade en schande het ware loon van de wereld. Maar ook de dialoog tussen Meest Elcken en dOnruste Conscientie (19) behandelt de tegenstelling tussen het eeuwige van het hiernamaals en het vergankelijke van de wereld. De twist wordt uiteindelijk beslist door het derde personage dat de veelzeggende naam Godt voor de werelt draagt en zich aan de kant van dOnruste Conscientie schaart. Werd dit thema in de hier opgesomde spelen zeer expliciet behandeld, dan ging de auteur van Al Hoy (60) veel ingenieuzer te werk. Hij laat drie types voor het publiek optreden: de amoureuze jongeling Idellust, de gierigaard Willeken Noijt Ghenoech en de gulzigaard Buijcxken Selden Sat. Alle drie verpersoonlijken zij een hoofdzonde. Alle drie kregen zij de mooiste geschenken mee van hun meesters Nature, Mundus en Terra. Helaas, ‘als tspel ten eijnde comt eest al hoij’ (v. 369). De bedrieglijkheid en de vergankelijkheid van het aardse moet ook blijken uit de tafelspelen welke de val en de verlossing van de mens tot onderwerp hebben. De mens wordt verleid door Zinnelicke Ghenouchte (8), Onbedwonghen Lust (114) of Wulps Leven (55), handlangers van de wereld, en om het nog duidelijker te maken wordt er gedanst en gedronken. Maar zodra hun slachtoffer in financiële en morele moeilijkheden geraakt, verdwijnen de verleiders van het toneel. De mens werd bedrogen, de verleiding is voltooid. Van de wereld kan hij nu geen heil meer verwachten. Totaal verschillend van de vorige teksten zijn de tafelspelen waarin kwakzalvers hun slachtoffers bij de neus pogen te nemen. Ook hier steekt het thema van de bedrieglijke schijn de kop op. De kwakzalver staat immers voor de duivel die de argeloze mens verleidt en het blazen in een bus met roet of kruiden (90) illustreert dan het ijdele genot waaraan de mens geen weerstand heeft kunnen bieden. Ook al is de morele les hier niet expliciet aanwezig en gaat het in deze tafelspelen over een alledaagse situatie, toch is het middeleeuwse en ook nog zestiende-eeuwse publiek in staat, ja zelfs geconditioneerd om achter de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid de hogere waarheid te zien en alles wat om ze heen gebeurde betekenis te gevenGa naar voetnoot(43). In die zin zijn ook de monologen van kramers en pelgrims te interpreteren. De mens wordt op allerlei wijzen en te allen tijde blootgesteld aan de valstrikken van de wereld. De hier gegeven voorbeelden illustreren ons inziens de noodzaak van thematologisch onderzoek. Daarbij moet zeker gewezen worden op de | |||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||
wijze waarop de rederijker zijn onderwerp verbeeldt, welke rolfiguren hij daartoe inzet en welke keuze hij maakt uit stereotiepe scènes en gegevens. Maar het tafelspel is meer dan een tekst over een bepaald onderwerp waarin bepaalde rolfiguren optreden. Al bezitten we in de meeste gevallen alleen de schriftelijke neerslag van deze spelen, toch dienen wij deze teksten niet te beschouwen als leesteksten, maar als toneelteksten die bestemd waren om door één of meer personen te worden opgevoerd. De tekst van het tafelspel is een dramatische tekst en als zodanig ontbreekt daarbij de verteller als bemiddelaar tussen auteur en publiek, tussen zender en ontvangerGa naar voetnoot(44). Daardoor wordt het publiek rechtstreeks geconfronteerd met de rolfiguren. Vandaar ook hun belang. Uit de gegeven voorbeelden mag blijken dat het vooral de relaties zijn van deze figuren onderling en van elk rolfiguur ten opzichte van het geheel der personages, die medebepalend zijn voor de dramatische mogelijkheden van een tekst en voor de gevarieerdheid waarmee een onderwerp kan worden uitgewerktGa naar voetnoot(45). Een van de belangrijke vragen bij het opvoeren van een dramatische tekst was en is nog altijd: hoeveel acteurs nemen er deel of liever voor hoeveel rolfiguren werd de tekst geschreven? Het is een gegeven dat we steevast al in de titel van onze tafelspelen ontmoetenGa naar voetnoot(46) en dat wellicht bedoeld is voor de regisseur of de factor van de kamer die op zoek naar een geschikt spel voor een bepaalde gelegenheid al bij een eerste oogopslag de nodige informatie krijgtGa naar voetnoot(47). Zeer dikwijls gaat daarmee een verschil in dramatische mogelijkheden gepaard en wordt daardoor het verloop van het spel bepaald. Daarom hebben wij geopteerd voor een dergelijke aanpakGa naar voetnoot(48). Inderdaad waar een monoloogspreker | |||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||
slechts op het publiek een beroep kan doen om mee te werken, hebben twee of meer acteurs de mogelijkheid een bepaalde idee, een gegeven thema vanuit vaak antithetische standpunten uit te beelden. De relaties kunnen nog complexer worden bij drie of meer rolfiguren: im Mehrgespräch sind Relationen möglich, die das Zwiegespräch nicht kennt - etwa die triadische Relation zwischen zwei miteinander streitenden Figuren und einer Mittler - oder Kommentatorfigur. Vor daher sind Mehrgespräche potentiell semantisch komplexer als ZwiegesprächeGa naar voetnoot(49) Het bijvoegen van één of meer rolfiguren brengt niet alleen een kwantitatief verschil mee, maar houdt ook een kwalitatieve verandering in. Vertrekkend van een indeling gebaseerd op het aantal personages zullen wij via een onderzoek naar hun onderlinge relaties pogen vast te stellen of er verschillende types van tafelspelen te onderscheiden zijn, of het handelingsverloop varieert en of bepaalde onderwerpen en figuren gebonden zijn aan het voorkomen van formele of structurele kenmerken. Eén van de voordelen van een indeling op basis van het aantal rolfiguren is dat tafelspelen in monoloogvorm, waarin dus slechts één rolfiguur aan het woord komt, in één categorie samen kunnen worden behandeld. Bij het gebruiken van andere indelingscriteria wordt deze groep namelijk uit elkaar gehaald en daardoor gaat het eigene van deze categorie verloren. De éne rolfiguur die in tafelspelen in monoloogvorm optreedt, richt zich tot een aanwezig verondersteld publiek. Het contact met het publiek is doorlopend. Vandaar dat dramatische monologen uitermate geschikt waren om als tafelspel in dezelfde situatie te worden opgevoerd. De rol van het publiek is echter niet overal dezelfde. Er zijn variaties te noteren: soms wordt het publiek gebruikt als klankbord, als stomme gesprekspartner of krijgt het een actieve rol toebedeeld. Soms voert de monoloogspreker een gesprek met een fictieve tegenspeler, marot of schaduwbeeld en dan wordt de deelname van het publiek aan het spel teruggeschroefd. De situatie in deze monologen gelijkt op die in de dialogen, waarbij beide deelnemers in een verschillende en wisselende verhouding tegenover elkaar kunnen staan. De wijze waarop het publiek betrokken wordt in het spel, houdt ook verband met de aard van het personage dat aan het woord is en met wat hij zegt. Zijn woorden hebben betrekking op hemzelfGa naar voetnoot(50), op de materiële en geestelijke toestand waarin hij zich nu bevindt. ‘De monoloog met zijn aandacht voor de situatie of handeling van één persoon hier en nu staat...in | |||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||
in dienst van karakterisering en typering’Ga naar voetnoot(51) en daarom is een onderverdeling van de tafelspelen in monoloogvorm volgens de verschillende types zeker op zijn plaatsGa naar voetnoot(52). Tafelspelen die zich aanbieden als dialogen beschikken over de mogelijkheid de beide figuren in hun onderlinge relatie voor te stellen. Het ligt dan ook voor de hand deze, soms wisselende verhoudingen tussen de dialoogsprekers na te gaan. Daarbij gaan we uit van de beginsituatie in het spel: zijn de beide spelers meteen tegelijk aanwezig of stellen ze zich elk afzonderlijk voor in een monoloog vooraleer zij de discussie aanvatten. Een eerste groep tafelspelen zijn die waarin de rolfiguren zich meteen opstellen als opposanten: ze kibbelen, twisten, vechten. Ze zijn tegengesteld door hun aard of bedoeling of omdat zij antithetische standpunten innemen met betrekking tot een bepaald probleem, een idee, een vraag. De beide rolfiguren kunnen van bij het begin of het einde van het spel onveranderlijk op hun standpunt blijven of zich uiteindelijk met elkaar verzoenen. Een andere categorie tafelspelen in dialoogvorm wordt gevormd door die spelen waarin de beide rolfiguren een neutrale houding ten opzichte van elkaar innemen. Wordt er nog gekibbeld, dan blijft dit meestal beperkt tot het begin van de tekst. Het vervolg brengt dan doorgaans een goedmoedige, maar soms geanimeerde discussie, bijvoorbeeld over het geschenk. Veelal stellen de personages zich van bij het begin op als spitsbroeders en blijven hun eensgezindheid tot het einde toe benadrukken. Bij een volgende groep tafelspelen treedt het ene personage op als een individu in nood, een wezen dat zich in een crisissituatie bevindt. Het andere personage neemt dan de rol van vertrooster, helper, onderwijzer op zich. In een laatste categorie tafelspelen in dialoogvorm wordt het ene personage slachtoffer van het andere. Geen gekibbel deze keer, geen openlijke strijd, maar via vraag en antwoord, woord en wederwoord, loopt het slachtoffer in de val. Soms echter, als het nietsvermoedende personage op het einde van het spel dan toch tot de ontdekking komt dat hij werd misleid, kan ook de bedrieger zijn verdiende straf niet ontlopen. Bij driespraken liggen de verhoudingen nog complexer. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen spelen met een verschillende beginsituatie: 1. de drie rolfiguren worden bij aanvang van het spel om de beurt | |||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||
geïntroduceerd en blijven gedurende het gehele spel samen aanwezig, 2. twee personages zijn met elkaar in discussie gewikkeld, terwijl het derde pas later zijn intrede doet, 3. het spel opent met een uitvoerige monoloog van het eerste personage. Vervolgens treedt dit in dialoog met het tweede en ziet zich tenslotte geconfronteerd met het derde. Meestal dient het eerste personage dan tussen de beide tegenspelers een keuze te maken. Bekijken we nu deze drie situaties, dan zijn er weer allerlei evoluties mogelijk. Worden de drie personages bij het begin geïntroduceerd, dan zijn ze het ofwel eens met elkaar ofwel ontstaan er groeperingen die vast kunnen blijven of wisselen. Treedt het derde personage slechts later op, dan kunnen de eerste twee personages in een voorafgaande dialoog ofwel tegengestelde standpunten verdedigen ofwel kibbelen over het geschenk. In die gevallen verhoudt het derde personage zich dan tot zijn medespelers als arbiter, scheidsrechter, verzoener en helper in nood. Zijn beide dialoogsprekers het eens, dan komt het derde personage er gewoon bij als gesprekspartner of als gezaghebbende autoriteit die verder wordt ondervraagd. Zijn beide personages van dezelfde aard of bevinden zij zich in dezelfde situatie, dan neemt het laatste personage de rol van vertrooster op zich. Waar de drie spelers, de ene na de andere het toneel betreden, treffen we een vaste verhouding van slachtoffer-bedrieger-redder aan. We beschikken slechts over zeven vierspraken. Ook hier kunnen de vier deelnemers aan het begin van het spel vrij vlug met elkaar worden geconfronteerd. Het spel kan dan bestaan uit een neutrale samenspraak over een bepaald onderwerp volgens vraag-antwoord-schema, waarbij de deelname van de vier rolfiguren er hoofdzakelijk in bestaat exempla aan te halen ter ondersteuning van hun beweringen. Zoals bij de driespraken, kan onmiddellijk na aanvang van het spel groepsvorming ontstaan, waarbij dan één van de vier spelers gedurende het hele spel tegenover de andere drie staat, met aan het einde een eventuele verzoening. Een andere mogelijkheid is dat de onderlinge verhouding tussen de rolfiguren - de figurenconstellatieGa naar voetnoot(53) - wisselt waarbij beurtelings één van de vier aangevallen wordt of zich verantwoorden moet tegenover de drie anderen. Een soortgelijk procédé treffen we ook aan bij vierspraken waarbij het vierde personage slechts later of op het einde van het spel optreedt. Daar is de beginsituatie te vergelijken met die in de driespraken: om de beurt nemen de spelers het elk afzonderlijk op tegen de anderen. Het vierde personage speelt dan de rol van leraar, verklaart de meegebrachte geschenken en geeft het sein tot het tonen en aanbieden ervan. Een andere beginsituatie bij vierspraken gaat uit van een dialoog of een geschil tussen twee spelers. Komt het derde personage erbij, dan kan het partij kiezen voor en zich aansluiten bij één van de twee. Het vierde personage | |||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||
beschikt dan over een nog ruimere keuzemogelijkheid: ofwel de toestand in evenwicht brengen zodat het eerste personage versterking krijgt tegen de andere twee, ofwel de bestaande toestand nog scherper stellen en partij kiezen voor de meerderheid. Het spreekt vanzelf dat wanneer een personage zijn intrede doet, het zich tot het publiek kan richten in een monoloog, in dialoog kan treden met één van de al aanwezige medespelers om tenslotte zijn positie ten opzichte van de reeds in beeld gebrachte constellaties te bepalen. Een mogelijkheid waarvan in tafelspelen zelden gebruik wordt gemaakt, is het op- en aftreden van bepaalde rolfiguren gedurende het verloop van het stuk. Eénmaal op de scène of in de hun toebedeelde speelruimte, blijven de meeste personages tot het einde van het spel aanwezig, wat niet betekent dat zij daarom ook altijd op de voorgrond treden. Maar hoe beperkt hun replieken ook zijn, toch blijft hun aanwezigheid een feit. Verdwijnt in sommige tafelspelen dan al een speler uit het gezicht, dan is zijn afwezigheid bijzonder kort en verschijnt hij onmiddellijk nadien weer ten toneleGa naar voetnoot(54). Een uitzondering hierop is het tafelspel van Goet Onderwys (114), een vierspraak die aanvangt met een dialoog tussen Onbedochte Ioncheijt en Goet Onderwys. Na ongeveer 40 verzen verdwijnt Goed Onderwys voor een hele poosGa naar voetnoot(55). Onbedochte Ioncheijt bemerkt dan het derde personage Onbedwonghen Lust, met wie hij in gesprek treedt. Na een gedetailleerde drink- en verkleedscène verschijnt Straffe Godts en meteen verdwijnt nummer drie. Dit is het signaal voor Goet Onderwys om opnieuw ten tonele te verschijnen en de mens tot inzicht te brengen. De vierspraak wordt op die wijze opgesplitst in vier dialogen. De relatie tussen de rolfiguren is vast: slachtoffer gewaarschuwd door Goed Onderwys, verleid door Onbedwonghen Lust, gestraft door Straffe Godts en gered door Goet Onderwys. Bij het bespreken van de tafelspelen volgens deze classificatie dient ook rekening te worden gehouden met de aan- of afwezigheid van een geschenk in de verschillende categorieën. Zeer dikwijls illustreert het geschenk op treffende wijze de uiteindelijke relaties tussen de rolfiguren op het einde van het tafelspel. Tenslotte kunnen we onderzoeken of er een verband bestaat tussen het voorkomen van bepaalde rolfiguren of thema's en bepaalde categorieën. | |||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||
A. MonologenGa naar voetnoot(56)Een indeling die gebaseerd is op het aantal optredende rolfiguren heeft het ontegensprekelijke voordeel de groep alleenspraken te isoleren van de andere tafelspelen en samen te brengen in één categorie. Reeds vroeger hebben wij gewezen op het specifieke van deze soortGa naar voetnoot(57): er is slechts één spreker aan het woord en het publiek vervult hier meer dan elders, de rol van tegenspeler. Willen wij meer te weten komen omtrent deze éne monoloogspreker dan kunnen wij geen beroep doen op wat andere spelers over hem zeggen of op wat blijkt uit de relaties met zijn medeacteurs, maar zijn wij enkel en alleen aangewezen op wat hij zelf zegt en de manier waarop hij dit doet. In de vorige paragrafen hebben wij de alleenspraken ingedeeld volgens het type monoloogspreker dat aan het woord is: zo komen er in 7 teksten boeren of kooplui aan het woordGa naar voetnoot(58), in 2 teksten kwakzalversGa naar voetnoot(59), in 2 teksten bluffende soldatenGa naar voetnoot(60), in 3 teksten dronkaardsGa naar voetnoot(61), in 3 teksten zottenGa naar voetnoot(62), in 1 tekst een pelgrimGa naar voetnoot(63) en in 4 andere tafelspelen allegorische personagesGa naar voetnoot(64). Wat deze types gaan zeggen en wat zij gaan doen, ligt vaak in de lijn van de verwachting. Niet alleen in de Nederlandse dramatische produktie uit die tijd, maar ook in de Franse schijnen zij hetzelfde stereotiepe gedragspatroon te volgen. Zo onderscheidt ook Aubailly bij de ‘monologue dramatique proprement dit’ de ‘monologues de charlatans, de soldats fanfarons et d'amoureux’Ga naar voetnoot(65) - categorieën die wonderwel overeenkomen met enkele tafelspelen in monoloogvorm. Doch niet alle tafelspelen zijn binnen deze categorieën te vangen en zelfs bij uitbreiding van de onderafdelingen komen er toch nog types voor die een afwijkend gedrag vertonen ten opzichte van hun soortgenotenGa naar voetnoot(66) en bo- | |||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||
vendien verschillen qua ziens- of spreekwijzeGa naar voetnoot(67). Hierdoor verschilt de deelname van het publiek in de monoloog nogal wat. Een eerste subcategorie zijn die tafelspelen in monoloogvorm die van bij het begin tot het einde op de toeschouwers zijn gericht. De monoloogsprekers hier doen een dwingend beroep op de aanwezigen om op hun aansporingen, hun raadgevingen in te gaan. Ze sporen aan, roepen op tot een bepaalde activiteit of houding. In die zin kunnen deze tafelspelen het best worden vergeleken met de Franse ‘cryz’, of de ‘uitroeprefereinen’Ga naar voetnoot(68). ‘In deze cryz namelijk werden verschillende soorten zotten...opgeroepen om zich onder de hoede van de...Zotheid te scharen of zich fluks naar een voor hen aangericht feest te begeven’Ga naar voetnoot(69). Ook in de tafelspelen is dit het geval. Zoals voor de refreinen kunnen we de betekenis van de ‘uitroep’ uitbreiden tot ‘oproep’, tot algemenere opwekking, toespraakGa naar voetnoot(70). Kenmerkend voor deze dramatische monologen zijn: de imperatiefvormen, de vele herhalingen en het publiek dat niet anoniem en onzichtbaar blijft, maar op een bepaalde wijze wordt aangesproken, gespecificeerd. Alle aandacht gaat namelijk naar de aangesprokenen, de luisteraars of toeschouwers: niet de monoloogspreker maar het publiek is het middelpunt van de belangstelling. Het tafelspel van Een marot noodt ter bruijloft (39) is een rasecht vertegenwoordiger van de uitroep, de cri. Wij wezen er reeds op dat de zot oproept om naar een zotte bruiloft te komenGa naar voetnoot(71). Het publiek wordt gespecificeerd als ‘gecke geesten’ en ‘edele dwaesen’. Bruidegom, personeel en genodigden worden met soortgelijke epitheta omschrevenGa naar voetnoot(72). Zoals in de Franse voorbeelden en in de uitroeprefreinen wordt het publiek herhaaldelijk aangespoord zich te haasten; het feest is al bezig of staat op het punt te beginnen. Zeven maal wordt het gezelschap opgeroepen om naar de bruiloft te komen; duidelijker en directer kan het nauwelijks. De zot die hier gelijkgestemden werft, is duidelijk de onschadelijke zot, de nar met recreatieve functieGa naar voetnoot(73). Geen uitroep maar oproep zijn de tafelspelen van Berispinge van tQuaet (36) en Redelick Verstant (37). Zoals de titel reeds laat vermoe- | |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
den, verlaten we hier meteen de recreatieve sfeer en begeven we ons regelrecht in de moralisatie. Berispinge van tQuaet komt onmiddellijk na de begroeting van het gezelschap, al met de deur in huis vallen: ‘dus broeders tijs tyt wilt die waerheyt beseuen // vuyt den slaep te rijsen...want die winter is vergaen...die duysternis is ten eynden’Ga naar voetnoot(74). Ook hier wordt het publiek als wel bepaalde en goed te identificeren groep toegesproken: ‘broeders’ en later ‘vrome chrijstenen’; en ook hier is er haast mee gemoeid: bekeer je, het is de hoogste tijd, draal niet langer want ik, Berispinge van tQuaet, kom om de goeden te vertroosten en de zondaars te straffen. Dwingend en steeds opnieuw klinken zijn woorden: ‘want haest compt den tyt dat failleeren sal ons crachten // dan helpt screyen noch clachten...’Ga naar voetnoot(75), spiegel je aan de rijke vrek, wees verblijd met Lazarus, wees niet als de ‘mallen’, maar loof en prijs de Heer. Want niet alleen Berispinge van tQuaet, maar ook de Heer zelf gaet alle sondaren roepen met smeecken
tor syn versaedelycke beecken der sielen confortacieGa naar voetnoot(76)
Neem je kruis op en volg mijn raad, dan zal je de ‘eewige consolacy soet’ smaken. Na deze herhaalde oproepen krijgt de monoloog het karakter van een echt tafelspel, als Berispinge van tQuaet ‘na die vsancie jolyselick / nae tyts manier’ twee verschillende presenten, een slak en een zoutvat, komt aanbieden. Ook bij het verklaren van deze presenten laat hij het publiek geen ogenblik met rust en zijn de raadgevingen en aansporingen van religieus-moraliserende aard: ‘dus soect altoos delaye’ (v. 111), ‘hoort nae die schriftueren en wilt u bekeeren’ (v. 117) of ‘dus altyt op myn present goodts woort hebt mentie’ (v. 142) en ‘elck wil hem stueren / naer der schriftueren raet’ (v. 159). Dezelfde combinatie van oproep en presentspel treffen we aan in het tafelspel van Redelick Verstant (37). Zoals we hierboven reeds hebben vermeld, werd deze monoloogspreker door de ‘wereld’ gezonden en is het zijn taak het publiek op te roepen zijn meester te dienen. Zeven maal klinkt als een slogan hetzelfde bevel: ‘dient vry die werlt’Ga naar voetnoot(77). Veel variatie in zijn oproepen brengt hij niet: ‘dus neempt een gemijen val tot die werelt’ of ‘thoont vruechde groot / in dees werlts jolijt’Ga naar voetnoot(78). Het is of Redelick Verstant zijn publiek een hersenspoeling wil doen ondergaan: steeds weer klinkt dezelfde zin. Wat houdt de onderwerping aan de wereld in? | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
niet dan sluijmen en duijmen / tot elcker keere
maechden tonteeren // en conquisteren naer / tgoet
houaerdich gaen proncken mer een opgeblaesen moet
...
en die v goet doet doet die weder quaet
en geeft niemant raet dan om te soecken genuecht
in bordeelen / tauernen / daermen maecken vruechtGa naar voetnoot(79)
Als de toehoorders de bevelen van de wereld opvolgen, zullen zij zoals Redelick Verstant goed loon ontvangen. Vol enthousiasme toont hij zijn koffertje met geld waaruit hij de ‘alder beste penninck’ ten geschenke zal geven. Maar ‘Ach armen eylaes noyt soo bedroogen’ (v. 71), de ontgoocheling is groot. Het kistje bevat alleen een doodshoofd waarbij geschreven is ‘dit is tloon der sonden’Ga naar voetnoot(80). Onmiddellijk verandert Redelick Verstant nu de toon en de inhoud van zijn woorden. De uitgelaten, enthousiaste aansporing om alle wereldse genoegens te proeven, maakt plaats voor een deemoedige, schuldbewuste oproep tot bekering: ‘spiegelt v aen mijn myn vrienden cloeck’, wend je af van de wereld ‘tis meer dan tyt’ en ‘hout v aen godt en syn woort’Ga naar voetnoot(81). Met een smeekbede tot de Heer om het verloren schaap terug naar de stal te brengen, neemt Redelick Verstant afscheid. We kunnen deze dramatische monoloog bijzonder geslaagd noemen. Hoewel er slechts één rolfiguur aan het woord is, brengt het stuk veel beweging, afwisseling en spanning. Het spel is niet statisch, maar zit vol dynamiek. Die wordt vooral teweeg gebracht door het bewuste uitwerken van het contrast tussen de hooggespannen verwachting, de belofte van overvloed en de bittere realiteit, het doodshoofd. Het personage Redelick Verstant heeft zich laten verleiden en zou ook de toeschouwers hebben meegesleurd, was hij niet tijdig door het meegebrachte present tot inzicht gekomen. Ook hier speelt het present, al is het niet de spil waaromheen het hele spel draait, een niet te onderschatten rol: de bedrieglijke schijn van de wereld en zijn verlokkingen werden op die manier aan het licht gebracht. De morele les is duidelijk en het publiek zal wel geen verdere argumenten meer nodig hebben om de oproep van Redelick Verstant ernstig te nemen. De tweede onderafdeling van de tafelspelen in monoloogvorm bevat 9 spelen. Het zijn die tafelspelen waarin kooplieden van allerlei slag hun waren aan de man pogen te brengen. Dit betekent dat de monoloogspreker zich hoofdzakelijk op zijn publiek richt: zoals in de vorige categorie roept hij de toeschouwers op tot een bepaalde activiteit, namelijk zijn waren te kopen. Toch is de oproep tot kopen niet overal even dwingend en alles overheersend aanwezig. Van de 9 tafelspelen | |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
met kooplui, zijn het vooral die met vrijers en vrijsters die het vaakst tot kopen aansporen; de andere kramers proberen vooral de aandacht op hun koopwaar te vestigen: ‘ziet, beziet...hier heb ik, hier haal ik nog wat anders te voorschijn...’. Zo hopen ze het publiek tot kopen aan te zetten. Ze laten de toehoorders geen ogenblik los en maken van de gelegenheid gebruik om hun waren uitvoerig te beschrijven en aan te prijzen. De wijze waarop de koopman de dingen om zich heen, hier in casu zijn koopwaar beschrijft, beoordeelt en waardeert, is subjectief en vertelt ons eigenlijk ook iets meer van de koopman zelf: de monoloog richt zich niet alleen op een publiek, maar is in grote mate descriptiefGa naar voetnoot(82). In deze negen monologen krijgen we een opsomming van waren, een revue van dingen of personen. We hebben reeds gewezen op het gelijke verloop dat al deze spelen kenmerkt met als terugkerende elementen: begroeting van het publiek, voorstelling van de monoloogspreker en uiteenzetting van zijn bedoeling, lofprijzing van de koopwaar met vermelding van vroeger behaalde successen en klanten, maar daartegenover staat dan weer het blauwtje dat de koopman bij het publiek oploopt, zijn ontgoocheling en verwensingen en de aftocht. Vooral in de tafelspelen met kwakzalvers (85) en (107), die helemaal in de lijn liggen van de Franse monologues de charlatans, zorgt de tegenstelling tussen de grootspraak van de ‘Excellenten vromen, wtermaten Meester fijn’Ga naar voetnoot(83) en het povere resultaat voor een komisch effect. Het publiek heeft de bedrieglijke aard van de kwakzalver en zijn waren doorzien, zij lopen niet in de val en hij moet onverrichter zake de aftocht blazen. Deze spelen beklemtonen nogmaals dat de kwakzalver geassocieerd werd met de duivel en zijn handlangers en erop uit was de mens te bedriegen. Ook de tafelspelen met ‘cramers’ zijn verwant met de monologen van kwakzalvers en gebruiken vaak dezelfde procédés. Dit blijkt al uit de woorden van de koopman met vrijsters (111), die zichzelf beschrijft als een kwakzalver. Meent gy dat ic een kramer bin / omdat ic kom met een
Mers an
Neen seker / ic ben al een Man van wonderGa naar voetnoot(84)
Ook de marskramers willen hun waren aan de man brengen met als het moet bedrieglijke reclame. Inderdaad, er is altijd wel iets aan de hand met de goederen; de eieren zijn niet vers (38): ‘ghy moechtse wel ruycken //isser in een cuyken dat hebt ghy mee’Ga naar voetnoot(85), de kappen blijken narrekappen te zijn: ‘Ziet hoe reyn de ooren / staen en hincken | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
/ // Aenhoort hoe dat die Bellekens klinken/’Ga naar voetnoot(86), de vrijers en vrijsters zijn van verdacht allooi. Zo valt er een keuze te maken uit een janhen die voor huishouding en kinderen zal zorgen, een feestvierder of gilde die al zijn geld verbrast, een dronkeman, een vrouwenloper, een bullebak, een bluffer, een waanwijze of een avonturier. Bij de vrijsters biedt zich een al even gevarieerde groep aan: een danslustige juffer, een bedrogen maagd, een luie pronkster, een weelderige ‘moye bolle vette Meyt’ (v. 49), een vuile slons, een lelijk scharminkel, een manziek wicht, een verkwistend vrouwtje, een ‘lekkerbekje’ verzot op snoepgoed en als hoofdprijs, een manwijf, dat eens getrouwd, terstond de broek wil dragen. Ook de kramers met liedjes (48)(119) hebben, hoezeer zij ook hun best doen, al even weinig succes: de liedjes vallen niet in de smaak. De vermelding van tevreden klanten in verschillende dorpen en steden vermogen niet het publiek tot kopen te bewegen. Ook hier dus werkt de tegenstelling tussen de reclameslogans en de eigenlijke aard van de goederen, komisch. De personages uit de tafelspelen in monoloogvorm hebben veel gemeen met hun Franse spitsbroeders, maar toch zijn er verschillen te noteren. Zo blijken de Nederlandse kwakzalvers en kramers veel minder te bluffen: zij alle zitten aan de grond en hun hoofdbekommernis is een centje te verdienen. Bij Een Comen met liedekens wordt de toon zelfs bedelend en smekend. Sommige monologen volgen het schema niet helemaal op de voet. De Boer met eijeren (41) begint zijn eieren aan te prijzen maar vergat hoe hij ze verkopen moest: per stuk of per dozijn. Hij vertrekt dan maar in alle stilte. Hoe stereotiep de monoloogsprekers ook zijn, toch vertonen zij soms een verschillende houding ten opzichte van hun publiek: sommigen, zoals de kwakzalvers en de boeren, blazen gewoon de aftocht, als zij merken dat ze geen succes hebben, anderen, zoals de kramers met vrijers en vrijsters, laten het daar niet bij en vuren allerlei verwensingen op het koperspubliek af. Een derde groep tafelspelen in monoloogvorm verschuift de deelname van het publiek naar de achtergrond: hier niet de dwingende uitroep of oproep tot het publiek, ook niet een aanvoeren van allerlei argumenten om het publiek tot kijken en kopen te overtuigen. De aandacht gaat hier terug naar de monoloogspreker en wat rondom hem gebeurt. De manier van spreken wordt hoofdzakelijk reflexief en retrospectief: het personage bezint zich over zichzelf, zijn vroegere situaties en gewoonten en over wat er nu met hem gebeurt. Dit alles wordt niet objectief beschreven, maar reflecteert de aard en de toestand van het personage nuGa naar voetnoot(87). Een goed voorbeeld van dergelijke dramatische monologen is het tafelspel van sMenschen Vernuftheyt (35). De manier waarop hij zich aan het publiek voorstelt, doet denken aan een kwakzalver: | |||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||
Ick ben een personage seer groot van faemen
om niemant te blaemen // is myn intency
maer om tgeselschap te verheugen doer mijn eloquensy
want socrates plato Aristoteles al dees doctooren
die en waeren noyt gebooren // met alsulcken verstant
als ick benGa naar voetnoot(88)
Om zijn belangrijkheid en eigenwaarde nog meer kracht bij te zetten, gaat hij zijn heldendaden en verblijfplaatsen in het verleden schetsen. Hij is overal geweest en in de geschiedenis van de mensheid, tref je hem te allen tijde aan. Dit ‘reismotief’ is kenmerkend voor de presentatie van het personage van de kwakzalverGa naar voetnoot(89). Uit de plaatsen waarop en het gezelschap waarin sMenschen Vernuftheyt heeft vertoefd, blijkt hoezeer hij aanstoker van alle kwaad is. Zo was hij onder andere bij Adam in het aards paradijs, in Babel bij de spraakverwarring, bij Jacobs zonen toen ze Jozef verkochten, bij de Israëlieten in de woestijn die het gouden kalf aanbaden bij koning David toen hij Uria de dood injoeg, bij Herodes toen hij besloot tot de kindermoord of bij de Antichrist. Altijd was hij ‘die ouerste van al die daer waeren’ (v. 138) en ‘dominateur ouer alle conventen’ (v. 143). Tot op dit ogenblik past deze monoloog perfect bij die van de kwakzalvers; er is echter één verschil: wat het personage beweert te doen en gedaan te hebben, blijkt achteraf waar te zijn. De contrastwerking op dit niveau blijft uit en daardoor krijgt het publiek een morele les mee over de aard van het personage en het onheil door hem aangericht. De tegenstelling is er niet één tussen schijn en werkelijkheid, maar tussen het vroeger en het nu. Eertijds kon sMenschen Vernuftheyt rekenen op grote populariteit en invloed, nu echter is hij ‘in desperacy’ (v. 189) want ‘die ons hier vortyts preesen / nv met ons geckken // want sy doen doer die schriftuer oick dingen ontdeccken’ (vzn. 167-168). Tot slot biedt hij één van de ‘Eedele herten coene’ aan die zich door en tot het kwaad lieten verleiden, een present dat het publiek aan het denken moet zetten. Verloopt deze monoloog vrij statisch, dan brengen de dronkaards meer actie in hun verhaal. Toch is ook de manier waarop zij spreken in hoofdzaak reflexief en retrospectief. De Droncken Boer die uut vryen gaet (86) typeert zichzelf op voortreffelijke wijze. Het is zowat het enige tafelspel dat als ‘monologue d'amoureux’ kan doorgaan. Waar echter de Franse monologen uitvoerig verslag uitbrengen over de voorbereidingen, de afspraak en de tegenslagen die ertoe leiden dat de ontmoeting niet kan doorgaan, zien we in ons tafelspel alleen de laatste fase van het gebeuren. De boer gaat in het begin van het spel op stap om zijn geliefde te ontmoeten. Hij is vol lof voor haar en vol verwachting en zelfs een nare | |||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||
tocht door het bos kan hem niet weerhouden. Schrik slaat hem echter om het hart als hij het dichte woud betreedt en bange voorgevoelens steken de kop op. Vergeefs klopt hij aan bij zijn liefste; zij echter ‘verroert geen sier’. Ook nu contrasteren ontgoocheling en ontluistering scherp met de overmoed van bij het begin. Zoals bij het voorgaande tafelspel is er ook hier een tegenstelling tussen verwachting en vervulling, tussen illusie en realiteit. Dit blijkt bovendien een probaat middel tegen dronkenschap: de boer wordt op slag nuchter en realiseert zich welk pover figuur hij slaat. In dit tafelspel zien wij de monoloogspreker in actie: op stap door het bos, al zingend, voor de deur van zijn geliefde verwoede pogingen ondernemend om haar aandacht te trekken: alles tevergeefs. Ook Een Droncken Boer door droomen nuchteren (82) verplaatst zich voortdurend over de scène. Hij zet zijn monoloog in met overmoedig dronkemansgebral, looft uitvoerig het bier en zegt alles te willen verbrassen. Hij gaat op zoek naar zijn kan wijn, drinkt, struikelt verschillende keren en valt, waggelt terug naar de herberg, gaat tegen de grond en blijft liggen. Het bier is hem naar het hoofd gestegen en hij voelt zich slaperig worden. Met het vers ‘Goeden nacht, hu hu, ick can niet meer callen’ (v. 87) valt hij in slaap. Onmiddellijk in het volgende vers al, gaat hij gewoon door met zijn drinkpartij en schetst weliswaar in flarden en in snelle afwisseling het hele tafereel: ‘Wel sonder mallen, oude ballen, een kan gepoyt...Ay wijfgen schoyt, ghy selfs om den ouwen’Ga naar voetnoot(90). Hetzelfde tafereel herinnert hij zich bij het ontwaken. Deze keer beschrijft hij klaar en helder - hij is nu immers nuchter geworden - wat er zich in zijn droom heeft afgespeeld. Zijn vrouw en kinderen maakten hem verwijten, beschaamden hem voor vrienden en buren. Hij verloor zijn koelbloedigheid en gooide haar een pot naar het hoofd. Schuldbewust en vol berouw, vermaant hij het publiek zich af te keren van het aardse. De volgende Dronckaert, namelijk die welke wonder siet (99), doet op dezelfde wijze als de andere twee zijn intrede: hij is stomdronken, alles tolt in zijn hoofd, hij ziet niet meer waar hij loopt en verbeeldt zich zelfs op weg te zijn naar het hemelrijk. Daarom maakt hij met eventuele belangstellenden een afspraak hem ‘aen ghene taveerne’ op te wachten (v. 52). Er blijken weinig reisgezellen op te dagen en moe van het wachten, besluit de monoloogspreker de tocht aan te vatten. Dit valt niet te best mee want vlug gaat hij op een wolk zitten uitrusten. De wijze van spreken verandert van reflexief naar descriptief: de monoloogspreker heeft het hier niet meer in de eerste plaats over wat hij denkt, voelt, meemaakt, geen bezinning over zijn eigen situatie dus, maar zal vanop zijn wolk, van op afstand, kommentaar geven op wat zich als een revue onder zijn ogen afspeelt; kommentaar die subjectief is en daardoor zijn sympathieën en opvattingen reveleert. In | |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
die zin verschilt dit tafelspel van de drie vorige, omdat niet alleen de monoloogspreker maar vooral de gebeurtenissen die hij beschrijft (vzn. 96-260) aandacht krijgen. De dronkaard is toeschouwer geworden. Hij niet alleen echter, ook het publiek kijkt samen met hem mee naar de verschillende tafereeltjes die de grote en de kleine wantoestanden in de maatschappij illustreren. Elke nieuwe scène wordt aangekondigd met ‘ou siet ghinder’ of ‘ontbeyt’ zodat de monoloog het karakter van een gesprek - zij het een éénmansgesprek - met het publiek krijgt. Pas op het einde als de dronkaard door gebrek aan bier ontnuchterd is, rondt hij zijn maatschappij-kritische bedenkingen af en besluit uit de hogere regionen weer op aarde neer te dalenGa naar voetnoot(91). Van ongeveer hetzelfde procédé maakt Blijde Ghelaet (96) gebruik. Ook hij geeft kommentaar op wat hij in ‘Venus Pryeel’ (v. 197) ziet gebeuren. Het zingen of voordragen en het toetsen van verschillende liederenfragmenten aan de reële situatie in een liefdesverhouding en de kommentaar erop, nemen ook hier weer het grootste gedeelte van de tekst in beslag. De monoloogspreker haalt verschillende liedjes aan om het publiek te vermaken en in die zin doet hij denken aan de liedjesventers uit eerder genoemde tafelspelen. Ook hier treffen we geregeld wendingen aan naar het publiek toe: ‘hoort toe mijn lieve gesellen’, ‘maer nog heb ick een ander gevonden daer’, of ‘dit wil ick oock wt der hoede lichten’, ‘ick vrage u gesellen’, ‘dus raedt in (sic) hem allen’Ga naar voetnoot(92). Waar het de kramers vooral te doen is om hun liedjes te verkopen, streeft Blijde Ghelaet er alleen maar naar het gezelschap aangenaam bezig te houden. Of beter, wie goed luistert, kan profijt halen uit de onderliggende moraal van het stuk: het gaat allemaal om geld, wees dus niet zo dom je goed te vergooien voor een vrouw, daardoor eindig je in het ‘Huysken metten Crusken’ of op de ‘langen wagen’Ga naar voetnoot(93). De laatste onderverdeling bij de tafelspelen in monoloogvorm, vertoont veel gelijkenis met de voorgaande groep: ook hier gaat het om de monoloogspreker zelf, wat hij meemaakt of meegemaakt heeft, hoe hij daarop reageert. De wijze van spreken is ook hier hoofdzakelijk reflexief, retrospectief en descriptief. Het verschil met de vorige categorie ligt hierin dat nu een fictieve mede- of tegenspeler wordt ingevoerd. Dit procédé verhoogt de dramatische kwaliteit van deze spelen aanzienlijk. De tafelspelen waarin de monoloogspreker een beroep kan doen op hetzij een marot (40), hetzij een schaduwbeeld (2)(91) of één bepaald persoon uit het publiek (97), werden vroeger reeds vrij uitvoerig besprokenGa naar voetnoot(94). Toch willen we er nogmaals op wijzen dat tafelspelen met | |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
bluffende lansknechten bijzonder veel gelijkenis vertonen met de ‘monologues de soldats fanfarons’. De presentatie van het hoofdpersonage en het verhaal van zijn vroegere heldendaden en bravourestukjes, staat in schril contrast met zijn huidige gedrag. Het is dezelfde tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid, tussen vroeger en nu, die ook in andere dramatische monologen werd uitgewerkt en voor de nodige spanning en komiek zorgt. Bij Sint Lasant (97) is het de tegenstelling tussen het ernstige kader van een bedevaart en de dubbelzinnige en daardoor komische inhoud of de realisatie ervan, - de bedevaart naar het huis van de heilige dient geïnterpreteerd te worden als de lange tocht van een oude man naar het bordeel en de uiteindelijke bevrediging - die aan de basis ligt van het spel. Dit tafelspel is een toepassing van het principe van ‘le sérieux dégradé’Ga naar voetnoot(95). De spelen waarin ofwel het schaduwbeeld, ofwel een stem uit het publiek de monoloogspreker bijstaan, verschillen nogal wat van die spelen waarin marotten optreden. In de tafelspelen met lansknechten of met een pelgrim dienen de ‘tegenspelers’ alleen maar om meer dramatische mogelijkheden te creëren en het spel naar een hoogtepunt te voeren. Op het ogenblik dat de lansknecht zijn schaduw bemerkt, valt hij door de mand. Voorheen was er niets aan de hand; nu echter krijgt het publiek een eerste indruk van de ware aard van de monoloogspreker. De aanwezigheid van het schaduwbeeld maakt een informatief vraaggesprek mogelijk, een gevecht met allerlei schijnmanoeuvres of de uiteindelijke verzoening. De lansknecht kan zich wenden tot zijn schaduwbeeld of tot het publiek. Hij kan zelfs een bepaalde relatie aangaan met de ‘helper’, maar daarnaast kan hij daarover ook kommentaar uitbrengen aan de toeschouwers. Ook de pelgrim gebruikt de ‘fictieve helper’ als steunpunt of richtlijn bij zijn tocht. Na vier keer de weg te hebben gevraagd met telkens een negatief antwoord, vindt de pelgrim uiteindelijk de ‘coster’ bij wie hij twee kaarsen koopt, betaaltGa naar voetnoot(96) en zich de kapel laat aanwijzen. Waarschijnlijk is ook Sint Lasant iemand uit het publiek voor wie de pelgrim postvat | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
en het absolutieceremonieel begintGa naar voetnoot(97). Van echte tegenspelers is hier nog geen sprake. Het accent valt nog altijd op de monoloogspreker zelf en de ‘helpers’ treden slechts af en toe op en blijven op de achtergrond. Geheel anders is de situatie in het tafelspel van Een Marot Sot Geclap (40) en Een Sot met een marot (92). Dit zijn eigenlijk spelen die als dialoog zouden kunnen worden beschouwd. In het eerste stuk (40) ontwikkelt zich een vraaggesprek tussen de zot en zijn marot, waarbij de zot telkens de antwoorden die de marot hem in het oor heeft gefluisterd luidop herhaaltGa naar voetnoot(98). Het gesprek gaat over het present en zoals we reeds hebben opgemerkt, sluit het uitstekend aan bij de tafelspelen met discussie over het present. De zot raadt naar het geschenk, de vogel of ‘een chijsken’ (v. 117), vraagt het te tonen en verklaart de betekenis ervanGa naar voetnoot(99). Zoals in de echte dialogen kibbelt de zot ook hier met zijn marot, wordt hij boos op zijn tegenspeler en verzoent hij zich er uiteindelijk mee. Ook in het tweede tafelspel zijn zot en marot in gesprek (92). Bij het begin poogt de zot zijn marot tot groeten te bewegen. Dreigementen en zelfs klappen kunnen de zotskolf nauwelijks tot spreken aanzetten. Als de marot uiteindelijk zijn schrik overwonnen heeft, maakt hij de ene scabreuze opmerking na de andereGa naar voetnoot(100), wat dan weer gekibbel uitlokt. Ook hier vinden we een gesprek alsof de marot een zelfstandige tegenspeler is. Bekijken we de 22 tafelspelen in monoloogvorm, dan zien we dat ze alle, integraal of gedeeltelijk, tot het publiek zijn gericht. Uit een onderverdeling op basis van de deelname van het publiek in de monoloog, gekoppeld aan de ziens- of spreekwijze van de monoloogspreker, blijkt dat de rol van de toeschouwers in deze tafelspelen sterk kan verschillen. In de eerste twee groepen (samen 11 spelen of 50%) wil de monoloogspreker het publiek kost wat kost overhalen tot een bepaalde houding of activiteit: de aandacht gaat hier vooreerst naar het publiek en vervolgens ook naar de koopwaar die moet worden verkocht. De spreekwijze veronderstelt een publiek en is descriptief. In de derde groep tafelspelen komt de monoloogspreker zelf, wat hij meemaakt, voelt en denkt op de voorgrond. De spreekwijze is reflexief, retrospectief en descriptief. Dit betekent echter niet dat de rol van het publiek is uitgespeeld. Soms wordt de aanwezigen een geschenk aangeboden, soms kijken ze mee met de monoloogspreker naar wat er gebeurt, in elk geval | |||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||
is de wijze raad, de morele les voor het publiek bestemd. De laatste groep monologen maakt, naast de aanwezigheid van het publiek ook gebruik van een ‘fictieve’ tegenspeler, schaduwbeeld, marot of één individu uit het publiek. Ook hier blijken de toeschouwers een onmisbare functie te vervullen: meespelen, partij kiezen en helpen en geschenken in ontvangst nemen. Willen wij de bedoeling of functie van deze monologen nagaan, dan vinden wij een eerste aanknopingspunt in de optredende rolfiguren. De meeste tafelspelen met allegorische rolfiguren zijn ronduit moraliserend te noemen. De ‘doctores’ uit nr. 35 en 36 en de jongeling uit Redelick Verstant (37) willen het publiek onderrichten, waarschuwen en bekerenGa naar voetnoot(101). In de overige tafelspelen (19 op 22 of 86%) is de morele les niet zo duidelijk of dwingend. Daarin treffen we rolfiguren aan die tot type werden gestileerd, geobjectiveerd zodat er bij het publiek geen identificatie kan optreden: de nodige distantie blijft bewaard, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor het zotte, het komischeGa naar voetnoot(102). Daar is vooreerst de zot met zijn marot: deze monoloogspreker is gewoon niet ernstig te nemen, hij doet zich in de tafelspelen in monoloogvorm voor als nar met louter recreatieve functie. Het publiek hoeft zich niet te bekommeren om wat hij zegt, hij biedt ongecompliceerde vreugde en plezier. Anders dan sommige van zijn soortgenoten wordt hij hier positief gewaardeerdGa naar voetnoot(103). Naast de zotten, tonen de boeren die in de monologen optreden, zich bijzonder ‘simpel’, ‘dwaas’, naïef en domGa naar voetnoot(104). Het publiek voelt zich ook hier superieur en neemt afstand. Toch is de figuur van de boer niet zo onschuldig. Hij had een negatief imago en werd steevast in verband gebracht met zonden en ondeugden onder andere domheid, luiheid, vraat- en drankzucht, geilheid, pronkzucht en agressiviteitGa naar voetnoot(105). Het publiek moet dus maar goed op zijn hoede zijn | |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
want de waren van de boer, zoals trouwens ook van de andere kooplui, zijn vaak van verdacht allooi. Al te gemakkelijk wordt een goedgelovig individu op grove manier bedrogen door kooplui, kwakzalvers en zelfs door vrouwen en moet daardoor een financiële aderlating ondergaan. Het publiek dient er zich voor te hoeden zelf niet te gaan behoren ‘tot de zotte betrouwers’ die door gebrek aan inzicht en logica en overhaast handelen slachtoffer worden van nog veel grotere en afkeurenswaardige zotten: zij die hun morele verantwoordelijkheid ontlopen en profiteren van de naïeviteit van hun slachtoffersGa naar voetnoot(106). Vooral de kwakzalver is hiervan een schoolvoorbeeld. Samen met de kooplieden, de lansknechten, bedevaartsgangers, bedelaars, daklozen, kermisklanten en speellieden, maakt hij deel uit van ‘het varende diet, de menigte, die in de Middeleeuwen de landweg bevolkte en een golvend element vormde in de onbeweeglijke samenleving’Ga naar voetnoot(107). Per definitie is de kwakzalver een land-loopend geneesmeester of liever geneesswetser, die dapper...opsnyen kan by 't gemeene volk op de markten van de kragten van zijn heel-smeer of salf, en roemen dat hij der allerley kwaale mede geneesen kanGa naar voetnoot(108) Deze kenmerken zijn inderdaad typisch voor de kwakzalver en komen ook in de tafelspelen voldoende aan bod. Sommige kwakzalvers behoorden tot de ‘Aernoutsbroeders’, studenten die van de ene universiteit naar de andere zwierven, en ‘en passant de geneeskundige praktijk uitoefenden’Ga naar voetnoot(109). Ze zullen dus wel een zekere ervaring op dit gebied hebben gehad. Tot hun vaardigheden behoorden het urineonderzoek en het zogenaamde keisnijden. De kei was één van de voorstellingen van de zotheidGa naar voetnoot(110). Het keisnijden zou dan betekenen: iemand van zijn dwaasheid genezen. Maar in de praktijk kwam het erop neer dat de patiënt, al dan niet geblinddoekt, op een stoel werd vastgebonden en een snede in het voorhoofd kreeg, terwijl men voorwendde een steen (kei), die men in de hand verborgen hield, uit het vlees weg te snijdenGa naar voetnoot(111). Deze praktijk was erop gericht de goedgelovige bij de neus te nemen. Ook de waan dat men een verjongingskuur zou kunnen ondergaan, | |||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||
werd door de op geld beluste kwakzalvers herhaaldelijk uitgebuit. Geen wonder dus dat de kwakzalver de reputatie van bedrieger kreeg, erger nog, hij werd, zoals reeds vermeld, gezien als handlanger van de duivelGa naar voetnoot(112). De stereotiepe rolfiguren die in de komische literatuur van de rederijkers hun intrede doen, zorgen dus in het ene geval voor louter vermaak, in het andere blijken deze types zo beladen te zijn dat zij meteen al stof tot nadenken geven. De recreatieve functie kan nog worden versterkt door het toepassen van komische procédés. Dit is bij voorbeeld het geval in Sint Lasant (97) waarin niet alleen het type van de geile, oude pelgrim, maar ook de tegenstelling tussen een ernstig kader en een scabreuze of op zijn minst dubbelzinnige inhoud op de lachspieren werkt. Een ander populair procédé in de komische literatuur dat ook in onze tafelspelen werd toegepast, is het uitwerken of invoegen van een droom. Deze techniek wordt vaak aangewend in de leugenliteratuur onder andere in leugenrefreinen: de in het droomkader aangeboden werkelijkheid wordt ervaren als fantasie, niet ernstig te nemen dus. Zowel de boer die in een droom zijn verwaarloosd gezin ziet verschijnen (82) als die welke vanop een wolk kommentaar geeft op wat zich op de wereld daar beneden afspeelt (99), zijn dronken. De onbetrouwbare status van de verteller verhoogt nog eens de ongeloofwaardigheid van het verteldeGa naar voetnoot(113). Toch blijkt in deze twee tafelspelen het beeld uit de droom werkelijkheidswaarde te hebben: ‘de als droom aanvaarde droom blijkt geen bedrog’Ga naar voetnoot(114). Daardoor is er erkenning van een dieper liggende waarde en ruimte voor moralisatie (82) en maatschappelijke kritiek (99). De tafelspelen in monoloogvorm dienen zich aan als een gevarieerde groep spelen die hoewel ze slechts door één, vaak stereotiep rolfiguur worden opgevoerd, getuigen van afwisseling in spreek- of zienswijze, bedoeling en dramatische mogelijkheden. | |||||||||||||
B. DialogenTot de tafelspelen in ‘dialoogvorm’ of die tafelspelen waarin slechts twee personages optreden, behoren 47 teksten of 41,5% van het corpus. Vele van die teksten zijn al op de een of andere manier in ons onderzoek aan bod gekomen. We zullen ze hier nogmaals bestuderen in verband met hun opbouw, hun structuur, de relaties tussen de figuren onderling en de dramatische mogelijkheden die daaruit voortvloeien. Inderdaad in een dialoog kan, anders dan in een monoloog, wat een per- | |||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||
sonage zegt over zichzelf of over een of ander onderwerp, getoetst worden aan de woorden en reacties van zijn medespeler. De verhouding dus tussen beide personages, vooral de evolutie ervan, is van bijzonder belang. Veelal staan de beide gesprekspartners in een ‘polaire spanningsrelatie’ tot elkaar: ze zijn wederzijds op elkaar betrokken. ‘Het spreken en handelen van de een is noodzakelijkerwijze gericht op het spreken en handelen van de ander en omgekeerd’Ga naar voetnoot(115). Maar toch leidt dit op elkaar betrokken zijn niet tot het prijsgeven van de eigen identiteit: elk van beiden heeft een eigen standpunt, een eigen individualiteit. En het is precies de evolutie in die standpunten, naar elkaar toe, samen of van elkaar weg, die de spanning in de gedialogeerde tafelspelen bepaalt. Een eerste duidelijk te onderscheiden categorie zijn die tafelspelen die gebouwd zijn op de tegenstelling tussen de beide spelers. Die zijn van bij het begin van het spel in discussie over bepaalde vragen. Meestal betreft het het probleem van de prioriteit of voorrang, de vraag naar de belangrijkheid, het nut van elk van beiden. De acteurs pogen hun medespeler te overtroeven en met allerlei middelen en argumenten te overtuigen. Ze gaan een echte strijd aan en we zouden ze discussie- of strijdspelen kunnen noemen naar analogie met het strijdgedicht. Inderdaad, het zijn die tafelspelen waarin een discussie wordt gevoerd tussen representanten van tegenstrijdige meningen, waarin dus ‘eerder de traditie van de gedramatiseerde strijd, als bv. tussen Zomer en Winter, wordt voortgezet’Ga naar voetnoot(116). Zij vormen een belangrijke groep omdat zij verscheidene aanknopingspunten hebben met het strijdgedicht, een genre dat zijn oorsprong vond in de klassieke oudheidGa naar voetnoot(117), maar vooral in de Latijnse literatuur der middeleeuwen een grote populariteit genoot. Het is zeker niet ondenkbaar dat het tafelspel, een privéopvoering met een doorgaans beperkt aantal acteurs, inspiratie zocht bij het genre dat weliswaar bestemd was om gelezen te worden, doch ook voorgedragen werd, vaak door twee personen waarbij ze elkaar geregeld afwisseldenGa naar voetnoot(118). Sommige strijdgedichten werden wellicht wel opgevoerdGa naar voetnoot(119). Het lijkt ons evenwel weinig waarschijnlijk hierin de oorsprong van het tafelspel te zoeken daar slechts enkele spelen duidelijke gelijkenissen vertonen en als wij hier de term strijd- of discussiespel hanteren, geldt dit precies voor deze groep spelen. Vrijwel alle vertegenwoordigers van deze groep kunnen we omschrijven als ‘praatstukken’ met weinig actie. Zij beantwoorden doorgaans aan Walthers definitie van het strijdgedicht: | |||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||
Gedichte, in denen zwei oder seltener mehrere Personen, personifizierte Gegenstände oder Abstraktionen zu irgend einem Zweck Streitreden führen, sei es um den eigenen Vorzug darzutun und die Eigenschaften des Gegners herabzusetzen oder um eine aufgeworfene Frage zu entscheidenGa naar voetnoot(120). De strijd- of discussiespelen vertonen enkele structuurkenmerken die, zij het enigszins gewijzigd, typisch kunnen worden genoemd voor het strijdgedicht: de deelnemers zetten elk om beurt, hetzij in een monoloog vootaf, hetzij in de loop van het spel, hun eigenschappen en voordelen uiteen terwijl ze de gebreken en de minpunten van de tegenstrever(s) uitvoerig laken. Hoe het spel afloopt, wie de overwinning behaalt, hangt bij de tafelspelen in dialoogvorm alleen van de beide spelers af, in tegenstelling met de tafelspelen met meer dan twee personages, waarin dan meestal een arbiter of iudex de oplossing brengt. De beide personages kunnen zich ofwel verzoenen, ofwel komen ze niet tot eensgezindheidGa naar voetnoot(121), of laten zij het oordeel over aan het publiekGa naar voetnoot(122). De overwinnende partij heeft meestal het laatste woord en doorgaans is ‘das verwirrte Verstummen des Gegeners, wenn er keine Gegengründe mehr vorzubringen weiss, das Zeichen der Niederlage’Ga naar voetnoot(123). De discussiespelen vertonen dus een duidelijke gelijkenis met de strijdgedichten wat vorm- en structuurkenmerken betreftGa naar voetnoot(124), doch vaak ontlenen de auteurs der tafelspelen ook de personages en het voorwerp van de discussie aan het strijdgedicht. Hierboven hebben wij erop gewezen dat het tafelspel naar alle waarschijnlijkheid niet is ontstaan uit dit genre, hoeveel kenmerken zij ook gerneen hebben. Het strijdgedicht dat door de discussieoefeningen in rhetoren- en kloosterscholen en later door de disputationes der middeleeuwse universiteiten aangekondigd en gestimuleerd werd, is zoals Walther het noemt een dichtvorm van en voor geleerdenGa naar voetnoot(125). Het tafelspel daarentegen werd door de redetijker zelf vervaardigd en in familie- of vriendenkring of in kamerverband opgevoerd, zodat het ook in de belangstelling stond van de gewone burger. Volksaardige onderwerpen als de strijd tussen wijn en water (56), de wijnkan en de pispot (27) en vasten en vastenavond (25)(64) zullen wel het meest waardering hebben genoten. Naast het tafelspel van Van Als Genoech (56) waarin dit personage partij trekt voor de wijn en de an- | |||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||
dere genaamd Luttel Hebben, de lof zwaait van het waterGa naar voetnoot(126), bezitten we een tafelspel in handschrift overgeleverd (27) dat een soort variante van deze populaire strijd bevat. Beide spelen sluiten daarmee aan bij de Latijnse strijdgedichten maar ook bij die in de volkstaal gedichtGa naar voetnoot(127). In het laatst vermelde spel worden de twistende partijen niet door de vloeistoffen zelf voorgesteld, maar door de voorwerpen die bestemd zijn om ze te bevatten namelijk De Wijncan ende die Pispot (27). Een gedrukte versie van een dergelijk spel werd vervaardigd in 1647Ga naar voetnoot(128), doch hier heeft de auteur een derde personage, de ToebackrolleGa naar voetnoot(129), ten tonele gebracht. In deze discussiespelen voeren de tegenstrevers bekende en vanzelfsprekende argumenten tot hun verdediging aan. Maar kijken we nu eerst naar het gedialogeerde tafelspel (27). Onmiddellijk nadat de Wijncan zich vol zelfzekerheid en minachting boven het andere personage heeft verheven, wordt de eerste uitdaging gelanceerd door de Pispot: ke wyncan werde hier wel geargueert
Ick sou sijn geexstimeert // bouen u dats tslotGa naar voetnoot(130)
en meteen is het startsein voor het twistgesprek gegeven. Tegenover het feit dat de Wijncan zorgt voor een aangename stemming, en een vrolijke sfeer en derhalve bij een feestmaal of op bruiloften onontbeerlijk isGa naar voetnoot(131), staat de noodzakelijkheid van de Pispot; immers ‘ist man ist | |||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||
wijff elck heeft myn van doene // soo wel auont als noene’Ga naar voetnoot(132). Daarop wijst de Wijnkan herhaaldelijk op de bedenkelijke rol die de Pispot vervult: ‘want in v soe doetmen dat vuijl en stinckende // is / maer in mijn en doetmen niet dan dat drinckelick // is’ en op de twist waartoe hij aanleiding geeft: wie, man of vrouw, zal hem ledigen?Ga naar voetnoot(133) Hoe de Wijncan zich ook verdedigt, toch wegen de voordelen niet op tegen de nadelen. Zijn tegenstander brengt ze uitvoerig en met veel nadruk aan het licht: de wijn bezorgt de mensen meer last dan vreugde, benevelt hun zinnen, berooft hen van evenwichtszin en spraakvermogen, verkort hun leven en is oorzaak van veel ziekten en kwaad: ‘want overspel moort en sulcke exsessen // groot // dootslach dieuery...dat syn u vruchten’Ga naar voetnoot(134). Het tafelspel van Die Wijncan ende die Pispot kan worden opgevat als een spotdiscussie, geïnspireerd op de scholastische disputationes die op de middeleeuwse universiteiten beoefend werdenGa naar voetnoot(135). De beide personages spreken elkaar aan met ‘domme magister pispot’ en, ‘meester wijnpot’ doch komen op het einde tot de vaststelling dat ze samenhoren: ‘waermen verblyt moeten wij met ons beye//syn’Ga naar voetnoot(136). De aangehaalde argumenten komen dan ook niet uit de theologische of bijbelse sfeer, zoals in het Latijnse strijdgedicht Goliae Dialogus inter Aquam et VinumGa naar voetnoot(137), doch zijn eenvoudig en volks en te vergelijken met die welke in het Denudata | |||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||
veritate uit de Carmina Burana worden aangevoerdGa naar voetnoot(138). In het tafelspel van Van Als Genoech (56) echter doen de personages, zoals eerder aangetoond, naast de gewone argumenten, wel een beroep op bijbelse en klassieke exempla. Hier valt de nadruk op de vernietigende of heilzame rol die beide elementen hebben gespeeld in de geschiedenis der mensheid. De wijn is oorzaak van zonde en verval en wordt geassocieerd met de gulzigheid, het water daarentegen staat als ‘suijver fonteijne vol genaden’ voor de soberheidGa naar voetnoot(139). De beide vloeistoffen, water en wijn, worden in Van Als Genoech betrokken op de lotsbestemming van de mens en zijn bepalend voor zijn ondergang of redding; deze houding is fundamenteel ernstig, moraliserend; de auteur van Die Wijncan ende die Pispot daarentegen ziet beide recipiënten op zichzelf in hun materiële verschijningsvorm en maakt slechts af en toe een toespeling op hun consequenties op moreel-ethisch gebied. We hebben hier in de beide tafelspelen te doen met twee verschillende benaderingswijzen van één thema: de strijd tussen wijn en water. In Van Als Genoech wordt die strijd niet opgelost met een echte verzoening; de dialoogsprekers komen eerder tot het weloverwogen besluit om niet meer verder te twisten: nu dat gaet deur wy syn van contrarij opijne
tfij dat mach wij latent opt ende drijven
wij souden ten lesten met argumente kijven
want gij prijst twater en ick den wijn
dus hier of een endeGa naar voetnoot(140)
Toch blijkt uit het vervolg van het stuk dat Van Als Genoech tot erkenning zal worden gebracht en de eigenlijke verliezer is. Van een verliezer is er eigenlijk ook geen sprake in de discussiespelen die de voorrang tussen Vasten en Vastenavont behandelen (25)(64)Ga naar voetnoot(141). Chronologisch gezien moet de Vastenavont uiteindelijk de plaats ruimen voor de Vasten, maar hij wijst erop dat hij elk jaar terugkomt. Vooral in het tafelspel uit de verzameling Wouter Verhee (64) legt de Vastenavont in de lange beginmonoloog er de nadruk op dat hem maar een korte tijd toegemeten is ‘want die Vastenavont comt | |||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||
maer eens in 't jaer’ (v. 11). Wanneer hij nu het geratel van de Vasten buiten aan de deur hoort, maant hij tot spoed aan: My dunckt die Vasten comt bet naer
Haest u doch seer met eten en drincken;
Soo moecht ghy my daerby gedincken,
Want ick heb maer drie ofte vier dagen respijtGa naar voetnoot(142)
Dat alles en iedereen zijn tijd heeft, is ook het argument waarmee bij de Vasten tracht af te schepen: ‘Lieve man, ghy bent te vroech uytgebraeckt’ (v. 41). De beide personages geraken in hevige discussie gewikkeld waarbij zij ongeveer hetzelfde aantal verzen voor hun rekening nemen - dit in tegenstelling met het tafelspel uit de verzameling Wils (25) waarin de Vasten steeds de kortere antwoorden geeft. We wezen er reeds herhaaldelijk op dat hier twee levenshoudingen tegenover elkaar staanGa naar voetnoot(143), maar er is meer. Vanzelfsprekend geeft de Vastenavont in beide tafelspelen die dit twistgesprek als onderwerp hebben, een uitvoerige en gedetailleerde beschrijving van al het lekkers dat op de vooravond van de Vasten niet op de tafel mag ontbreken. Hij prijst het vrolijke onbezorgde leventje, het eten en drinken, het zingen en feesten, kortom het genieten met volle teugen van al het aardse. In die zin staat hij al van bij het begin regelrecht tegenover zijn tegenspeler (speelster) de Vasten die ‘nieuers niet en souckt dan deught alomme’Ga naar voetnoot(144) en herhaaldelijk oproept tot soberheid, een deugdzaam leven en zorg voor het zieleheil. We zijn hier getuige van een strijd tussen soberheid en gulzigheid, deugd en ondeugd of tussen de ‘homo spiritualis’ en de ‘homo carnalis’Ga naar voetnoot(145). In beide spelen wordt de Vastenavont inderdaad in verband gebracht met en gezien als aanleiding voor enkele hoofdzonden, namelijk Gula en Luxuria Want dronckaerts, overspeelders na Christus belien,
En sullen niet besitten het Hemelrijck,
En sulcks baert die Vastenavont aen elcken sieGa naar voetnoot(146)
De Vasten daarentegen verklaart voorstander te zijn van Abstinencia en Castitas: | |||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||
Ick prys sober te syn met discresie
En dlichaem te castyen van alle wellusten
In het tafelspel van De Vasten en de Vastenavont (64) speelt de Vasten de actieve rol van vermaner, hij wil de Vastenavont tot inkeer brengen en van zijn zondigheid overtuigen. Daartoe haalt hij bijbelse exempla aan: hoe hebben Mozes, Elias en Christus de avond voor de vasten doorgebracht? Denk maar aan het volk van ‘Sodome’: ‘sy sijn versoncken...vergaen met peck en swavelsgloet’ (vzn. 113, 118) en aan de ‘Iseraliten...als sy vol en sat waeren van drincken en eeten, // Sy vergaeten het werck des Heeren soet’ (v. 119-120). Toch laat de Vastenavont zich niet zo gemakkelijk van de wijs brengen en de Vasten moet zich uiteindelijk gewonnen geven: ‘ick weet ons argument niet te genesen, // Maer ick wil van u scheyden’ (v. 181-182). De discussie bereikt een hoogtepunt wanneer de beide personages in een zeer snelle woordenwisseling hun eigen present lovenGa naar voetnoot(147). Nu blijkt het present van de Vastenavont ‘al hoey’ te zijn (v. 239). In tegenstelling met het ‘Cruys Christi’ dienen de geneugten van de wereld beschouwd te worden als ‘een idel prael’ (v. 243). De toeschouwers zullen in navolging van Christus en zoals Paulus aanbeveelt de oude mens begraven en ‘met een nieu wesen’ herboren worden (v. 272). Wie het advies van de Vasten volgt, komt in ‘de rechte haven’ (v. 274). In het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25) wordt de Vasten voorgesteld als een ‘baghyn’ en is veel meer het voorwerp van spot dan in het vorige spel. Het eigenlijke hoofdpersonage is hier de Vastelavont die het publiek geregeld op vaak scabreuze liedjes vergast en de waarschuwingen van het begijntje in de wind slaat. De toon is luchtiger, aan het geschenk wordt minder tijd besteed en het legt ook minder gewicht in de schaal - het ontmaskert bijvoorbeeld niet de aard van Vastelavont en de consequenties van een dergelijke levenswijze, maar is hoogstens een aanleiding om tot boete en bekering op te roepen. De strijd tussen Vasten en Vastenavond schijnt ook in ander Westeuropese landen geliefd te zijn geweest. Naast opvoeringen in Frankrijk (Tours, 1485) en in Duitsland (Zittau, 1505) vermeldt Creizenach een ‘Streit zwischen Jul- und Fastenzeit’ uit ZwedenGa naar voetnoot(148). De Vasten verschijnt ook hier als bleke uitgemergelde figuur die, met weinig succes trouwens, Midwinter vermaant eten en drinken te laten en zich om zijn zieleheil te bekommeren. De strijd tussen Vasten en Vastenavond, zoals die tussen Water en Wijn, was bijzonder populair zowel in de middellatijnse literatuur als in de literatuur in de volkstaalGa naar voetnoot(149). Soortgelijke discussies om voorrang | |||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||
komen in nog andere tafelspelen voor, hoewel we daarvoor geen middellatijnse of andere voorbeelden hebben kunnen ontdekken. De opbouw van die tafelspelen is dezelfde: twee figuren betreden bijna altijd gelijktijdig de scène en gaan een discussie aan over de vraag wie van beiden op het feest hoort, wie verkieslijk is boven de andereGa naar voetnoot(150), wie het belangrijkst is, er het eerst was, door wie er het meeste onheil op de wereld gekomen isGa naar voetnoot(151) of wie daarentegen het heilzaamst voor de mens is. De manier waarop de strijd uitgewerkt wordt, kan verschillen. Een vlugge afwisseling van spreekbeurten werkt de levendigheid van de dialoog in de hand. Langere spreekbeurten vertragen meestal de actie. Het tafelspel van Bot Verstant en Cloucken Geest (24) vangt aan met een rondeel waarin de twee personages kibbelen over wie het eerst mag binnentreden. Tot vers 35 is er een snelle afwisseling - elke speler neemt twee of vier verzen voor zijn rekeningGa naar voetnoot(152). Zodra ze bij het feestgezelschap in de ‘camere’ aankomen, blijkt duidelijk dat zij ‘ongelijcke gebruers...seer verscheyden van opinioen’ zijnGa naar voetnoot(153). Nog steeds zijn de spreekbeurten kort (2 tot 4 verzen). De edelman staat hier tegenover de boer, de wijze tegenover de domme, de gulzige tegenover de matige. De vraag wie het eerst een lied spelen zal, is aanleiding voor het daaropvolgende twistgesprek. Cloucken Geest met zijn luit wordt uitgelachen door Bot Verstant die doedelzak speelt. Beide instrumenten worden, gekoppeld aan een tegenstelling op sociaal niveauGa naar voetnoot(154), voorwerp van de strijd. Slechts een enkele keer maken de spelers van een langere spreekbeurt gebruik (8 tot 10 verzen). De dialoog verloopt dus snel en blijft tot het einde toe levendig en genietbaar. Vooral het gepoch, de opmerkingen en de domme vragen van Bot Verstant werken komisch. Hij zorgt ook voor de pointe: Bot Verstant wil blijven en schuift al aan bij de dis, terwijl de Cloucken Geest moet afdruipen. Geheel anders van aard en toon is het tafelspel van Prijs der Vruechden en Voys der Lyefden (44)Ga naar voetnoot(155). Na een gevarieerd begin - een lied van het eerste personage, intree van het tweede, gevolgd door een rondeel verdeeld over de beide figuren - loopt de clauswisseling vrij snel en vlot tot bijna in de helft (v. 158). Vanaf dat ogenblik worden de spreekbeurten gestadig langer (15/16 verzen) omdat daar precies voorbeelden en argumenten uit de bijbelse sfeer worden uitgewerkt. De Voys der Lyefde blijkt over de sterkste argumenten te beschikken (de liefde van Christus die hem de kruisdood deed sterven) en de Prijs der Vruechden moet zich gewonnen geven. Naar het einde toe wisselen | |||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||
beide personages elkaar weer vlugger af en vullen elkaar aan bij het zingen van een lofzang op Christus. Ook uit het slotrondeel blijkt de verzoening: de ene voltooit de claus van de andere. In het tafelspel van Aert van Idelheijt en Gheest van Amoureusheden (50ab) strijden niet liefde en vreugde, maar liefde en krijgslust, of aanhangers van Mars en van Venus om de voorrang. Beide personages zullen wel gelijktijdig opgetreden zijn, want onmiddellijk na de oproep van Aert om Mars te dienen, klinkt de uitnodiging van Gheest tot de Venuskinderen. Vervolgens ontbrandt een levendig tweegesprek waarin beide spelers om de beurt een of twee verzen spreken. De stichomythie zet in met het rondeel: Aert:
Te velde, te velde
Gheest:
Te hove, te Hove
Aert:
Ten strije, ten strije
Gheest:
Ten banckette, ten bancketteGa naar voetnoot(156)
Ook na het rondeel gaat deze levendige samenspraak een tijdje door tot de eerste strijdvraag op tafel gegooid wordt: kwamen er meer mensen om door de wapens (de oorlog) of door de liefde tot vrouwen? Op de vaststelling van Aert: Wat machmen aen Vrouwen anders mercken
Dan groote destructie en bloetstortinghe,
Groote slavernije en 'sleven kortinghe,
By Historien zoude ick't v toonen te deghe
antwoordt de Gheest echter: ‘Datter meer Mans ghebleven en ghestorven’ zijn // Door de wapen, dan door de Vrouwen bedorven’ zijn’Ga naar voetnoot(157). Elke partij haalt een hele reeks exempelen uit de klassieke Oudheid als bewijsmateriaal aan. Hier worden de spreekbeurten dan ook aanzienlijk langer, van de 8 naar de 30 verzenGa naar voetnoot(158). De bewering dat wapens de mannen dapper maken en dat vrouwen hun het geluk schenken, lokt alweer discussie en moraliserende beschouwingen uit over de onstandvastigheid in de liefde: ‘Voor een onghetrouwe Vrouwe eerloos // Wil ick v hondert Mans noemen...’ beweert Gheest van Amoureusheden, een stelling die natuurlijk door de Aert van Edelheden met talrijke voorbeelden zal worden weerlegd. De vraag wie er het minst trouw is, vrouw | |||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||
of man, doet denken aan een probleem dat in een middellatijns strijdgedicht de Altercatio inter virum et mulierem werd behandeld. Daar werd de vraag enigszins anders gesteld: wie, man of vrouw, is er het zondigst. Daarbij laat de man bijbelse voorbeelden als Eva, de dochters van Loth, Thamar, Potiphar, Bathseba, de vrouwen van Salomon, Delila, Jezabel en Herodias de revue passeren; de vrouw van haar kant voert verzachtende argumenten aan ter verdediging van haar sexegenotenGa naar voetnoot(159), net zoals de Gheest van Amoureusheden te allen prijze het zwakke geslacht wil verdedigen. De beide personages uit ons tafelspel worden het echter eens en besluiten elkaar te helpen bij het prijzen van ‘d'edel wapen’ en de liefde. Ze kibbelen niet langer meer, maar vullen elkaars woorden aan. Alleen wanneer de wapens tot voordeel van de mensheid gehanteerd en de vrouwen in ‘eeren en deuchden bemind worden’Ga naar voetnoot(160) vullen zij elkaar volkomen aan. De vraag naar de trouw of ontrouw van man of vrouw vinden we terug in het tafelspel van dEen en dAnder (34) en in dat van De Onghetrooste en de Welgheminde (87)Ga naar voetnoot(161). In deze spelen is deze strijd deel van een andere namelijk die tussen twee soorten minnaars: de ene die aan de ontrouw van zijn geliefde niet wil geloven en de verdediging van het zwakke geslacht op zich neemt en de andere die al lang van het tegendeel overtuigd is en dit door zijn houding duidelijk laat blijken. De rijmschema's en clausverdeling in deze spelen is verschillend. Het tafelspel van dEen en dAnder (34) bestaat eigenlijk, zoals later zal blijkenGa naar voetnoot(162), uit een combinatie van rondelen en refreinstrofen. De rondelen worden verdeeld onder de twee spelers, die dus ook gelijktijdig aanwezig moeten zijn. Ze bezitten een zeker tempo en boeien doordat het ene personage de woorden van het andere al meteen tegenspreekt of met een zekere ironie relativeert. De refreinstrofen daarentegen worden in hun geheel (15 vzn) door één personage uitgesproken wat de actie vertraagt. Bovendien legt ht rijmschema met het vaak herhaalde a-rijm (aaabaaabbcbc) waaraan dan nog driemaal een overspringend rijm werd toegevoegd, grote beperkingen op aan de levendigheid van de dialoog. We staan hier voor een versvorm die weinig geschikt blijkt als dramatisch medium. Door het inweven van de rondelen krijgt het stuk dan toch nog genoeg vitaliteit en soepelheid om als ‘tafelspel’ te worden opgevoerd. In De Onghetrooste en de Welgheminde (87) daarentegen is er wel degelijk sprake van een dialoog, een discussie van begin tot einde. De spreekbeurten zijn nooit lang en een groot gedeelte van het spel bestaat uit een stichomythieGa naar voetnoot(163). In beide spelen blijft de oplossing uit en worden beide | |||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||
minnaars naast elkaar geplaatst. Dit is niet het geval in Wel Vernoeght in Trou en Houwelicx Berou (100) en in Soet en Suer (108)Ga naar voetnoot(164), waar telkens één van de personages de overwinning behaalt of er een verzoening tot stand komt. In deze spelen gaat het om voor- en tegenstanders van het huwelijk, of liever om figuren waarvan de ene de positieve kanten van de echtverbintenis belicht, de andere wijst op de gevaren eraan verbonden. In de eerste tekst vult de strijd om de prioriteit het gehele spel - alleen op het einde komen de geschenken, zuring en een lauwertakje, de tegenstelling tussen de personages verduidelijken. De spreekbeurten zijn niet lang; alleen wanneer de geschenken aangeboden en verklaard worden, hebben de spelers telkens een tiental verzen te hunner beschikking; van stichomythie wordt weinig gebruik gemaakt. De twist en het geschenk zorgen hier voor voldoende dramatische spanning. In het tafelspel van Soet en Suer (108) komt het geschenk al veel vroeger in het spel aan bod. De spelers blijven echter doortwisten tot aan het slot. Alleen wanneer zij beseffen dat de aangeboden letters enkel in combinatie betekenis krijgen, verzoenen zij zich met elkaar. Met een hier wel zeer toepasselijke lofzang op de liefde, een parafrase van Paulus' eerste brief aan de Corinthiërs I, 13:1-7 eindigt dit tafelspel. Eveneens op Paulus gebaseerdGa naar voetnoot(165) is de strijd tussen De Letter en de geest (61). In een openingsmonoloog, die met de eigenlof en de vermelding van de diverse landen waar hij discipelen heeft, bijzonder sterk herinnert aan die van de kwakzalvers, beweert de Letter de beste leermeester te zijn. De Geest houdt echter staande dat hij de oorsprong van alles is. De Letter beroept zich op de tien geboden door God aan Mozes gegeven en op Christus zelf die zijn leerlingen uit het Oude Testament onderrichtte. De Geest echter neemt het Pinksterfeest tot argument. Ook hier verduidelijken de presenten de uiteindelijke relatie tussen de twee personages. Bij het raden en tonen van de geschenken, wisselen de beide spelers elkaar vlug af, tot de Geest als hoogtepunt van het spel, zijn present aanbiedt en gedurende 30 verzen verklaart in een speech met als motto: ‘Want die Geest brenckt alleen het leven voort’. Daarmee beschaamt hij ook zijn tegenspeler, die terstond tot inzicht komt. Bij de hier behandelde tafelspelen treffen we dus telkens twee personages aan die ofwel tegengestelde bedoelingen hebben, ofwel tegengesteld van aard zijn, ofwel de zaken en begrippen welke ze verdedigen, tegenover elkaar stellen. Ze gaan een directe discussie met elkaar aan en pogen hun tegenstrever voor zich te winnen. Als er geschenken worden aangeboden, dan komen zij vaak de relaties tussen de figuren verdui- | |||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||
delijken: de pannekoeken (25)(64) en het ‘cruys Christi’, de zuring en het lauwertakje (100) benadrukken de tegenstelling tussen beide personages; de geschenken in Van Als Genoech (56) en De Letter en de Geest (61) verduidelijken de complete nederlaag van het ene personage en de glansrijke overwinning van het andere: ‘al 's werelts vruecht’ blijkt ‘niets’ te zijn, de lantaren van de Letter is zonder licht onbruikbaar. En de letters van Soet en Suer (108) krijgen slechts zin in combinatie wat op de onafscheidelijkheid van de spelers wijst. De zin van het tafelspel wordt dus door het geschenk in beeld gebracht en zo is aan een van de grondregels van de rederijkerskunst voldaanGa naar voetnoot(166). De verdienste van deze strijd- of discussiespelen is dat de toeschouwer tot het besef wordt gebracht dat elke zaak twee kanten heeft, dat men het standpunt van beide partijen dient te onderzoeken en dat de waarheid slechts polair te ervaren isGa naar voetnoot(167). Daarin schuilt volgens Mak voor een deel de populariteit van het strijdgedicht en dat is ook de reden waarom deze voorstellingswijze in ons genre zo veel bijval kende. Een volgende groepje spelen kan, ondanks kleine verschillen, eveneens tot de categorie strijd- of discussiespelen worden gerekend. Zeer veel gelijkenis met De Letter en de Geest (61) vertoont het reformatorische tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15)Ga naar voetnoot(168). Weereltsche Gheleerde, een doctor, stelt zich in ‘hoogdravende anacoluthen’Ga naar voetnoot(169) voor aan het publiek, wijst net zoals de kwakzalver, op zijn kunde en invloed - hij immers is het ‘die ter weerelt regiert de meeste schaar’ (v. 14) en releveert zijn bedoeling: Want ick soeck mijnen baet
Want om ghewin ic aerbeyde vroech en laet
Dan treedt Godlicke Wijse, ‘een ghemeen burger’ op met een rondeel dat de vredewens bevat: ‘vrede sij dezen huyse’, maar ook de waarschuwing: ‘vermaledijt is den mensch die in menschen betrouwen’ (v. 45)Ga naar voetnoot(170). Daarna ontwikkelt zich een tweegesprek waarin Weereltsche Gheleerde vooral de tegenstelling tussen de geleerde doctor en de onwetende leek benadrukt. De burger van zijn kant beklemtoont de antithese tussen wereldse geleerdheid die gelijk staat met menselijke | |||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||
dwaasheid en de goddelijke wijsheid en herhaalt dat wie in de mens vertrouwen stelt, beschaamd zal worden voor God. Van dat ogenblik af pakt Goddelicke Wijse alle rooms-katholieke dogma's aan. Het spreekt vanzelf dat hij het leeuwenaandeel van de dialoog voor zijn rekening neemt, terwijl de tussenkomsten van de doctor beperkt worden tot korte vragen, tegenwerpingen of scheldwoorden. Godlicke Wijse slaagt erin met behulp van het present zijn tegenstrever te overtuigen: de bolster van de noot moet worden gebroken alvorens men het vlees ervan kan proeven. Zo ook moet de mens de wereld, de duivel en het vlees afzweren ‘op dat die gheest boven t'vleesch mach cryghen machte’. Ook in dit tafelspel blijkt de invloed van Paulus en wordt de tegenstelling tussen wereld/vlees en geest, oude leer en nieuwe geest, goddelijke en menselijke wijsheid in het licht gesteldGa naar voetnoot(171). Een illustratie van die menselijke wijsheid, eigenlijk dwaasheid, biedt het geschenk van Idel Gepeyns (28), waarmee hij al vroeg in het spel voor de dag komt, namelijk ‘smenschen wysheyt’. Dit tafelspel combineert de strijd tussen twee personages met het aanbieden van een present, zoals we al eerder bij andere discussiespelen hebben gezien. Hier echter wordt het geschenk van bij het begin vermeld en ware het niet dat beide personages tot op het einde tegenover elkaar bleven staan, dan konden we dit spel ook bij de volgende categorie dialogen behandelen. Maar beide spelers wijken niet van hun standpunt en staan diametraal tegenover elkaar. Van bij de aanvang beschikken ze over even lange spreekbeurten. Alleen als Idel Gepeyns zich aan het publiek voorstelt, heeft hij meer verzen nodig. We zien hem hier optreden in dezelfde functie en met dezelfde woorden en zinswendingen als sMenschen Vernuftheyt (35), de doctoor uit de gelijknamige monoloog, die een verpersoonlijking is van het kwaadGa naar voetnoot(172). Hij verbleef bij dezelfde gezellen op hetzelfde moment in de geschiedenis der mensheid en inspireerde dezelfde mensen tot het kwaad: hij was bij Adam en Eva, in de toren van Babel, bij Loth en zijn dochters, bij Agar en Ismael. De rol van Goede Wille bestaat erin het publiek voor deze bedrieger te waarschuwen en als tegenprestatie met een eigen present voor de dag te komen: ‘oprechte liefde’Ga naar voetnoot(173). Ook hier illustreert Goede Wille haar geschenk met talrijke voorbeelden in een lange monoloog: door liefde offerde Abraham Isaac, door goede wille hoedde Jozef zich voor zonden in Egypte en kwam tot welstand. Het geschenk blijkt ‘een ootmoedich hert’ te zijn, waarvan onder andere Tobias en Sara blijk gaven, Susanna en MariaGa naar voetnoot(174). Nu komt het antwoord van Idel Gepeyns: zijn present | |||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||
‘smenschen wysheyt’ blijkt te bestaan uit ‘onnutte sorge’ of de zorg voor wereldse zaken, de dagelijkse beslommeringen, de zorg die volgens de rederijker ‘onnut’ of nutteloos is. De morele les is duidelijk: zoals Mattheus 6: 25-34 leert, is de zorg om het zieleheil alleen belangrijk. ‘Zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden’Ga naar voetnoot(175). Tot de tweede groep strijdspelen behoren nog twee tafelspelen waarin goed en kwaad onverzoenlijk tegenover elkaar staan: in Logen ende Waerheijt (30) als twee kooplieden en in Goodts Goetheijt en Duuels Nydicheyt (46) als twee jagers. De kooplui doen na elkaar hun intrede en raken vervolgens in een vraaggesprek gewikkeld. Daaruit blijkt dat Logen overal ter wereld zijn intrek heeft genomen, terwijl de andere alleen in ‘deewicheyt’ zijn woonstede vindt. Net zoals Weereltsche Gheleerde en Goddelicke Wyse of Idel Gepeyns en Goede Wille tegenover elkaar staan, maken Logen en Waerheijt de tegenstelling tussen de wereldse bedriegerijen en de goddelijke waarheid duidelijk. De dialoog verloopt als volgt: het ene personage vraagt naar de naam en de waren van het andere; deze stelt, net zoals de kwakzalvers uit de monologen, zijn goederen voor, waarop het eerste personage dan weer allerlei kritische opmerkingen heeft en zijn eigen waren aanprijstGa naar voetnoot(176). Zoals gezegd is er geen verzoening mogelijk en moet het publiek zelf de consequenties trekken uit het opgevoerde stuk. Ook Goodts Goetheyt (46) en Duuels Nydicheyt komen na elkaar op. Het hoorngeblaas van de ene roept de andere te voorschijn. Daarop volgt een snelle dialoog waarin Goodts Goetheyt poogt te raden waar de andere het ‘hert’ ving (vzn. 28-90), wie hij is en hoe hij te werk gaat. Ook nu blijkt de tegenstelling op elk niveau: Goodts Goetheyt jaagt ‘int hooch’ en vangt zijn prooi met ‘ootmoedige gelaetenheyt’ - te vergelijken met het ootmoedich hert van Goede Wille (28) -, Duuels Nydicheyt jaagt ‘int laege’; zijn middelen zijn ‘inwendigen haet’ en ‘svleys vryheyt’Ga naar voetnoot(177). Ook de namen van hun honden en instrumenten suggereren de antitheseGa naar voetnoot(178). De allegorie wordt verder uitgewerkt. Goodts Goetheyt besluit het hert weer voor zich te winnen, terwijl Duuels Nydicheyt geen moeite zal sparen om het in het eeuwige verderf te storten. Toch neemt het spel een verrassende wending op het einde: Duuels Nydicheyt legt zijn eigen listen en lagen bloot en waarschuwt de aanwezigen zich toch niet door hem te laten vangen. Het verschil met de vorige groep | |||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||
strijdspelen is dat hier één van de twee personages zich duidelijk voordoet als bedrieger, misleider die erop uit is de mens ten val te brengen. Het tweede personage is een vertegenwoordiger van het goede, die hoewel niet zo populair bij de massa, het publiek waarschuwt en kritiek uitbrengt op de levenswijze van de andere. Meestal, maar niet altijd (30), heeft dit een bekering tot gevolg. Een volgende groep tafelspelen kan worden verzameld rond het thema: strijd om de broekGa naar voetnoot(179). In die zin kunnen zij ook worden beschouwd als discussie- of strijdspelen. Immers wat zij gemeen hebben met de vorige strijdspelen is het element ‘verbaal conflict’Ga naar voetnoot(180). Wat er verschilt, is dat hier geen personificaties of abstracta aan het woord zijn, maar reële figuren, of beter types, namelijk man en vrouw. In de vorige spelen fungeren de personages als dragers van vaak statische ideeën, terwijl ze in deze dialogen een persoonlijk conflict uitvechten. De spelen zijn doorgaans korter en vrij vlug gaat het verbaal conflict over in of gepaard met een of andere vorm van fysisch geweld. In de vorige strijdspelen duurt de discussie tussen beide personages doorgaans veel langerGa naar voetnoot(181). De tafelspelen welke een dialoog tussen man en vrouw in beeld brengen, vertonen onderling veel gelijkenissen. Het woordgebruik, het aanvoeren van beschuldigingen, het uitdenken van straffen, het verloop van de relatie gedurende het spel, de aanleiding tot de discussie, dit alles wijkt slechts in geringe mate af van het verwachtingspatroon van de toeschouwer. Toch zijn het die verschillen die bewijzen dat de auteur ernaar heeft gestreefd zijn publiek te boeien door een voor de gelegenheid aangepast stuk te schrijven. Zo bijvoorbeeld werd het tafelspel van Thys en Beelitgen (103) voor een bruidspaar opgevoerd en behandelt het naast de strijd om de broek ook Beelitgens berouw over het huwelijk. De taken van elk van de echtgenoten worden tegenover elkaar afgewogen en zo sluit dit tafelspel nog het meest van deze stukken aan bij het strijdgedichtGa naar voetnoot(182). In dit tafelspel krijgt het | |||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||
publiek de raad naar de geboden van de Heer te leven. In drie van de tafelspelen met strijd om de broek treden de beide personages tegelijk op en belanden we meteen in medias res: de vrouw roept de man op en begint hem meteen de huid vol te schelden. In een Man ende zyn Wyf ghecleet up zij boerssche (14) wordt de vrouw als bazig en babbelziek wicht voorgesteld, dat voortdurend ‘met haren man gaet gecken’ (v. 33), zich herhaaldelijk bij het publiek om zijn domheid verontschuldigt en altijd het laatste woord wil hebben. In Een Droncken Man ende zijn Wijf (70) gaat het schelden al vlug gepaard met dreigen, krabben, bijten en slaan. De man in Thys en Beelitgen (103) wil met de vrouw een vriendelijk gesprek voeren, maar stoot al gauw op haar negatieve en kritische opmerkingen. In de andere gevallen komt telkens een van beide personages in een monoloog aan het woord. Daarin zet de spreker zijn bedoeling uiteen en omschrijft zijn levensomstandigheden en gemoedsgesteldheid. Zo horen we van de man uit het tafelspel van Den man, dat Wyf en den Herinck (68) in een zevenregelige monoloog dat hij het publiek een vette haring zal schenken. Veel meer zou hij geven, durfde hij maar, want zijn vrouw ‘soude my slaen al op myn vel’Ga naar voetnoot(183). Dit tafelspel van slechts 30 verzen bevat in nucleo alles wat nodig is om tot een conflictsituatie te komen. Uit de woorden van de vrouw blijkt dat hij haar de haring ontstolen heeft, waarvoor zij hem op staande voet wil afranselen. De man daagt haar sluw uit: je durft mij niet te slaan voor dit gezelschap. Inderdaad, voorlopig ziet zij af van repressailles. Niet voor lang echter: de volgende morgen zal hij haar niet ontlopen. Ook de vrouwen uit Jan ende Claer (83) en Wauter Dicksteert en Beerte (117) treden het eerst op. Claer verklaart bijzonder ingenomen te zijn met haar jonge echtgenoot, wat dan later in scherp contrast staat met Jans gedrag, en Beerte heeft blijkbaar nog niet genoeg van de echtelijke staat ondanks de vecht- en scheldpartijen in haar vorige huwelijk: zij wil een man. Onmiddellijk na de monoloog ontbrandt de dialoog of het twistgesprek met wederzijdse scheldwoorden en verwijten. In beide tafelspelen is er een zekere evolutie in de relatie vast te stellen: van onenigheid naar verzoening (83)Ga naar voetnoot(184) of van toenadering naar fysisch geweld (117)Ga naar voetnoot(185). In het tafelspel van Kees Knol en Neel Jans (110), dat duidelijk langer is uitgevallen (305 vzn.), doen beide partners afzonderlijk hun intrede met een lange monoloog (respectievelijk ca. 50 en 40 verzen). Uit de monoloog van Kees blijkt dat hij stomdronken al het geld van het zwijn heeft verbrast en goed weet wat hem te wachten staat: ‘Nu salse my | |||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||
wel dapper het leer passen’ (v. 42); Neel Jans van haar kant geeft uiting aan haar voorgevoelens: zij vreest dat Kees het geld verdronken heeft of op een andere manier is kwijtgeraakt en neemt zich voor hem daarvoor te straffen. Inderdaad treft zij hem in een dronken roes aan en onderzoekt zijn beurs: bijna het hele bedrag is er aangegaanGa naar voetnoot(186). Neel maakt Kees hardhandig wakker en vaart bijzonder heftig uit als hij het geld niet te voorschijn kan halen. Geen verklaringen, verontschuldigingen of beloften kunnen Neel kalmeren. Ze slaat erop losGa naar voetnoot(187). We kunnen hier met Hüsken spreken van de aanwezigheid van een intrige: Neel steelt van de slapende en niets vermoedende Kees het geld om hem daarna des te steviger te kunnen aanpakken. Zij tracht via een list haar man onder de duim te krijgenGa naar voetnoot(188). Was de aanleiding hier, net zoals in Jan ende Claer (83) en Thys en Beelitgen (103), het verdronken geld, dan is het elders het dragen van een lantaren (70), het stelen van een haring (68) of gewoon weg het uitzicht van de partner (14)(117)Ga naar voetnoot(189). De afloop van deze categorie tafelspelen is ook niet altijd dezelfde. In vier spelen gaat de overwinning naar de vrouw (14, 68, 70 en 110) wat de volledige onderwerping van de man inhoudt; in twee spelen worden wederzijdse toegevingen gedaan (83, 103) en in nummer 117 wordt de vrouw door gebrek aan volgzaamheid het slachtoffer. Over de moraal die achter deze stukken schuilt, hebben we het reeds gehadGa naar voetnoot(190). Het thema ‘strijd om de broek’ was in de 16de eeuw een zeer populaire topic: de aard, plaats en rol van de vrouw in de maatschappij waren blijkbaar een heet hangijzerGa naar voetnoot(191). Recente studies hebben het beeld dat uit de literatuur tot ons komt, getoetst aan gegevens uit de kunstgeschiedenis, demografie, sociale geschiedenis, kerkelijke en wereldlijke rechtspraak, huwelijks- en gezinsmoraal en hebben de funk- | |||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||
ties en betekenissen van deze teksten voor het eigentijdse publiek blootgelegdGa naar voetnoot(192). Zo sluiten de vier tafelspelen waarin de vrouw de uiteindelijke overwinning behaalt, aan bij de traditionele huwelijksmoraal. Hierin wordt een ‘dominante, bazige’ vrouw in beeld gebracht die haar slappe echtgenoot stevig onder de duim houdt. Drankzucht heeft de man in deze situatie gebracht: hij zal de eiermand of de lantaren dragen, zonder morren het huishoudelijk werk opknappen en voor de kinderen zorgen. Bij het minste protest vallen er harde klappen. ‘Het zijn ironische teksten waarin een verkeerde wereld op komische wijze wordt verbeeld’Ga naar voetnoot(193). Daardoor geven deze teksten aan wat er gebeurt als de bestaande orde op zijn kop wordt gezet. In die zin werken deze teksten regressief: de autoriteit van de man dient kost wat kost te worden in stand gehouden en elke ontwikkeling in andere zin moet de kop worden ingedrukt. Ook het tafelspel van Wauter Dick-steert en Beerte (117) toont geen begrip voor Beertes standpunt: door haar geilheid (ze wil absoluut een man) en haar gebrek aan onderwerping staat ze aan het einde met lege handen. Het gedrag van Wauter - voor hem speelt enkel geld en bezit een rol - wordt in dit spel niet veroordeeld. De twee laatste spelen (83 en 103) beide bekend uit XVIIde-eeuwse bundels, vertonen meer sporen van de veranderende huwelijksmoraal: waarden als harmonie, respect voor de vrouw en haar taken worden hierin gepropageerd. Het gezag van de man staat niet in vraag, maar hij moet zijn autoriteit met liefde en rede uitoefenen en van zijn tuchtigingsrecht zo weinig mogelijk gebruik makenGa naar voetnoot(194). Dit blijkt uit de dialoog over het huwelijk van Thys en Beelitgen (103). Beelitgens bezwaren zijn dat zij door de drankzucht van Thys in benarde omstandigheden moet leven. Zij legt de nadruk op haar vele en soms zware taken: poetsen, wassen, de kinderen verzorgen, koken, haar man onderdanig zijn (‘s'Mans gheriefken wachten’ v. 98). Als Thys erover klaagt dat hij toch de kost moet winnen en verantwoordelijk is voor de daden van zijn vrouw, vindt Beelitgen dit evident: ‘Waerom zijdy oock het Hooft/ en heet de Man’Ga naar voetnoot(195). De ideale huwelijksdeugden van een vrouw zijn volgens Thys: onderdanigheid, volgzaamheid, hem vertroetelen, ‘niet qualic spreecken of maecken confuys’ maar ‘ontfanghen myn met veel lieffelijcke groeten’Ga naar voetnoot(196). Maar ook hij heeft plichten: niet meer uit drin- | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
ken gaan, sparen, zorgen voor voedsel, klederen en sieraden en zijn vrouw met liefde behandelen. Dezelfde taak- en plichtverdeling wordt na een scheld- en vechtpartij door Jan ende Claer (83) onderschreven. Sommige van onze tafelspelen weerspiegelen dus in beperkte mate de veranderingen die op gang kwamen in de opvattingen over het huwelijk, wat dan weer samenhangt met de economische en gezinssituatieGa naar voetnoot(197). Maar de meeste tafelspelen getuigen nog altijd van hetzelfde anti-feminisme der middeleeuwse moralisten die Eva's dochters vooral om hun bazigheid, ijdelheid, praatzucht, valsheid en wuftheid hekeldenGa naar voetnoot(198). Conflictsituatie zoals in de discussie- of strijdspelen, is niet de enige relatie die kan voorkomen in tafelspelen met twee personages. Bij een volgende categorie dialogen verdwijnt de tegenstelling tussen de figuren al vrij vlug en maakt plaats voor een neutraal informatief gesprek dat zelfs tot eensgezindheid kan leiden. De spelen die tot deze categorie behorenGa naar voetnoot(199), kunnen, ondanks de onenigheid aan het begin, bezwaarlijk discussie- of strijdspelen worden genoemd, want het onderwerp van gesprek is hier niet meer de prioriteit. De woordenwisseling kan eigenlijk over allerlei punten gaan, gewoonlijk bevat ze informatie over de personages zelf, maar hoofdzaak is toch het geschenk. Zo sluiten deze dialogen aan bij de tafelspelen met discussie over het present, waarbij zij ook eerder werden besprokenGa naar voetnoot(200). Hoe verschillend deze spelen ook kunnen zijn qua lengte, vernuftigheid en toon, toch wordt hun structuur bepaald door dezelfde fasen: het kiezen, raden naar, tonen en verklaren van het present. Het geschenk dient hier niet alleen om de relatie tussen de personages te verduidelijken, maar staat centraal en heeft op zichzelf bestaansrecht. De verhouding tussen de twee personages wordt hier bepaald doordat een van beide de andere niet of verkeerd begrijpt, wat voor enige afwisseling in de dialoog zorgt. Dit niet of verkeerd verstaan kan zich op elk niveau in de dialoog voordoen. Zo hebben we reeds gewezen op de meteen komisch werkende misverstanden van Blijden Will (7) als hij De zeven bloetsturtynghen letterlijk neemtGa naar voetnoot(201). | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
Dit misverstaan komt niet geïsoleerd voor, maar maakt deel uit van de trouwens erg ingenieuze structuur van dit tafelspel. Na een inleiding waarin de beide personages elkaar in een levendige dialoog de voorrang betwisten en waarbij Blijden Wille zich gewonnen geeft - zonder Daet immers vermag Wille niets -, worden in een tweede deel de geschenken getoond en verklaard. De zoetigheden vooreerst zijn te vergelijken met de zeven Zoetheden van de naam van Jezus (vzn. 65-108). Jezus' naam roept vervolgens het beeld van Christus' lichaam opGa naar voetnoot(202), het lijdende, gemartelde lichaam. Dit beeld zet de vrome rederijker dan aan zich te bezinnen over de zeven bloedstortingen. Bij het bespreken van elke bloedstorting volgen de personages een vast schema. Blijden Wille stelt de vraag naar de verschillende gelegenheden waarbij Christus bloed verloor, Jonsteghe Daet geeft de verklaring. Blijden Wille vergelijkt de bloedstorting dan met de ‘specie’ en de andere trekt een parallel met één van de hoofdzonden. Daarbij horen voorbeelden van bijbelse figuren die zich schuldig maakten aan die hoofdzonde en Christus' gedrag als remedie daartegen. Tenslotte geeft Blijden Wille in vier van de zeven gevallen kommentaar op de bloedstorting en de raadgevingen van Jonsteghe aan het publiek, waaruit blijkt dat hij de belering van Jonsteghe niet helemaal kan of wil begrijpen. Het tafelspel wordt afgesloten met de stereotiepe afscheidsformules en vredewensen. In dit tafelspel met ingewikkelde structuur heeft het verkeerd verstaan een vaste plaats. In andere dialogen uit deze categorie is het misverstaan of eigenlijk het niet kunnen of willen verstaan gebonden, eigen aan een personage. Zowel den geboren sot (17), dat kint (67), de zot Gouweloos wtslach (76) als Sotte Cout (109) worden gekenmerkt door het epitheton ‘sot, dwaes’. Van aangeboren zotheid (insanitas) mogen we met zekerheid spreken in het tafelspel van Twee Sotten (17) en Gouweloos wtslach (76); het kind reageert op dezelfde wijze als de geboren zot en hoort bij de lui ‘die onnoselick’ zijn en ‘geen wysheyt’ onthouden, net zoals Sotte Cout, die daarop repliceert: Dat is recht mijn natuere
Want ic en prijse niet el dan boerde
Dat ick doch veel van gtoote wijsheyt roerde
Ten soude van mij niet wijs ghenaemt zijnGa naar voetnoot(203)
Speelsheid, vrijheid, ongecompliceerdheid: dit is het motto van deze figuren die de vragen van hun tegenspeler niet ernstig willen of kunnen nemenGa naar voetnoot(204). Zijn deze personages dus niet met elkaar in conflict, dan kan de onmogelijkheid tot communicatie, het niet ernstig genomen | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
worden van de ene door de andere, leiden tot prikkelbaarheid en het uitdelen van klappen. In deze vier dialogen tussen zotten en wijzen, geboren (insanus) en gemaakte (stultus) zotten kan het simpele personage slechts blijven na de belofte zijn medewerking te verlenen, het publiek te groeten en een geschenk aan te bieden. En hier begint dan weer een nieuwe opeenvolging van misverstanden en raadselspelletjes. Zowel de ‘nosse steenen’ (17), het ‘alderbeste cruyt’ (67), de ‘seuen puncten’ (76) als ‘de croone’ (109) geven aanleiding tot allerlei hypothesen. In al deze dialogen over het present zijn het raden naar en het tijdelijk verkeerd interpreteren van het geschenk constanten, of het nu gaat om een korte dialoog tussen Alwarigb Voortstel en Gbewonelicke Vruecht (13) over de ‘maecht’ van een koning, een langere als tussen De Man en de Wachter (66) die ‘een rechtveerdighe wysere’ aanbieden of om het ‘vaers’ van Goet Jonstich Hart (43) dat door Simpel Verstant als kalf wordt begrepenGa naar voetnoot(205). In dit tafelspel - anders dan bij de andere uit deze groep - treedt eerst Goet Jonstich Hart op in een monoloog waarin hij al meteen met de deur in huis valt: hij zal een ‘vaersken’ schenken. Ondertussen komt Simpel Verstant op en poogt het publiek zijn eieren te verkopen in een monoloog die bijzonder veel gelijkenis vertoont met die van de boeren, kooplui en kwakzalvers, wat de andere kritische opmerkingen tot het publiek ontlokt. Vervolgens ontwikkelt er zich een dialoog waarbij beide sprekers hun signalen op verschillende golflengtes uitzenden. Als Simpel Verstant uiteindelijk hoort dat het om een vers uit Jesaias gaat, betwist hij de inhoud (weest vroolic...want een kint is ons geboren) met een realistisch: ‘Jae wat baet can doch van kinderen coomen’Ga naar voetnoot(206). Zelf heeft hij er genoeg, ze houden hem arm. Als Simpel Verstant bovendien verneemt dat het kind al gestorven is, gaat de boodschap hem helemaal zijn petje te boven: ‘wat vruechde canmen van dooden haelen’ (v. 180). Na een lange verklaring van Goet Jonstich Hart laat de boer zich verder in Gods Woord onderrichtenGa naar voetnoot(207). Zo zien we dat het verkeerd of niet verstaan aan de basis kan liggen van een langer tafelspel. In de tafelspelen waarin twee personages deelnemen aan de dialoog en waarbij conflict en strijd om voorrang slechts in beperkte mate aanwezig zijn, worden dus andere procédés aangewend om de belangstelling van het publiek gaande te houden en het spel van een zekere spanning te voorzien: het verkeerd of niet begrijpen is er één van, het present met de stereotiepe fasen die leiden tot de ontdekking en verklaring ervan is een ander. De presenten die in deze groep spelen worden aangeboden, zijn vaak concrete zaken: een schotel met zoetigheden en kruiden (7), een mispel (13), ouwelen | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
(17), een vers (43), een wijzer (66), rapen (67), een wieg, luiers, een paphoorn (76) of een kroon (109). Altijd echter worden ze in moraliserende zin verklaard en uit de keuze van het geschenk blijkt dikwijls de gezindheid van de auteur. Zo getuigt het tafelspel van De zeven bloetsturtynghen (7) van Cornelis Everaert met zijn oefening op of devotie tot het H. Bloed van een traditioneel middeleeuws-christelijke religiositeitGa naar voetnoot(208). Dezelfde voorkeur voor het uitbeelden van Christus' lijden en de verschillende momenten ervan vinden we ook in het tafelspel van Blijden Will ende Sotte Cout (109) waar het geschenk bestaat uit een doornenkroon. Ook hier zoals in het vorige tafelspel (7) wordt het geschenk in verband gebracht met de ‘hovaerdicheyt’. De kroon met haar 72 kwetsende puntenGa naar voetnoot(209) is van kapitaal belang in het voltrekken van het heilsmysterie: Alle menschen hadden moeten ghebeuren
Met den Duyvel te zijn int helsche torment
Haddet den oppersten Coninck niet gheent
End' de doot ghestorven aen t'Cruycen hout
Met bittere pijnen seer menichfout
De Doorne Croone op zijn hooft ghewronghen
Forstelijck door de harsenen ghedronghen
Met tweentseventich tacken wreet
Hij die Coninck des Hemels end' der aerden heet
Om onse sonden heeft moeten draghenGa naar voetnoot(210)
Naast Christus' lijden werd ook zijn geboorte in de traditioneel middeleeuwse gebeden herdacht en vereerd. De geboorte van Christus als mens wordt gezien als uiterste blijk van Gods liefde en veel aandacht gaat naar de nederigheid, de armoede en de onschuld waarin het Kind Jezus ter wereld kwam. Afzonderlijke devoties tot het Kind Jezus en Zijn Naam geven uiting aan deze gevoelensGa naar voetnoot(211). Geen wonder dat ook tafelspelen (43) zich van dit populaire thema bedienenGa naar voetnoot(212). Minder duidelijk middeleeuws-katholiek is het present van Een Man en een Wachter (66) met zijn aandacht voor Christus' ‘passie syn cruys, syn rijck eruen in waerheyt’ waardoor de oude wet vervangen werd door de wet der Gracie. Door de gekruisigde Christus is de mens in staat ‘om die strengicheyt des rechters te ontvlien, // Die ten joncxsten dag sal | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
geschien’Ga naar voetnoot(213) want ‘Dese wyser wyst v in Abrahams schoot // Inde leste vre/ de wet der gracie’ (vzn. 217-218). De nadrukkelijkheid waarmee gewezen wordt op Gods genade verkregen door Christus' dood doet hier wel denken aan de sola fide-leer van de Hervorming en als het present uiteindelijk zou bestaan uit een afbeelding van de gekruisigde Christus of een kruisbeeld, zet het deze interpretatie kracht bijGa naar voetnoot(214). Verdacht van ketterse sympathieën werd ook het tafelspel van Twee Sotten (17) omdat het geschenk een parodie zou zijn op het H. Sacrament. Dat hier precies zotten aan het woord waren, mocht blijkbaar niet baten. De overige geschenken zijn niet zozeer religieus- als wel didactisch-moraliserend: zij geven inzicht in echtelijke en sociale plichten en deugden. Een volgende groep tafelspelen die eveneens tot de tweede categorie dialogen behoren, brengt personages ten tonele die zich in volledige harmonie met elkaar bevindenGa naar voetnoot(215). Hier is er dus geen sprake van conflict, misverstand of communicatiestoornis. Beide dialoogsprekers zijn van bij het begin eensgezind, ze begrijpen elkaar ten volle want ze zijn ‘voghels van eender veeren’ (101) of ‘coopluy van eender neering // die bey soecken teering / sonder gelt off waer’ (32)Ga naar voetnoot(216). We treffen hier inderdaad vogels van divers pluimage aan. In het tafelspel van Twee Rabbouwen (32) en van Grooten Honger en Goeden Appetijt (33) treden bedelaars of landlopers opGa naar voetnoot(217). De ene zijn ‘cleeren syn niet swaer’ en de ander bekent: ‘mijn wangen...meenen al heel dat mijn keel is gehangen’Ga naar voetnoot(218). Zelf stellen ze zich als kooplui voorGa naar voetnoot(219). Ze vertellen elkaar hun wedervaren in de verschillende gasthuizen van Duitsland en Italië en snijden op over de traditionele trukjes en listen waarmee zij aan de kost weten te komen. Uit hun relaas blijkt duidelijk dat zij deel uitmaken van de ‘licht gheladen Vracht...van den Langhen Waghen’Ga naar voetnoot(220), of van die groep kandidaten die ‘den rechten weg nae t'Gasthuys’ hebben ingeslagen en ‘den Reghel / ende scharpe sware Oorden van Aernouts arme Broederen’ volgenGa naar voetnoot(221). Grooten | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
Honger staat zelfs expliciet bekend als een volgeling van Sinte MagerGa naar voetnoot(222) en het lied dat hij samen met Goeden Appetijt kweelt, is een aansporing tot gelijkgestemden om tot de orde der Rabbauwen, de orde der landlopers toe te treden: compt in doorden welgedaen
ghij sult certeyn met corte woorden
een schotel met een cnoop ontfaenGa naar voetnoot(223)
Deze zwervers die liever lui dan moe zijn en met bedrieglijke praktijken aan de kost trachten te komen, illustreren in het tweede gedeelte van beide tafelspelen (respectievelijk vanaf v. 188 in nr. 32 en v. 130 in nr. 33) hoe ze de werkzame, vooruitziende burger toch om de tuin kunnen leiden: het eerste paar rabbauwen speelt de kreupele die de blinde leidt, de andere twee zullen ‘Retrosyns gaen maecken’. Vanaf dit ogenblik voeren ze een heus tafelspel op met de traditionele procédés als groeten, present bepalen, raden, tonen en verklaren of strijden om de voorrang en zichzelf bij het feestgezelschap scharen. Het gekibbel tussen beide personages maakt hier deel uit van het spel in het spel, zodat de eensgezindheid van bij het begin van het stuk er niet door wordt aangetast. In deze beide tafelspelen zijn de personages perfect op elkaar afgestemd en staan van begin tot eind aan dezelfde kant. Van hetzelfde allooi en aan elkaar gewaagd zijn Pover en Armoede (101). Uit de monoloog van Pover blijkt dat hij kost wat kost een vrouw wil, en even later horen we van Armoede dat ook zij uit is op een nieuwe man. In tegenstelling met het paar uit Wauter Dick-steert en Beerte (117) komt dit paar wel tot een verbintenis al is het eerste stuk huisraad dan ook een ‘Mande sonder boom’. Arm zijn ze inderdaad wel of zoals Pover opmerkt: ‘wy zijn ghestoffeert of wy van Kalis quamen’ (v. 66). Hij roept ook Sinte Reyn-uyt aan (v. 28) en onmiddellijk na het sluiten van het huwelijk, vermoedt Armoede dat ze ‘bekocht is // Men sal ons gelt in // geen sacken met waghens kruyen’. We staan hier dus voor een arme bruiloft, zoals die ook vaak in refreinen in het zotte stof tot lachen boodGa naar voetnoot(224). De povere bruiloft waar niets te verorberen valt en waar Vrou Lorts van de partij is, belooft niets goedsGa naar voetnoot(225). Ze wordt gehouden in Sinte Kommeren Clooster bij de stad Kalis, de bisschop van Kalenburch is er Pater en de Mater is een dochter van Sinte Aelwaer. Ook in dit tafelspel richten de personages | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
zich met een soort cri tot het publiek, een oproep om naar de ‘zotte’ of ‘omgekeerde’ bruiloft te komenGa naar voetnoot(226). Anders dan de onmaatschappelijken die in de vorige dialogen aan het woord kwamen, maken de boeren Hanneken Rane en Hans Meyer uit het Boeren Vasten-avonts-spel (78), die elkaar treffen bij een kan bier, wel degelijk deel uit van de gevestigde maatschappij. Toch vormen zij een onbetrouwbare groep in de XVIde-eeuwsc samenleving die, zoals uit de tekst blijkt, eensgezind de handen in elkaar sloeg om de stedelingen te bedriegen. Zelf echter blijken ze niet opgewassen tegen hun echtgenotes, respectievelijk een ‘stadt’ en een ‘Hove maeght’ die ‘ser wel schrijuen / ende leesen’ kunnenGa naar voetnoot(227), wat als bron van alle kwaad geldt. Onderliggende moraal van dit eenvoudige stukje: trouw nooit een stadsmeisje dat je door haar opvoeding wel eens te slim af zou kunnen zijn. Deze grappige dialoog put zijn kracht vooral uit de aangehaalde anekdotes. Zo moeten ook de echtelieden uit Een jong getrout paar (69) het hebben van de kommentaar en de raadgevingen aan het vrijerspubliek. Ook hier staat het relaas van de listen en lapmiddeltjes waarmee de vrijsters aan een man willen geraken centraal. Toch zijn beide personages het eens: ‘een goet hylech is meer te prysen // Die altijt uyt vrije lopen, en niet hijleke wille, jck seg sij sijn niet wijs’Ga naar voetnoot(228). Een man-vrouw relatie dus die eindelijk eens harmonieus kan worden genoemd, al is dit wellicht op rekening te schrijven van de wittebroodsweken die nog niet of niet lang voorbij zijn. Geheel anders van toon is de dialoog in Oorspronck van Sonden (42) waarin twee evenwaardige gesprekspartners op gelijk niveau optreden. Ze bieden zich aan als kooplui. Oorspronck van Sonden prijst in een openingsmonoloog in dezelfde stijl als de kwakzalvers zijn ‘cruyden vuijt vrou venus berch’. Daarop informeert Menichfuldich Bedroch, een ‘coopman int grosse’ (v. 52) verder naar de aard van de koopwaar. Beiden prijzen zich gelukkig elkaar gevonden te hebben: ‘hoe juyst hebben wy malcander gevonden’ (v. 62) en ‘Fortuijn heeft ons recht byden anderen gebrocht’ (v. 64). Niet het publiek bieden zij hun koopwaar aan; nee, zij drijven handel met elkaar, waarbij de een de andere niet eens van het nut van zijn goederen hoeft te overtuigen. Zoals hun namen aangeven, weten zij beter dan wie ook dat hun koopwaar overal is gewild. Een enkele keer wordt het vraag-antwoord procédé onderbroken om een gezamenlijke, zij het dan ironische lofzang aan te heffen op eyghenbaet, gehuerde officie of de (aflaat) brieffGa naar voetnoot(229). Zonder moeite bezegelen zij de | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
koop. Belangstelling zal dit tafelspel wel hebben gewekt door zijn felle maatschappijktitiek en onverholen veroordeling van allerlei kerkelijke misbruiken en wantoestanden. Zoals in de vorige tafelspelen wordt in deze dialoog de dramatische spanning niet opgeroepen door een conflictsituatie of misverstand, maar ligt de aantrekkingskracht ervan veeleer in de behandelde onderwerpen of anekdotes. Dit is ook het geval voor het tafelspel van Jaep-Selden-t'huys en Jasper Goet-bloet (93), een schipper en een boerGa naar voetnoot(230). Beide dialoogsprekers treden op als vertegenwoordigers van hun stand of beroepsklasse, een in de strijdgedicht-literatuur bekend themaGa naar voetnoot(231). In deze dialoog is er echter geen sprake van twist of conflict. Integendeel, de beide personages zijn nieuwsgierig iets meer over elkaars bezigheden te vernemen Wat is u daghelicx hantwerck / segt my dat
So sal ick u oock wat van 't mijne vertellenGa naar voetnoot(232)
Eigenlijk is het de boer die de meeste vragen stelt, zodat we het best zijn ingelicht over het beroep en de reizen van de schipper. Het tafelspel eindigt met het aanbieden van de presenten, nering en welvaart, en de gebruikelijke afscheidsformules. Was er in de vorige groep dialogen volledige eensgezindheid tussen de personages of kwamen zij na enige misverstanden toch tot overeenstemming, dan is dit ook het geval in de volgende vier spelen. Ook hier komen de personages aan het slot tot dezelfde overtuiging en is er eensgezindheid, maar de relatie tussen beide is helemaal anders, wat ons er toe bracht ze in een afzonderlijke categorie samen te brengen. Het tafelspel van De Sorchvuldige Mensche (20), Onlytsaemheyt (62) en het Beclach van Vlaendren (73) hebben we reeds behandeld onder het discussiepunt ‘vertroosting in lijden’Ga naar voetnoot(233). Dit maakt meteen de relatie tussen de personages duidelijk: één van beiden bevindt zich in een benarde positie, hij is geruïneerd, vrouw en kinderen lijden gebrek, er is geen uitweg; de andere zal hem helpen. De sociaal-economische malaise wordt in deze spelen in verband gebracht met chaos op religieus-ethisch gebied. Het tweede personage brengt een boodschap van hoop, meestal aan de hand van citaten en voorbeelden uit de H. Schrift geïllustreerd. De namen van deze vertroosters liegen er niet om: Voijs der Schrif- | |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
tueren (73), Troost der Schrifture (20) en Broederlicke Onderwys (62). Resultaat van de dialoog is dat de hopeloze inzicht krijgt in zijn situatie en de raadgevingen van de andere ter harte neemt. Ook wanneer het een slachtoffer van vrou Venus betreft, verloopt de dialoog op dezelfde wijze. Onbedochte Jonkheyt vraagt hulp en lering aan Dagelicx Onderwinden (31)Ga naar voetnoot(234). Deze waarschuwt hem nu aan de hand van klassieke exempla voor de bedrieglijkheid van vele vrouwen en wijst op de kenmerken van de oprechte liefde. Onbedochte Jonkheyt verklaart zich aan het eind van het spel gebaat met het gesprek. Wordt het slachtoffer in deze categorie tafelspelen door de dialoog uit zijn uitzichtloze situatie gered, dan is dit bepaald niet het geval in de volgende en laatste categorie tafelspelen met twee personages. Een van de twee dialoogsprekers krijgt de rol van slachtoffer toebedeeld en laat zich door de andere bedriegen. Er is dus steeds een bedrieger, een personage dat profiteert van zijn tegenspeler of erger nog het slachtoffer uitbuit, zoals de soldaat Moetwilligb Bedrijf (94). Soms echter hebben beide personages de intentie hun medespeler te slim af te zijn en wordt de bedrieger bedrogen. Belangrijk aspect in deze categorie dialogen is dat zowel het ene als het andere personage het publiek in vertrouwen neemt en vaak in een beginmonoloog of later in een scène apart voornemens en plannen bekend maakt. Dit houdt in dat het publiek een ‘informatievoorsprong’ heeft ten opzichte van de spelers. Deze discrepantie tussen het geïnformeerd zijn, het vooraf weten van de personages en van het publiek, tussen het interne en externe kommunikatienet is een belangrijk aspect van de informatieoverdracht in dramatische tekstenGa naar voetnoot(235). Door de informtievoorsprong bevindt het publiek zich in zulke situatie dat het het dubbelzinnige van elke handeling, van elk gesprek kan doorzien. De woorden en beoordelingen van de personages onderling worden dan geëvalueerd als subjectief en afhankelijk van de graad van informatie waarover de personages beschikkenGa naar voetnoot(236). De voorgestelde situatie kan nu ‘dramatisch’ genoemd worden. De manier waarop het publiek kennis krijgt van de bedoeling der personages is niet altijd dezelfde. Bijna in alle spelen die tot deze categorie behorenGa naar voetnoot(237), komen beide personages eerst in een beginmonoloog aan het woord vooraleer te gaan dialogeren. Zij wenden zich rechtstreeks tot het publiek en hebben geen weet van hun medespeler. De kwakzalvers (in nrs. 47, 90 en 112) stellen zichzelf en hun waren op de traditionele manier voor, gebruik makend van alle reeds hierboven vermelde procédésGa naar voetnoot(238). Zij verschillen in niets van hun spitsbroe- | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
ders die alleen zonder hulp van een medespeler het publiek dienden te vermaken. Zij hoeven hun plannen niet expliciet te verduidelijken, het publiek associeert ze voldoende met bedriegerij en misleiding. Hun tegenspelers dienen explicieter te werk te gaan. In Een Quacksalver ende een Boer (47) blijkt uit de monoloog van de boer dat hij lang niet zo naïef is als de andere slachtoffers van de kwakzalver en het plan heeft weerwraak te nemen: dus wil ick myn gaen voegen onder sijn sij
ende bedriegen hem weder soo vert als ick canGa naar voetnoot(239)
In de dialoog die erop volgt, gaat de boer sluw te werk: hij prijst de kwakzalver als ‘meester excelent’, spreekt uit naam van zijn buurman, een potentiële klant, en op de vraag naar geld, heeft hij het over een groot stuk zilver. De kwakzalver, niet op de hoogte van de werkelijke bedoeling van de boer, loopt in de val: ‘al dat ghy eeten moecht off drincken // dat sal ick v schencken tsy wyn off bier’. De koop wordt bezegeld en uit het lied dat zij daarna zingen, blijkt nogmaals duidelijk, voor het publiek althans, dat zij erop uit zijn elkaar het gelag te laten betalen. Er volgt een drinkscène waarbij de sluwe boer het niet over wijn maar ‘way’ heeft. Hoewel de toeschouwer weet dat de boer iets van plan is, moet hij toch afwachten wat de uitwerking, de ontknoping zal zijn. Die volgt al vlug als de boer de aftocht wil blazen. Op de vraag naar het stuk zilver antwoordt de boer dat hij dit misschien ooit nog zal opdelven. Wil de kwakzalver geld, laat hij zich dan rechtstreeks tot zijn buurman wenden, en ook het gelag zal de boer niet betalen; hoogstens wil hij een ‘stoop way’ teruggeven zodat de zaak geregeld is. De kring is rond, het plan is geslaagd en de bedrieger staat voor een voldongen feit: ‘hoe deerlick ben ickker oick in gebracht // van een soo grouen boer’. Dit tafelspel getuigt van een zeer geslaagde dramatische structuur: het publiek kent de plannen van beide tegenspelers, maar wordt door het zorgvuldig voorbereiden van de misleiding, het klaarzetten van de val, in spanning gehouden, tot het ten slotte zijn gedurende het hele spel gekoesterde verwachtingen ziet inlossen. Naast de beginmonologen zijn er ook nog andere manieren waarop het publiek op de hoogte kan worden gebracht van de relaties tussen de personages. Zowel in Meester Kackadoris (90), Meester Canjart (112) als Moetwilligh Bedrijf (94) geeft één van de personages commentaar op het andere. Deze tot het publiek gerichte commentaar wordt door het slachtoffer niet opgemerkt. In Meester Kackadoris (90) begrijpt de boerin, door haar doofheid, de opmerkingen van de kwakzalver verkeerd, zodat hij het publiek rustig kan toevertrouwen: | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
kal ick vant Oost zy kalt valt (sic) Westen
Sy wetet te bevesten // noyt dier ghelijck
Tsa ick moet gaen versieren een aerdige practijckGa naar voetnoot(240)
Zo komt het publiek ook te weten dat het de Meester enkel om het geld is te doen en de afloop van het spel brengt dan ook geen verrassingen meer. Van hetzelfde procédé, commentaar geven op de tegenspeler, maakt ook Meester Canjart (112) gebruik. In dit spel komt die commentaar niet zo veelvuldig voor. Slechts af en toe richt één van de spelers zich tot het publiek terwijl de andere even verdwijnt om een of ander toneelattribuut op te halen. Zowel de ene als de andere figuur neemt het publiek in vertrouwen. Zo weten we vooraf van Hansje dat de meester bij het trukje met de emmer water en de appel nat zal worden, wat nadien ook prompt gebeurtGa naar voetnoot(241). Ook de kwakzalver voorspelt aan de toeschouwers dat hij Hansje er bij het steekspel duchtig van langs zal geven of dat hij alweer een ‘fraye pots’ heeft bedachtGa naar voetnoot(242). In deze dialoog met veel actie is het nu eens de meester, dan weer de knecht die elkaar te slim af zijn. Uiteindelijk lijdt ook hier de kwakzalver de nederlaag. Evenzo vergaat het Moetwilligh Bedrijf die door de moegetergde boer aan het slot weggejaagd wordtGa naar voetnoot(243). Van de soldaat verneemt het publiek al in de beginmonoloog dat hij van plan is de boer uit te persen. Telkens als de boer in de loop van het spel hetzij bier, voedsel of geld gaat halen, bevestigt de soldaat zijn voornemen en uit nieuwe dreigementen aan het adres van de boerGa naar voetnoot(244). Ook in dit tafelspel gaat de dialoog gepaard met heel wat actie: er zijn eet- en drinkscènes het slachtoffer moet klappen incasseren, zich via het duimkussen onderwerpen en tot slot, de apotheose, de onderdrukker wordt verjaagd. De dramatische structuur, hoewel anders dan in de vorige tafelspelen, ondersteunt de uitbeelding van het onderwerp, het aan de kaak stellen van het wangedrag der ingekwartierde soldaten, volledig. De spanning tussen de personages, die wordt opgedreven tot de climax is bereikt en kentering komt, weerspiegelt de sociale realiteit: de overmoed van de soldaat gaat van kwaad naar erger. De klachten, smeekbeden en kritiek van de boer worden steeds korter, het standpunt van de soldaat steeds duidelijker. Tot de maat vol is en de boer zijn eigen lot in handen neemt. De les is duidelijk, de kritiek scherp: t Waer te wenschen dat de Krijghsluy in allen plecken
's Lants welvaert sochten voor te staen met aller vlijtGa naar voetnoot(245)
| |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
In het laatste spel dat tot deze categorie behoort, De Sotslach (72)Ga naar voetnoot(246) is er eigenlijk geen sprake van bedrieger en slachtoffer: de boer stelt zich namelijk vrijwillig kandidaat om te worden opgenomen in de zottengilde en is zich ten volle bewust van de gevolgen van die keuze. Dit in tegenstelling met de boerin uit Meester Kackadoris (90), die de meester wel vrijwillig om hulp vroeg, maar toch helemaal niet de verjongingskuur kreeg die ze verwachtte. Toch is het opnemen van dit tafelspel in de laatste categorie dialogen verantwoord. De voorstelling van de personages gebeurt op dezelfde manier: in afzonderlijke monologen, de boer als eierventer, de zot in gesprek met zijn marot. Tot de boer zijn tegenspeler ontdekt. Beide personages gaan nog even door met de voor de ander blijkbaar onhoorbare commentaar. De boer besterft het bijna van schrik bij het zien van de marot, het ‘dier’ met ‘hoomen staende op syn hooft’ (v. 53) en de zot maakt zijn marot, en meteen ook het publiek, duidelijk dat de boer ‘van ons getal’ is, dus ‘zot’ of tot zotheid geneigd. Daarna ontwikkelt zich een dialoog die veel gelijkenissen vertoont met die van Meester Kackadoris en de boerin. Eigenlijk is het vertrekpunt precies omgekeerd: waar de dove boerin zich tot de kwakzalver wendt om jonger en mooier te worden en daardoor haar man te behagen en weer in de maatschappij te gaan meetellen, wil de boer juist aan zijn vrouw en sociale verplichtingen ontkomen door zich ‘zot’ te laten maken. De inwijdingsriten die hij moet ondergaan zijn voor een deel te vergelijken met de remedies van de kwakzalver: het blazen in een bus met roet of bijtend goedje, het zich laten instrijken met zalf en het eten van vijgen. Ook hier moet de boer een fikse som neertellen om geholpen te worden en ook hier wijst het resultaat uit dat de reis per schip naar ‘bothuijsen’ gaat in het gezelschap van ‘armoeij en pouer’. Het individu heeft er, in de ogen van de weldenkende en plichtsgetrouwe toeschouwer geen baat bij. Ook al ging het om een vrijwillige keuze, toch werd hij misleid. Van de tafelspelen in dialoogvorm hebben de meeste een voorkeur voor het gelijktijdig optreden van beide spelers. Op 47 spelen zetten er 28 of 59,5% in met een levendige dialoog tussen beide personages. In de overige 19 spelen of 40,5% komt een van beide dialoogsprekers eerst in een monoloog tot het publiek aan het woord. Bepaalde categorieën beginnen integraal met een monoloog van één van beide spelers. Het zijn die groepen waarbij een zekere voorkennis, een bepaalde graad van informatie vooraf noodzakelijk is voor het slagen van het tafelspel. Bij de categorie strijd om voorrang (I) zijn het die spelen waarbij één van de spelers, de vertegenwoordiger van het kwaad, hoog opgeeft van de behaalde successen, waartegen de andere waarschuwt (Ib). De lange monoloog is er nodig om een duidelijk beeld te creëren van de aard van | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
de bedrieger. Later kan de ontmaskering met des te meer effect verlopen. Ook de vierde categorie dialogen (IV), die waar het gaat om de relatie slachtoffer- bedrieger/profiteur maakt zonder uitzondering gebruik van een of meer beginmonologen, waarin het publiek op de hoogte wordt gebracht van het verdere verloop van het spel. Op die manier kan er een intrige tot ontwikkeling komen. Andersom ligt het voor de hand dat in de eerste categorie (strijd om voorrang), in de groep waarbij beide spelers voortdurend inpikken op elkaars argumenten en beschuldigingen (Ia) of in de tweede categorie, in de groep waarbij het om het present gaat (IIa), behoudens enkele uitzonderingen, beide personages gelijktijdig ten tonele verschijnen. Ook hier dus is de wijze van optreden in verband te brengen met de onderlinge relatie van de spelers. Bij tafelspelen met twee personages is er een voorkeur te bespeuren voor een antithetische opstelling van de figuren: de gehele eerste categorie bevat 23 spelen op de 47 of 49% (Ia conflict tussen twee tegengestelde figuren: 12 spelen of 25, 5; Ib tussen goed en slecht personage: 4 of 8,5%; Ic tussen man en vrouw: 7 of 15%). De tweede categorie die van informatief gesprek over het geschenk tot eensgezindheid leidt, heeft respectievelijk 8 en 7 vertegenwoordigers of 17% en 15%, in totaal dus 15 tafelspelen of 32%. De derde en vierde categorie waarin de relaties slachtoffer-vertrooster en slachtoffer-bedrieger voorkomen zijn het kleinst met respectievelijk 4 en 5 spelen of 8, 5% en 10,5% van het totaal. In de loop van de bespreking van de tafelspelen in dialoogvorm is al gebleken of zij tot de komische of ernstige groep behoren, met andere woorden of de morele les al dan niet dwingend aanwezig is. Samenvattend kunnen we zeggen dat beide groepen ongeveer gelijk vertegenwoordigd zijn met 22 ‘komische’ tafelspelen tegenover 25 didactischemoraliserende. In categorie I staan groep a en b bijna geheel in dienst van de belering met uitzondering van De Wijncan ende die Pispot (27), dat als spotdiscussie kan worden opgevat. Uit categorie II krijgen de discussies over het present (IIa) steevast een moraliserende verklaring mee. De spelen met zotten (nrs. 17 en 67) werken in deze groep nog het meest delectatief. De morele les in categorie III, waar vertroosting centraal staat, kan niet anders dan ernstig genomen worden. Categorie IV echter werkt, met uitzondering van Moetwilligb Bedrijf (94), vooral delectatief. Ook groep Ic met de strijd om de broek tussen man en vrouw en groep IIb met de eensgezinde gilden, bedelaars, zotten en boeren, (behalve misschien Oorspronck van Sonden), blijken een ‘comic function’ te bezitten. Zo blijkt dat er in de tweespraken een samenhang bestaat tussen optredende personages, behandeld thema en bedoeling of voorstellingswijze van het gegeven. | |||||||||||||
C. DriesprakenDe groep tafelspelen met drie personages is in het corpus van XVIdeeeuwse tafelspelen vrij goed vertegenwoordigd met 37 stukken of 33%. | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
De meeste spelen met drie personages zijn doorgaans langerGa naar voetnoot(247) dan die met twee acteurs en de auteur beschikt hier over meer mogelijkheden om de personages in hun onderlinge relaties voor te stellen en het onderwerp vanuit diverse gezichtspunten te belichten. We zullen nagaan welke structuur de spelen met drie personages hebben, of die verschilt van de dialogen en in hoeverre het derde personage daarvoor verantwoordelijk is. Is het derde personage onmisbaar, geeft het richting aan het spel en brengt het de ontknoping? Het is daarom belangrijk na te gaan op welk ogenblik in het spel het derde personage zijn intrede doet. Er is namelijk een onderscheid te maken tussen driespraken die de drie personages van bij het begin of al zeer vroeg in het tafelspel laten meespelen en de andere die tot vlak voor het eind of in elk geval gedurende een flink stuk van het spel, door twee personages worden gespeeld en in dit opzicht dezelfde mogelijkheden en beperkingen realiseren als de dialogen. We beginnen met de eerste categorie driespraken waarbij, zoals gezegd, de drie personages vrij vroeg in het spel hun intrede doenGa naar voetnoot(248). Daarbij kunnen zich kleine verschillen voordoen. Soms opent het spel met een rondeel waaraan de drie personages deelnemenGa naar voetnoot(249) of treffen we ze in elk geval meteen naast elkaar aanGa naar voetnoot(250). Soms is de openingsscène anders opgezet en komt één van de personages in een korte openingsmonoloog aan het woord, waarna de twee anderen zich bij de eerste voegenGa naar voetnoot(251). Of soms zijn we getuige van de dialoog tussen twee personages waarin het derde dan vlug betrokken wordtGa naar voetnoot(252). Binnen deze categorie spelen met deelname van drie personages van bij het begin, wordt een eerste groep gevormd door die tafelspelen waarin de personages alle op gelijk niveau staan en vrijwel altijd tegenover elkaar uitgebeeld worden. Deze spelen worden gekenmerkt doordat elk van de drie om de beurt zijn standpunt verdedigt tegen de aanvallen van andere tegenspelers, een procédé dat systematisch en zonder uitzondering wordt toegepast. Ook hier zoals in de dialogen wordt getwist over de belangrijkheid, de voorkeur en het nut van elk van de figuren. We kun- | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
nen deze groep spelen dan ook rekenen tot de strijd- of discussiespelen. De eensgezindheid waarmee sommige van deze tafelspelen eindigen, komt tot stand doordat een van de drie op een bepaald ogenblik plots oog krijgt voor het standpunt van de anderen en het initiatief tot verzoening op zich neemtGa naar voetnoot(253). Ook hier dus, zoals in de dialogen is het één van de strijdende partijen en niet een autoriteit van buitenaf, die de ontknoping bewerkstelligt. Is geen van de spelers bereid toe te geven, dan betekent dit niet dat het spel onbeslist of in onenigheid eindigt. In een aantal tafelspelen namelijk zullen de presenten de personages dichter bij elkaar brengen: de aanvankelijk zeer verschillende geschenken blijken aan het slot dezelfde betekenis te hebben; ze illustreren de zin van het tafelspelGa naar voetnoot(254), zijn gelijkwaardig en tonen aan dat de strijdende partijen samen horen. Bij de strijdspelen met drie personages troffen we ook een stuk aan waar de verschillende standpunten ter beoordeling aan het publiek worden voorgelegd (65) en een ander waarin één van de personages de overwinning voor zich opeist (57). Bekende onderwerpen in de strijdgedichtliteratuur en in de tafelspelen die de vorm van strijdspelen hebben aangenomen, zijn de strijd tussen wijn en water, hart en oog of tussen de verschillende elementen. Het tafelspel van De Wijn-kanne, de Toeback-rolle en de Pis-pot (116) behandelt hetzelfde onderwerp als zijn tegenhanger met twee personages, het tafelspel Die Wijncan ende die Pispot (27)Ga naar voetnoot(255): het gaat hier namelijk om de strijd tussen de twee vloeistoffen, waaraan nu ook de tabak deelneemt. Overeenkomsten met de dialoog zijn dat ook hier de twistende partijen voorgesteld worden als de recipiënten van de voorwerpen die ze verdedigen en dat het gehele spel kan worden opgevat als spotdiscussie: de toon is luchtig en de argumenten zijn volks. En ook hier komt aan het slot de verzoening tot stand door de gewijzigde houding van één van de personages. Verschilpunten zijn niet alleen dat de tabak meediscussieert, maar ook dat de Wijn-kanne er hier beter in slaagt zich overtuigend te verdedigen. Na een korte monoloog vol eigenlof weet hij zich tot vers 75 in de dialoog met de Toeback-rolle goed te handhaven: tegenover de rook en stank van de tabak stelt hij zijn vreugd, zijn aanwezigheid in vrolijke gezelschappen en zijn heilzame kracht voor het lichaam: Daer kanme fraey zijn honger en zijn dorst mee steuyte
't (Geeft een soete geur men heefter reuck en smaeck van/Ga naar voetnoot(256)
Een ander argument in het voordeel van de wijn, maar waarop ook de tabak aanspraak maakt, is dat het produkt welvaart en rijkdom in het land brengt: | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
De Wijn...brenght een groot gelt op in het landts domijnnen
waarop de tabak reageert met: Wel de Toeback-pijpen gaen mee al by dozijnen/
En den Toeback wort met duysent ponden vertiert/
Met heele schepen wordtse na Oosten gestiert/
Wat licent/ tol/ reconnutie /vracht/ geeft dat/ trouwen/
Men kander meer als duysent soldaten op houwen
De wijn echter wuift dit argument van zijn tegenspeler weg met een spottend Wilje daer van praten wat hondert duysent schanden/
De Wijn brenght thien op/ dat de Toeback geen een en doet
De beschuldiging dat de wijn aanleiding geeft tot dronkenschap, twist en misdaad, moet maar op rekening worden gezet van hen ‘die soo dom zijn datse haer eygen staet niet kennen/ // Die haer dagelijcx tot dronke-drincken gewennen/’Ga naar voetnoot(257). Beide tegenstrevers worden uit hun discussie opgeschrikt door het laatste personage, de Pis-pot, die voorstelt: ‘Prijst mijn/ ick ben de gerieffelycke Pis-pot/ //Die tot yeders gemack is/ en altijdt sal wesen’Ga naar voetnoot(258). Elk van de drie personages doet een poging zijn eigen standpunt te verdedigen, maar geleidelijk ontstaat er groepsvorming: twee tegenstrevers sluiten zich tijdelijk bij elkaar aan om de andere het vuur aan de schenen te leggen. Zo besluit de Toeback-rolle de Pis-pot bij te staanGa naar voetnoot(259) en hun aanval op de Wijn-kanne culmineert in een stichomythie die begint met de anafoor: ‘Die Wijn die is soo eel...’. Daarbij illustreren de beide aanvallers de kwalijke gevolgen van de wijn, terwijl deze laatste alleen zijn positieve kanten opsomtGa naar voetnoot(260). Vervolgens is de Pis-pot het mikpunt van beide anderen. Hij van zijn kant ontwapent elke beschuldiging met het argument dat hij alleen onschadelijk is voor jong en oud, gezond en ziekGa naar voetnoot(261). Hiermee brengt hij zelfs de strijdlustige Toeback-rolle tot zwijgen die tot aan het eind van het spel zijn mening dat ‘een pijp Toeback’ het best is, hardnekkig volhoudt. Maar na de verzoening van de eerste twee tegenstanders wil ook de Toeback-rolle het geschil bijleggen: P
Wy moeten als gy seght te samen vrienden blijven/
De Toebacks-rolle mach alleene blijven kijven/
T
Wel vrienden hoe aldus 'k bin mee alsoo gesintGa naar voetnoot(262)
| |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
Dat aan de strijd tussen de beide vloeistoffen ook elders een deelnemer werd toegevoegd, bewijst de titel van een zeventiende-eeuws Engels toneelstukje: ‘Wine, Beere, and Ale, together by the Eares. A Dialogue written first in Dutch by Gallobelgicus, and faithfully translated out of the original Copie by Mercurius Brittannicus for the benefite of this nation’. Belangrijker voor ons is de tweede editie van 1630 waar eveneens de tabak zijn intrede doet: ‘Wine, Beere, Ale, and Tobacco. Contending for superiority. A Dialogue. The second edition much enlarged’Ga naar voetnoot(263). Terwijl het in de eerste druk tot een waar duel komt tussen Wijn en Bier, waarbij Water als scheidsrechter optreedt en de wijn prioriteit verleent boven de andere twee personages, vertoont de tweede druk gelijkenis met onze tafelspelen in zoverre dat op het einde de acteurs uit eigen beweging met elkaar verzoend gerakenGa naar voetnoot(264). Ook de personages uit het tafelspel van Amoureus Herte en Lachende Mont (53) worden het eens over een vraag uit de liefdescasuïstiek: wie van de drie, het hart, het oog of de mond is de oorzaak, de bewerker van de liefde. Een dergelijke vraag, maar dan naar wie de oorzaak is of de verantwoordelijkheid draagt voor het verdriet en de liefdepijn van de minnaar, werd behandeld in het Latijnse strijdgedicht Disputatio inter cor et oculum, dat toegeschreven wordt aan Walter MapesGa naar voetnoot(265). De basis van deze strijd ligt in ‘the general idea, frequently referred to by classical authors and ultimately derived, perhaps, from a passage in Plato that love is created in the soul of man through the medium of the eye’Ga naar voetnoot(266), doch het motief geraakte verspreid over gans Europa en werd bijna een gemeenplaats in de hoofse liefdespoëzieGa naar voetnoot(267). Ook het | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
tafelspel van Herte, Ooghe en Wille (88) behandelt deze vraagGa naar voetnoot(268). Het spel van Amoureus Herte (53) opent met een rondeel waarin elk personage zijn rol in het liefdesproces in het licht zet. Lachende Mont beweert dat hij de belangrijkste factor is: immers hoe zou de geliefde weet hebben van de gevoelens van de minnaar zonder de lieflijke woorden van de mond. Het Minlijck Gesichte eist de voorrang voor zich op: want en saege tgesicht in daertsche landouwe
(als een geboren blinde) geen lustige vrouwe
certeyn men souwe tot geen lijefde rakenGa naar voetnoot(269)
Het Amoureus Herte daarentegen blijft op zijn standpunt: ‘therte moetet al doen’Ga naar voetnoot(270), hij zet oog en mond aan het werk. Elke basis voor samenspraak is daarmee uitgesloten. De spelers kennen de mening van de tegenstrevers en de kunst zal erin bestaan zich zo goed mogelijk te verdedigen tegen de beschuldigingen van de anderen. De Mont zet de aanval in met een dreigement ‘swijcht gij herte eer ick int verhitten // v grove sticken in v hant gave’Ga naar voetnoot(271) waarop de beide anderen hem ervan beschuldigden Susanna bijna ter dood te hebben gebracht met zijn valse woorden. Prompt geeft Mont de schuld ervan aan het Herte, die op zijn beurt Gesichte als oorzaak van het onheil aanwijst. Mont voelt zich sterk en poogt nu Gesichte te beschuldigen van de schaking van Uria's vrouw door David. Ook hier schuift Gesichte de schaking van Uria's vrouw door David. Ook hier schuift Gesichte de schuld op Mont, die alweer probeert het Herte verantwoordelijk te stellen. Nu volgen talrijke illustraties van het onheil door Mont aangericht: Amnon werd bedrogen door Thamars woordenGa naar voetnoot(272), Judas verkocht Christus, Petrus verloochende Hem en ‘godt haet de mont dye met twee tongen spreckt’Ga naar voetnoot(273). De Mont echter legt de verantwoordelijkheid voor zijn daden bij het Herte, die nu op zijn beurt mikpunt | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
wordt van de anderen: met een vals hart doodde Caïn Abel, Dalida Samson. Het Gesichte moet nog een laatste beschuldiging slikken (door het zien van Judith ontstak Holofernes' hart in liefde) alvorens de drie besluiten op te houden met hun twist; zij horen samen: het Gesichte ontsteekt het Herte met minnebrand en die geeft de Mont de opdracht die gevoelens te uiten. Geen van de strijdende partijen heeft zich in de driespraak overtuigend weten te verdedigen, elk volstond met het afschuiven van de verantwoordelijkheid op de anderenGa naar voetnoot(274). Gauw zijn zij tot eensgezindheid bereid: de arguatie is goed bedoeld en komt ‘al uijt deuchden’ ter ere van het gezelschap aan wie zij nu hun geschenken aanbieden. Zij brengen elk een letter. De rest van de driespraak verloopt trager. Herte verklaart de V als afkorting en symbool van: veritas, virginitas, vrijendelijckheijt en vreese tot godt, die in elk huwelijk onderhouden dienen te wordenGa naar voetnoot(275). De letter R van de Mont betekent: reden, rijng als teken van verbondenheid, rekeninge of rekenschap voor godGa naar voetnoot(276). De E van het Gesichte tenslotte, staat voor deugden als: eendracht, eerbaerheijt en eewicheytGa naar voetnoot(277). Zoals de drie personages samenhoren, zo vormen de drie letters samen een woord: vre, de vrede tussen man en vrouw, hoeksteen van een goed huwelijk, en de ‘vrede godts’ waarin de mens moet leven. Hetzelfde verloop hebben de tafelspelen van Ceres, Neptunus en Aeolus (102) en van Patrija, Respublica en Lijbertas (58), die allebei de vraag pogen te beantwoorden wie de mensheid het meest tot nut strekt. Daarmee herinneren ze aan de Dialogus creaturarumGa naar voetnoot(278) waarbij de personages tegen elkaar argumenten aanvoeren en zoals Walther zegt: ‘den Nützen und Annehmlichkeiten hervorheben, die sie dem Menschengeschlecht bringen, und die Schäden aufzählen, die den Menschen durch den Gegner erwachsen’Ga naar voetnoot(279). Na een gezamenlijk begroetingsrondeel stelt Patrija zichzelf voor als ‘out...en nootsaecklijck...int begin geschapen van den Heer der Heeren...elck even gedienstich’Ga naar voetnoot(280). Hij beschouwt zichzelf als bron van voedsel, grondstoffen en beschutting. Uitvoerig illustreert hij hoe hij de Griekse en Romeinse veldheren telkens de overwinning bezorgde door zijn natuurlijke geografische voordelen. Met zijn hulp konden ook de Hollanders hun vrijheid behouden. De opwerpingen van Respublica en Lijber- | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
tas zijn kort, zodat Patrija telkens in een langdurig pleidooi kan wijzen op zijn belang. Respublica laat zich als eerste overtuigen en wordt vervolgens door de beide anderen ondervraagd. Hij is het ‘Gemeen welvaeren’, het welzijn van de gemeenschap hier en nu, waarvoor elk burger zich dient in te spannen, zodat dit ook in de toekomst gewaarborgd blijft. Tegen de beschuldigingen dat Respublica in de klassieke geschiedenis vele verdienstelijke burgers en militairen verbannen of de dood ingejaagd heeft, beroept dit personage zich op het argument dat de staat alleen dan het belang van allen dient als de financiën goed beheerd wordenGa naar voetnoot(281). Respublica brengt de mensheid evenveel voordeel als Patrija. Hollands vrijheid kon immers alleen maar gevrijwaard blijven door de moed van ‘trepublijc der hollanders en seeuwen. // die den vijant verdreven vechtende als leeuwen’Ga naar voetnoot(282). Tenslotte moet Lijbertas zijn zaak verdedigen, een niet al te moeilijke taak als de tegenstrevers maar bedenken dat de vrijheid de mens enkel tot voordeel kan strekken als zij gebonden is aan ‘vrye wetten’. Die vrijheid behoedt voor tirannie en bewerkstelligt dat iedereen kan: 't haere vrijelijck besitten/ na vryheyts aert
om tgeen haere voorouders hebben gespaert
haer kinderen naer te laten ongemolesteert
dese vrijheijt wert hier door my gefigureertGa naar voetnoot(283)
De drie personages horen samen, zoals ook hun letters één woord schijnen te vormen: E.E.R.Ga naar voetnoot(284). Het present is veelzeggend en de waarde ervan wordt uitdrukkelijk beklemtoond. De eer die Respublica en de anderen de gastheer en de genodigden aanbieden, gaat de beroemde eerbewijzen uit de klassieke oudheid ver te boven; dit kan ook niet anders want de gelauwerden, de ‘overheijt en magistraten’, verjoegen tirannie: Dies nu ophouden alle confiscatien
met al 't moorden door der Inquisiteuren raetGa naar voetnoot(285)
Ook het tafelspel van Ceres, Aeolus en Neptunus (102) herinnert aan de strijd tussen de elementen in de Dialogus creaturarum. Anders dan in het tafelspel van Jacobus Celosse Locht, Aerde en mensche (79), strijden hier niet twee, maar drie elementen of vertegenwoordigers ervan: Ceres, godin van de aarde, het graan en de gewassen strijdt met Aeolus, beheerser van de winden en Neptunus, god van water en zee, over de kwestie ‘wie dees Landen // Minst kan derven’Ga naar voetnoot(286). Elke deelne- | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
mer poogt alleen voor zijn zaak op te komen. Ceres wijst op de noodzakelijkheid van de graangewassen en het brood, Neptunus op het verkeer over zijn zeeën en Aeolus tenslotte op de zuidenwind waardoor de gewassen groeien en de schepen kracht in de zeilen krijgen. Hun belang wordt aan concrete voorbeelden getoetstGa naar voetnoot(287), maar ook hier zullen twee van de deelnemers zich tijdelijk bij elkaar aansluiten om te proberen de andere uit te schakelen. Aeolus en Neptunus beschuldigen Ceres ervan de oorzaak te zijn van veel hongersnood en hoge graanprijzen; daartegen brengt zij in dat men dit op rekening van de hebzucht van de kooplui dient te schrijven; bovendien is zij onmisbaar. Neptunus die pocht schepen over de zeeën te brengen, is ook verantwoordelijk voor de komst van de Spaanse vloot en voor talrijke overstromingen. Hij geeft de schuld aan Aeolus, die door zijn gezellen trouwens ook van storm en ongunstige winden beschuldigd wordt. Nog zijn geen van de partijen tevreden. Elk van de drie benadrukt voor het laatst zijn eigen prestaties: Ceres zorgt voor brood, Aeolus laat de molens draaien en Neptunus zorgt voor het water. Zij roepen het publiek op hun eigen specifieke zaak te steunen. Voor hun vertrek schenken zij in een lange monoloog ieder hun geschenk: brood, vis en liefde. Daarbij looft Ceres een vooruitziend stadsbestuur dat voldoende graan oplsaat; Neptunus prijst de kooplieden en Aeolus: 't Lant daer d'een d'ander met Liefde bemint
...
Met voor-wint sal d'Overheyt uyt Liefde regeeren /
Met voor-wint sullen d'Onderdanen obedierenGa naar voetnoot(288)
Ook hier eindigt het spel met lof op de gezagsdragers, voorwie het blijkbaar bedoeld was. Het tafelspel van Myns Zelfs Onvry (65) brengt drie minnaars tegenover elkaar met een eigen verschillende houding tegenover de geliefde. De onenigheid uit het beginrondeel trachten ze bewust in te dijken: 'tIs beter peys houwen, zoo 't openbaer is,
Dan peys maken...
Want van twist mach ons kleyn vreucht ghebeurenGa naar voetnoot(289)
Toch slagen zij daar niet in: hun houding is te verschillend en elke keer er een van de drie zijn gemoedsgesteldheid en zijn ervaringen heeft duidelijk gemaakt, barsten de andere twee uit in een scheldpartij. Toch streven zij hetzelfde ideaal na. Dit blijkt uit de gezamenlijke beschrijving van de gelukzalige situatie ‘daer twee Ghelieven minnen d'een den anderen’: | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
Niemants eyghen
Eens anders vreucht
Myns zelfs onvry
Dat is een vreucht.
't Is een victorie.
Sy zijn in de Hemelsche glorieGa naar voetnoot(290)
Geen van de drie is echter in staat dit ideaal te realiseren en al vlug verdwijnt de eensgezindheid. Voor de tweede keer in dit tafelspel treedt er groepsvorming op: Niemants eyghen en Eens anders vreucht houden tegen Myns zelfs onvry staande dat er meer vrouwen ontrouw zijn dan mannen. Vervolgens sluit Niemants eyghen zich aan bij Myns zelfs onvry om het omgekeerde te bewijzenGa naar voetnoot(291). Het einde van het spel verschilt in niets van het begin. Myns zelfs onvry looft tot elke prijs de liefde, waartegen de beide anderen waarschuwen. Aan de volgende twee strijdspelen hebben we reeds uitvoerig aandacht besteed. Het tafelspel van Wel Hebben en Wel Meugen (57) en Goet Geselschap en dat van Kijck inde Krijch, Wercknoo en Leuije Waert (54)Ga naar voetnoot(292) behandelen beide de vraag wie op het feest hoort te zijn. Zij vertonen dezelfde structuur als de vorige spelen: elk van de drie personages poogt zijn aanwezigheid in het feestgezelschap te verantwoorden en de beschuldigingen van de tegenspelers af te slaan. Daarbij gaan Wel hebben, Wel Meugen en Goet Geselschap een leugenwedstrijdGa naar voetnoot(293) aan. Het resultaat ervan is echter dat ze het eens worden: ze horen samen en bieden zichzelf aan. In dit tafelspel worden de personages van allerlei ondeugden beschuldigd. Wel Hebben is de rijke gierigaard, Wel Meugen de gulzigaard en Goet Geselschap geniet alleen maar graag van het leven. De personages in het tafelspel van Kijck inde Krijch (54) beschuldigen elkaar van lafheid, luiheid en bedriegerij. Dit tafelspel bevat heel wat informatie over de sociale werkelijkheid. Naast het aanklagen van het wangedrag van de ingekwartierde soldatenGa naar voetnoot(294) en de hebzucht en oplichterspraktijken van de Waert, geeft het spel een beeld van verschillende ambachten toentertijd, die echter alle door Werck-noo als gevaarlijk of lastig van de hand gewezen wordenGa naar voetnoot(295). Ook zij verzoenen zich. De soldaat die betaling kwam vragen van de gezagsdragers voor bewezen diensten en Werck-noo die uit was op een ambt, laten hun plannen varen en bieden op voorstel van de waard zichzelf aan. Zeer gelijkend met het vorige spel qua rolfiguren zijn de volgende vier strijdspelen. De personages beelden types uit zoals ‘een Jongelynck | |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
amoureuz’, ‘een boer’ en ‘een dronckaert’ (60) of ‘een fielken’, ‘een fransoysken’ en ‘een spaengiart’ (12), ‘een schipper, pelgrim, post’ (29) of ‘een huyssiet’, ‘een bode’ en ‘een boeckvercooper’ (106). Toch krijgen zij alle een allegorische naam mee: de jongeling heet Ydellust, de boer Willeken Noijt Genoech en de dronkaard Buijcxken Selden Sat (60). De personages uit Godt Loondt (12) worden door een personificatie van de voor hen typerende zinsnede aangeduid: Godr Loondt, Grammerchijs en Besolos Manos. Uit het tafelspel van Schipper, Pelgrim en Post (29) blijkt dat ook zij ‘sprekende namen’Ga naar voetnoot(296) hebben: ‘nu aldus ende dan alsoo’, ‘alle dagen vast voort’ en ‘huyden hier morgen daer’Ga naar voetnoot(297). Overeenkomstig met de geschenken die ze meebrengen, dragen ook de huyssier, bode en boekverkoper de veelbetekenende namen: ‘Vercondigher des Vredts’, ‘der vryheydt’ en ‘vrolijck gheschrey’ (106). Ook het verloop van deze tafelspelen kan inderdaad vergeleken worden met dat van de vorige strijdspelen. Terwijl in het presentspel van Godt Loondt (12) het eerste deel van het spel tot vers 155 bestaat uit het beurtelings uitschelden van één personage door de andere twee - Godt Loondt is de schurk, de fiel; Grammerchijs de berooide grootspreker en Besolos Manos de profiteur en vrouwenverleider - en pas in het tweede gedeelte het geschenk het punt van discussie wordt, is het present in de andere drie tafelspelen al meteen aanleiding tot twist. In Al Hoy (60) tracht elke speler het belang van zijn present te bewijzen boven dat van de anderen, tot, na allerlei vragen en gissingen de geschenken in hooi blijken te zijn veranderd en geen van de drie aanspraak kan maken op de prioriteit: Nu en derven wy deen den anderen niet verwijten,
wert deen bespot, dander wert belachtGa naar voetnoot(298)
Ook in het tafelspel van Schipper, Pelgrim en Post (29) en Vercondigher des Vredts (106) volgt na een gezamenlijke intrede een vraaggesprek: elk personage krijgt om de beurt een aantal vragen te beantwoorden: vanwaar kom je, hoe geraakte je hier en wat breng je mee. Dat het zin heeft ook dit tafelspel waarin het geschenk toch een belangtijke rol speelt, als strijdspel te beschouwen, blijkt uit de leugenwedstrijd die de personages met elkaar voeren: de antwoorden van het ondervraagde personage worden door de tegenspelers als belachelijk, onwaar- | |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
schijnlijk of ronduit leugenachtig afgedaanGa naar voetnoot(299). Pas als de geschenken getoond en verklaard worden - ook hier gebeurt dit driemaal, een keer voor elk personage -, blijkt dat zij een illustratie zijn van dezelfde zin: het ‘casteel’, de ‘borcht’, het ‘slot’ zijn symbolen voor Christus, die met zijn zoendood voor de mensheid het eeuwige leven verwierf. ‘Dalder schoonste ymagie’ van de geliefde, de beurs met geld en ‘dleckerste bancket’ (60) als symbolen van wereldse geneugten, zijn vergaan in hooi, een illustratie van het thema van de ijdelheid, de ‘vanitas’ van het aardse tegenover de eeuwigheid van het hiernamaalsGa naar voetnoot(300), dat vooral onder invloed van het traktaat van Innocentius III, De contemptu mundi, tegen het laatste der Middeleeuwen zijn grootste verbreiding schijnt te hebben gekendGa naar voetnoot(301). De geschenken van de Schipper, de Pelgrim en de Post betekenen het ‘aanschijn Gods’ en ook het mandaat, de brief en de beste tijding uit het tafelspel van Vercondigher des Vredts (106) stellen de H. Schrift voor. Gemeenschappelijk voor deze vier strijdspelen, waarin geschenken toch een belangrijke rol spelen, is dat het gesprek vlot en vrij vlug verloopt, de deelnemers ongeveer hetzelfde aantal verzen krijgen toebedeeld en alleen wanneer ze hun wedervaren verhalen of hun geschenken verklaren de clauzen langer worden. Anders van structuur, maar toch bij de groep strijdspelen te rekenen, zijn die tafelspelen waarbij één van de drie personages een andere, daarom niet minder belangrijke functie vervult dan zijn medespelers. De rol van dat ene personage kan wisselen. In het ene geval kan men hem beschrijven als aanstoker, drijvende kracht en commentator (18) (3), in het andere geval eerder als luisteraar en toeschouwer, die toch zeer sterk bij het gebeuren betrokken is. De hoofdbrok van het stuk bestaat nu niet meer uit drie gelijke delen waarbij telkens een van de drie rolfiguren tegenover de beide anderen staat, maar wordt eerder gevormd door de dialoog, het twistgesprek, de strijd tussen twee personages. Een voorbeeld daarvan is het tafelspel van Boerdelic Pleghen en Ghenoughelic Voortstel (3) van Cornelis Everaert. Hij laat Tydelicke Vredelicheyt de twee ‘simpelen’ uit hun slaapstede roepen om deel te nemen aan de schutterswedstrijd te GisteleGa naar voetnoot(302) ‘om tvolc te verblijdene / by ende breedt hier’Ga naar voetnoot(303). Doorheen het gekibbel van de twee, geeft zij alle nodige inlichtingen omtrent de voorwaarden en prijzen van de wedstrijd | |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
en daarmee is haar rol voorlopig uitgespeeld. De beide broeders geraken in een twistgesprek betrokken: wie van beiden komt de eer toe als schutter te gaan en wie zal het esbattement voor zijn rekening nemen? Tydelicke Vredelicheyt beperkt zich nu tot commentaar geven: Nu laet sien wye schotterlixst zal commen voort
Ghenoughelic Voortstel ofte Boerdelic Pleghen.
Deen es appeert/ dander boerdelic teghen
Deene es bedect ende dander ongheveynst ghaetGa naar voetnoot(304).
Van dat ogenblik af worden de clauzen van beide gesprekspartners langer: Boerdelic Pleghen beschrijft hoe hij zijn attributen samen zoekt, waarop zijn broer commentaar geeft. Na 107 verzen gekibbel slaagt Tydelicke Vredelicheyt erin de verzoening te bewerkstelligen. Het personage Tydelicke Vredelicheyt de moeder van de beide ‘jnnocenten’ staat buiten en boven het gekibbel van haar twee zonen. Zij verzinnebeeldt ook de vrede, die kunsten en folkloristische activiteiten weer doet herlevenGa naar voetnoot(305). Van dezelfde aard is de functie van de gemaicten sot in het tafelspel van Drie Sotten (18), vermoedelijk ca. 1519 geschreven. Hij is de aanstoker, de oorzaak van de onenigheid tussen zijn twee tegenspelers. Van bij het begin noemt hij de opgeblazen zot de ‘vermaerste’ gek ‘daermen oijt af hoorde’Ga naar voetnoot(306). De geestelijke zot doet zijn intree en wordt meteen ‘bynaest de meeste’ zot van de drie genoemd; de gemaakte zot verklaart zich onmiddellijk bereid zijn rok en zotskap af te staan. Ondanks het voorstel van de geestelijke zot: ke laet den sot // met vreden// tis een ander pracktijcke
die hij voor handen heeft // ick merckt aen syn cueren
compt gaen wij // hij mocht ons bij auontueren
noch in deynde bescamen // voer dees goeij lienGa naar voetnoot(307)
laten ze zich toch tegen elkaar in het harnas jagen. Daarbij geeft de ‘gemaicten sot’, veelvuldiger dan Tydelicke vredelicheyt, voortdurend commentaar, nu eens tot de beide tegenstrevers gericht: gij en sult van v beijen geen twee sotten ontloopen
al liepty tot jerusalem oft daer omtrint
dan weer tot het publiek: goij lien siet toch deser twe sotten listen aen
of: | |||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||
Sij seggen malcanderen haer ghebreken wel
wij sou dat ghemeijnt hebben siet by gans peertGa naar voetnoot(308)
Het opsommen van elkaars gebreken mondt uit in bikkelharde kritiek, niet in het minst op de geestelijkheid, een reden waarom dit spel niet aan het ingrijpen van hogerhand ontkwamGa naar voetnoot(309). Tenslotte poogt de gemaicten sot de beide anderen te verzoenen: hou op met schelden, verzoen je en belijd je zotheidGa naar voetnoot(310) want: die syn sotheijt lydt / sal min bij de gecken staen
dan die gene die hem hier wys wilt achten
waarmee hij de uiteindelijke zin van het tafelspel vertolkt. Die zin wordt ook door de andere personages nog eens dik in de verf gezet: soo sijn wij al sotten // minst en meest groot
want niemant en es wijs // dan god den vadere
zegt de gheestelijcke sot en de opgeblasen sot: jc geuer mij jn sculdich wat willic missaken
wat baret dat jc mij veel wijs wil maken
hier voor dweerelt jn elckx bescouwe
en als mij god oordeelde dat jc dan syn souwe
een vanden sotten ter slincker hant ghestaen
byde boecken stinckendeGa naar voetnoot(311)
De les kan niet misverstaan worden: de zotheid waarvan de geestelijke en opgeblazen zot blijk geven, is religieus-ethisch gezien gelijk te stellen met zondigheid, ongeloof. Zij wordt gekenmerkt door ‘overdreven wereldsgezindheid en verstandelijke overmoed die meent Gods geheimen en raadsbesluiten te kunnen doorgronden’Ga naar voetnoot(312). De zotten uit dit tafelspel nu, besluiten de wereldse wijsheid of eigenlijk dwaasheid, te ruilen voor de hemelse wijsheid, die in de ogen van de wereld ‘dwaasheid’ genoemd wordt: ‘Dat begin der wijsheijt es de vreese des heeren’, dit wil zeggen het onvoorwaardelijk gehoorzamen aan Gods wil. De figuur van de gemaicte sot die minder aan bod komt dan zijn twee tegenspelers, is zeker niet minder belangrijk. Dit is ook zo in het tafelspel van Prochiaen, Coster en Wever (113). De Prochiaen, Eyghen Ghemack, uit in de openingsscène van het tafelspel zijn ongenoegen over het feit dat ‘tgemeyn volck nu maect sulcken mencie // Vander schriftueren’ in het bijzonder een zeker ‘naecten besmuerden wevere // De welcke in schriftuere besicht groote liste’Ga naar voetnoot(313). Daarop stelt de | |||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||
Coster voor met hem een dispuut aan te gaan. Met autoriteiten als Johannes Eckius, Turnom, Nicolaes de Lira, Hugo Cardinalis, Thomas van Aquino, Broeder Dierickx van Munster en Scotus aan hun zijde, staan ze sterk genoegGa naar voetnoot(314). De wever komt op en al vlug ontwikkelt zich een driespraak waarin de goede werken en het geloof in Christus als middelaar aan de orde komen. De rol van de Coster is beperkt tot vragen stellen en korte interventies. De Wever verdedigt zeer vinnig zijn standpunt zodat de Coster het eerst gaat twijfelen: ‘wy hadden bat thuys gebleven...ick laet u hier alleen verbeten’Ga naar voetnoot(315). De Prochiaen echter wil meer weten, doch als de Wever bekent dat hij zelden de H. Mis bijwoont omdat daar het Woord Gods vermoord wordt, geeft de Prochiaen hem een kaakslagGa naar voetnoot(316). Het woord van de Bijbel indachtig, biedt de Wever zijn andere wang aan en verdedigt zo overtuigend zijn leer dat de Coster even later voorstelt weg te gaan: Heere, gae wij strijcken, ick bids u doch,
Oft de vent soude my oock heel luyters maken.
Waer ic Baeliu, ic stake hem eenen bal in zijn caken
En ick liepe van stonden aen metten brandeGa naar voetnoot(317)
Vervolgens geeft de Prochiaen op verzoek van de Wever een omschrijving van wat ‘Luyterie is’ in vijftien punten, die door de Prochiaen zullen worden aangevallen en door de Wever verdedigdGa naar voetnoot(318). Hoewel de Coster nu minder deelneemt aan het dispuut, kiest hij toch nog steeds partij voor zijn meester. Toch rijst bij hem geleidelijk het besef dat de Wever ‘een man groot inder sciencien’ (v. 690) is. De Prochiaen echter scheldt hem uit voor een ‘fenijnich kettere’ en stelt nu op zijn beurt voor weg te gaan: ‘My dunckt dat ghy oock half met hem staet en guyt’ (v. 695). Maar nu weigert de Coster. De Prochiaen hoeft niet bang te zijn dat hij overlopen zal, want hij ‘moet ooc op de kercke leven also wel als ghije // Dus viel ick u af, ic brocht ons beyden grooten twist by’Ga naar voetnoot(319). Uit dit intermezzo tussen Coster en Prochiaen blijkt dus de veranderde houding van de eerste, al is die er zich nog niet ten volle van bewust. Tot het laatst blijft hij zijn meester bijstaan in de verwensingen: ‘Met recht soudemen u gheesselen’ beweert de Prochiaen, ‘Oft slaen metter kolven, // Dat u de herssenen ter nuesen wt springen’Ga naar voetnoot(320) vult de Coster aan. Later verdenkt hij de wever er zelfs | |||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||
van een Wederdoper te zijn. Hij roept luid dat hij de Wever niet volgen zal want men acht zulk volk ‘voor dwasen sotter dan sot’, waarop de Wever het thema aanhaalt, dat ook in het vorige tafelspel aan bod kwam: ‘sotheyt der werelt is wijsheyt voor Godt’Ga naar voetnoot(321). Bij de behandeling van het dertiende punt, de H. Mis, geeft de Coster nogmaals uiting aan zijn bewondering voor de Wever: ‘Hy weet al wat op den teerlinc mach loopen’ en spreekt hem even later aan met: ‘Mijn lieve vrient’Ga naar voetnoot(322). Het is pas bij het vijftiende punt, het vagevuur, dat de Coster dc bedrieglijke praktijken gaat inzien en zich tegen de Prochiaen richt: Ick sie nu wel, dat ons dingen al boeverije is
Want storve ons gewin, tvagevier sou haest sterven
en ‘ick sie wel, tis al bedroch u clappen, u praten’Ga naar voetnoot(323). Hij verlaat de Prochiaen om zich geheel onder de hoede van de Wever te stellen. Die zal hem leren weven. Voor de rest moet hij zijn vertrouwen stellen in de Heer en de ijdele zorg om het wereldse vergeten, want alleen zijn zieleheil is van belang. Hoewel het leeuweaandeel van de driespraak door Prochiaen en Wever worden opgeëist, is het duidelijk dat de rol van de Coster, hoe gering ook, even belangrijk is. Hij is namelijk de enige die de weegschaal van de ene partij naar de andere kan doen overslaan en hoewel zijn uiteindelijke beslissing pas geheel aan het eind van het stuk komt, werd die toch door de auteur geruime tijd voorbereid. In zekere zin gelijkt dit tafelspel qua structuur of relaties tussen de personages, het einde uitgezonderd, op de volgende groep spelen waarin twee personages partij trekken tegen een derde. Deze groep tafelspelen, die openen met de drie acteurs meteen presentGa naar voetnoot(324), brengen inderdaad een vaste relatie tussen de figuren in beeld. In het tafelspel van Sottelijck Voorstel en Warachtige Liefde (21) krijgt dit laatste personage versterking van Goetwilligen Dienst, zoals ook in het tafelspel van Wel Gemaniert (23) en de Thien excelentien des houwelycx (74) de ernstige personages in de meerderheid zijn. Alleen in Jonstige Minne en boederlick Wesen (49) moet dit eerste personage zijn zaak alleen bepleiten. Typerend voor deze vier driespraken is, dat er inderdaad sprake is van personages die een tegengestelde le- | |||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||
vensvisie vertolkenGa naar voetnoot(325), meer nog, een van de drie is inderdaad ‘sot’, dwaasGa naar voetnoot(326) en vaak vergezeld van een marot. De vier driespraken werden voor een bruidspaar opgevoerd en hebben ook een gemeenschappelijk thema: ze behandelen het pro en contra van het huwelijk en onderrichten de echtgenoten in huwelijksdeugden en -plichten. Van bij het begin in deze spelen maken de personages hun bedoelingen duidelijk: Plomp sonder arch is gekomen ‘om de bruyt te siene’; de beide anderen, Wille en Liefde pogen de waardigheid van het huwelijk te bewijzen en vermanen Plomp zich kalm te houden, want ‘tis hier een feeste van grooter chiericheyt’Ga naar voetnoot(327). Goetwilligen Dienst en Warachtige Liefde (21) zullen het paar leren hoe zij volgens Paulus in het huwelijk zullen leven, terwijl de zot alleen zorgt voor grappen en grollenGa naar voetnoot(328). In de beide andere driespraken willen Wel gemaniert en Beleeft van Seden (23) en ook Jonstige Minne (49) een geschenk aanbieden, waaraan allerlei wijze lessen en leefregels vastgeknoopt worden. De zotte personages daarentegen zijn gekomen ‘om den bruydegom gepreesen // met al syn magen te doen verhoegen’Ga naar voetnoot(329). Vanwege die antithetische opstelling van de personages horen deze tafelspelen nog tot de eerste categorie driespraken met strijd, onenigheid. Toch hebben zij niet meer de typische structuur van de strijdspelen met drie personages, maar is hier veeleer sprake van twee tegengestelde standpunten of belangen in plaats van drie afzonderlijke visies. Van bij het begin is de relatie duidelijk en vast: er komen geen verschuivingen meer, er is geen wisselende groepsvorming. Hun tegengestelde bedoeling blijven de verschillende rolfiguren tot het einde trouw, maar meestal moeten de zotten, vaak in de minderheid en daardoor misschien vlug overtroefd door hun tegenstrevers, het onderspit delven: ofwel worden ze verjaagd (21), ofwel hebben de zedeprekers het laatste woord (74), ofwel bevatten ook hun geschenken een morele les voor het bruidspaar (49)Ga naar voetnoot(330). Hoewel de vier driespraken hetzelfde onderwerpen behandelen, is de uitwerking verschillend. In De thien excelentien des houwelycx (74) gaat de gehele kibbelpartij tussen Liefde, Wille en Plomp sonder arch over het waarom van hun aanwezigheid op het feest. De antithese tussen de opvattingen van het huwelijk enerzijds als een evenwichtige, volgens goddelijke wetten vastgelegde verbintenis en anderzijds als bron van jaloersheid en el- | |||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||
lende, is slechts een aanleiding voor de lof en de verdediging ervan door Liefde en Wille op grond van tien punten. De rol van de zot is daarbij beperkt tot het maken van kritische, vaak komisch werkende opmerkingen. Argumenten die de waardering en de instandhouding van het huwelijk ondersteunen, zijn: de instelling van deze staat door God zelf in het aards paradijs, toen Adam en Eva nog onschuldig en vrij van zonde waren; de sacramentele waarde van het huwelijk waardoor twee zielen in één lichaam worden verenigd; de vrijwaring van het mensengeslacht door de opdracht aan Noë zijn ark te bouwen; de geboorte van God zelf binnen het huwelijk; het verwerven van nakomelingen door het huwelijk en wat meer is, het behoeden voor zonde: twerck der natuere dat telcker stonde /
Buyten houwelyck ghebeurt / is dootelycke sondeGa naar voetnoot(331)
Bruid en bruidegom krijgen de raad in eendracht en liefde met elkaar te leven: de vrouw zal haar man onderdanig zijn, de man ‘sal daer vader en moeder om laten/ // En blijven zijnen wyue by onghecesseert’Ga naar voetnoot(332). Dezelfde gang van zaken vinden we in het presentspel van Sottelijck Voortstel (21). Daar legt de zot, in tegenstelling met Plomp sondet arch, in zijn beginmonoloog vooral de nadruk op het ongecompliceerde genieten van de aardse genoegens: eten, drinken, dansen en vrijen. Hij scheldt zijn tegenstrevers ook uit voor ‘jofvrou en prelaet’Ga naar voetnoot(333) en beklemtoont zijn onmisbaarheid bij vrolijke feesten. Toch moeten bruid en bruidegom ‘sottelijck voortstel’ laten en leven zoals Christus met zijn Kerk: de man als hoofd, de vrouw haar man onderdanig. Bijzonder uitvoerig gaan beide partijen in op de vleselijke versus geestelijke liefde, de eros versus de caritasGa naar voetnoot(334). Het geschenk van Warachtighe Liefde en Goetwilligen Dienst, een zwaard, staat voor het Woord Gods, waarnaar het bruidspaar moet leven. De nederlaag van de zot blijkt uit het feit dat niemand uit het gezelschap zijn geschenk namelijk hemzelf, waardeert, zodat hij de mond wordt gesnoerd. Zoals de plompe boer met zijn intrede de beide ernstige personages uit het tafelspel van Wel Gemaniert (23) onderbreektGa naar voetnoot(335), zo wordt de gewone gang van zaken in het presentspel van Jonstige Minne (49) in de war gestuurd door het grillige gedrag van Boerdelick Weesen en Droncken Tenoer. Zij laten namelijk het raden naar de ‘speegele’ van Jonstige Minne varen met een onvriendelijk: ‘wy en hebben niet te doen hier met v brabbelinge’Ga naar voetnoot(336) en zetten daarmee een vrolijk inter- | |||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||
mezzo met enkele liederen in. Als Jonstige Minne een vijftigtal verzen later aandringt: ‘En wildy myn spiegel dan nyet syen blincken’Ga naar voetnoot(337), dan zal ze toch nog moeten wachten tot haar tegenspelers hun eigen geschenken getoond en verklaard hebben en tot ze in een spotmandaat de bruidegom uit het gilde van de vrijgezellen en fuifnummers hebben verbannenGa naar voetnoot(338). Eindelijk komt Jonstige Minne dan aan het woord. Het geschenk is ook hier een bordje met ‘het woort goodts’. Ook nu geldt Paulus als autoriteit, ook hier wordt de relatie tussen man en vrouw vergeleken met die van Christus en zijn Kerk en ook hier is alleen sprake van het welslagen van het huwelijk als het paar zich houdt aan hun wederzijdse plichten en taken. In deze groep tafelspelen speelt het geschenk een belangrijke rol: het komt meestal op het einde de relatie tussen de verschillende partijen verduidelijken. En ook als het spel ontegensprekelijk presentspel kan worden genoemd, is het de tegenstelling tussen de personages die zorgt voor de onderbreking van het traditionele patroon van raden, tonen, en verklaren van de geschenken. Van de laatste twee driespraken uit de eerste categorie, die spelen met drie rolfiguren van bij het begin, werd het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) door Jacob Jacobsoon Cassyere in 1559 vervaardigd en op 21 januari 1560 opgevoerd. Het is samen met de Jubile uit 1534 van Cornelis Everaert, de enige driespraak waarin de drie personages het gehele spel door voor eenzelfde doel ijveren; geen conflict dus, geen strijd, geen groepsvorming. De drie figuren stellen drie goddelijke deugden voor, die aan de basis liggen van talrijke werken van barmhartigheid en naastenliefde en waattoe de toehoorders al van in het beginrondeel werden aangespoord. Elke claus van dit rondeel is in drie delen verdeeld, één voor elk figuur zodat het tempo al meteen zeer snel is. Ook na het gezamenlijke beginrondeel wordt dit tempo aangehouden: om het vers wordt er één over twee figuren verdeeld. In dit gedeelte zetten de drie figuren de plichten van de gelovige uiteen: eerlijk leven volgens Gods geboden, ondeugden en zonde schuwen, liefde beoefenen, de van God ontvangen talenten goed benutten en de acht zaligheden in daden omzetten. Verder zal de gelovige ‘in Ambacht en Comeschappen oprecht handelen’, niet veinzen, zich verheugen in het geluk van anderen en de twijfelaar sterken in zijn geloofGa naar voetnoot(339). De drie personages volgen dezelfde redenering en vullen elkaar logisch aan. Na dit eerste gedeelte waarin ze opsommen wat zij allemaal in een gelovig hart bewerkstelligen, volgt een klacht over de reële toestand. Men vindt | |||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||
jonste maar ‘metten monde’, vrientschap maar ‘sonder te doen blijcken’, trouwe maar ‘met schoon woorden’Ga naar voetnoot(340). Geld- en drankzucht vieren hoogtij. Daarop sommen Jonste, Vrientschap en Trouwe bijbelse exempla op van ‘rechtgheloouighen’, maar ook heidense voorbeelden uit de ‘ouder historiën’ ontbreken niet. Daaronder nemen ook vrouwen als Lucretia, Portia en Thisbe, die hun echtgenoten jonste, vriendschap en trouw toonden, een belangrijke plaats in. Die deugden wensen de drie figuren het gezelschap toe als nieuwjaarsgiftGa naar voetnoot(341) samen met hun geschenken. Eerst worden die genoemd en beschreven: Vrientschap brengt een fles wijn mee uit ‘dat recht Ouerlandt’, Jonste biedt ‘een vat vol honichs’ aan uit het beloofde land en Trou een ‘Busse met salue vanden Berch Synay’Ga naar voetnoot(342). Vervolgens volgt de aanbieding en de verklaring in 3 monologen van elk 23 verzen. De drie bieden een bijbel aan: Dwoort daarin gescreuen / nyet letterlyck geraemt
maer gheestelyck verclaert / na christus bedienGa naar voetnoot(343)
Het woord Gods, niet naar de letter maar naar de geest van Christus verklaard, brengt heil en verlossingGa naar voetnoot(344). De talrijke aansporingen tot naastenliefde en vertrouwen op God en de verwijzingen naar de ‘genade om niet’ en de kennis van Gods Woord klinken reformatorischGa naar voetnoot(345). In dit opzicht herinnert het presentspel aan spelen als Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) en Vercondigher des Vredts (106) die in dezelfde zin te interpreteren zijn. Aan het eind echter richt de auteur zich in een felle uitval tegen de ‘valsche Leraers’ die allerlei goddeloze secten doen ontstaan. Het lijkt ons echter zinvol dit korte roomse slot niet te beschouwen als bewijs tegen de reformatorische strekkingGa naar voetnoot(346). De eensgezindheid tussen de personages in dit spel wordt weerspiegeld door hun manier van optreden en de zeer gelijkmatige opbouw van het spel: tot vers 265 (of tot de eerste 63% van het spel) komen de personages steeds in dezelfde volgorde aan het woord, veelal krijgen zij hetzelfde aantal verzen toebedeeld en vullen elkaar aan. Ook Tspel van eender Jubile (10) voert drie personages ten tonele die van bij het begin dezelfde bedoelingen hebben. Opmerkelijk is, dat het ook hier gaat om Ghejonsteghe, Minsaemheyt en Vriendscip, personages | |||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||
te vergelijken met die uit het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71). Eigenlijk is het evident dat deze personages door hun aard alleen al samenhoren: Vriendtscip hout Ghejonsticheyt tot jnde doot
Met Minsaemheyt ghepaert / onder gheestelic en weerlicGa naar voetnoot(347)
Maar in de Jubile komt Vriendscip pas op na het openingsrondeel tussen Ghejonsteghe, de vrouw en Minsaemheyt, de man. Het snelle begintempo wordt ook volgehouden als er drie deelnemers aan het gesprek zijn. Vaak is er regelbreking en vullen de personages elkaar aan. Zoals in het vorige tafelspel komen zij in ongeveer dezelfde volgorde aan het woord. In dit gedeelte van het spel komt Minsaemheyt het meest aan bod. Zij neemt het aanhalen van de verschillende anekdotes uit het leven van de jubilaris voor haar rekeningGa naar voetnoot(348), terwijl de beide anderen dan de tijdverzen op zijn geboorte, professie, priesterwijding en jubileum, aanwijzenGa naar voetnoot(349). Na deze chronogrammen volgt de verklaring van de zin van het spel en nu vertraagt het tempo van de dialoog. Ghejonsteghe legt de bedoeling van de ‘jubile’ uit: de jubilaris wil zich verzoenen met wie hij iets misdaan heeft en met wie hem iets in de weg gelegd heeft. Vriendscip verwijst naar de betekenis van het vijftigste jaar in Leviticus 25: een jubeljaar waarin verzoening centraal staat, inlossing van alle schuld. Minsaemheyt tenslotte spoort de feestgenoten aan deze verzoening na te streven en een voorbeeld te nemen aan de jubilaris. Aan het slot hernemen de personages het vlugge tempo en de vaste beurtrol. Hoewel de beide spelen te vergelijken zijn wat de keuze van de figuren betreft, de verdeling van de verzen over de verschillende personages, het tempo en de volgorde van optreden, toch zijn ze qua thema en gezindheid verschillend. Het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) brengt een uiteenzetting van de plichten en deugden van de gelovige, een aanklacht van de reële toestand en aansluitend, een oproep om het Woord Gods te volgen. Daarmee vertolkt het een reformatorische gezindheid. De Jubile werd geschreven voor een geestelijke die na vijftig jaar kloosterleven zich in orde wilde stellen met God en de medemens. Zijn kleine menselijke kanten zijn het voorwerp van goedmoedige spot, maar de kritiek is nergens scherp en het stuk ademt, zoals alle andere spelen van Cornelis Everaert, een traditionele middeleeuws-kristelijke geest uit. Het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) en De Jubile (10) nemen in de eerste categorie van 21 tafelspelen met drie personages | |||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||
een uitzonderingspositie in: de drie spelers zijn volkomen in harmonie en streven hetzelfde doel na. De rest van de driespraken waarbij de acteurs van in het begin samen hun intrede doen, tonen conflictsituaties, gaande van regelrechte strijd en gekibbel tot het wederzijds stellen en beantwoorden van vragen, maar waarbij steeds vaste of wisselende groeperingen tussen de verschillende rolfiguren verbeeld worden. De spelen met een systematische driedelige structuur (wisselende groepsvorming) zijn het talrijkst (12 spelen); vaste groepering, twee spelers tegen één, komt slechts in vier stukken voor en er zijn slechts drie spelen waarin één van de spelers een duidelijk andere functie heeft dan zijn tegenspelers, die op hun beurt in conflict zijn. De geschenken die in deze driespraken vaak aan het eind voorkomen, maken de relatie tussen de personages en de zin van het spel duidelijk. Komen ze al bij het begin voor, dan zijn ze meestal aanleiding tot twistGa naar voetnoot(350). De tweede categorie driespraken zijn die tafelspelen welke aanvangen met een dialoog tussen twee van de drie spelers. Het derde personage treedt slechts later of op het einde op en heeft de functie van vermaner, verzoener. De beginsituatie is dus dezelfde als bij de dialogen en de relatie tussen de personages kan er een zijn van conflict of eensgezindheid. Bekijken we eerst de spelen met conflictsituatie. Daartoe behoren allereerst enkele strijdspelen die, zoals de Dialogus creaturarum, de strijd tussen de elementen uitbeelden. Anders dan in het tafelspel van Ceres, Neptunus en Aeolus (102), komen hier niet drie elementen (aarde, water en lucht) aan bod, maar verdeelde Jacobus Celosse de ‘hooftstoffen’ twee aan twee over twee tafelspelen. In Locht, Aerde en Mensche (79) en in 't Vyer en 't Water (80) doet het derde personage pas in het midden van de spelen zijn intrede om de vraag ‘wie dat doch...D'een d'ander overtreft’Ga naar voetnoot(351) te helpen oplossen. De argumenten die Locht en Aerde te hunner verdediging aanvoeren, zijn talrijk en ook anders dan die uit het tafelspel van Ceres, Neptunus en Aeolus. Aerde verstrekt wel voedsel, bloemen en planten, metalen en gesteenten, maar is ook oorzaak van onkruid en ongedierte; Aerde is de grond waarop gebouwen worden opgericht en mens en dier voedsel en rust vinden, maar evenzeer is zij ook oorzaak van aardbevingen en plagen. De lucht is er om alles en iedereen ruimte te geven, om de gewassen te laten groeien, maar is oorzaak van onweer en mist. Mensche vat de noodzakelijkheid van de twee samen en poogt de twee te verzoenen: Locht heeft hij nodig om te ademen, op en van de Aerde leeft hij. Nogmaals echter blijkt de tegenstelling uit het daaropvolgende rondeel waarin elke deelnemer beurtelings één vers spreekt. Mensche van zijn kant blijft bij zijn standpunt: de beide elementen brengen hem evenveel voor- en nadelen; hij weigert een oordeel uit te spreken. De strijd gaat verder en zowel Aerde | |||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||
als Locht grijpen naar klassieke exemplaGa naar voetnoot(352) om hun voorrang kracht bij te zetten. Tevergeefs! Mensche wil geen partij kiezen, want elk van beide is hem even onmisbaar. Als teken van verzoening halen zij tenslotte de geschenken voor de dag: Aerde geeft bloemen en bij gebrek aan ‘Arend’ of ‘Camelion’ biedt Locht ‘dit stuck’ aanGa naar voetnoot(353). In het volgende spel beroept 't Water, in strijd met het Vyer (80), zich op gedeeltelijk dezelfde argumenten als Neptunus: hij draagt de schepen van de kooplui, mens, dier en plant hebben hem vandoen als drinkwater en om spijzen te bereiden. Maar Water brengt ook soms vijandige schepen naar het land, die dan dankzij het Vyer vernietigd worden. Zonder vuur kan de mens geen spijzen bereiden, geen metalen smelten en zuiveren en zonder ‘hitte’ verrot de oogst op het veld door een teveel aan water. Water beschikt echter over kracht het vuur te blussen. ‘Maar niet in de winter’, haast het vuur zich te zeggen: ‘vervrosen vast en stijf...v naem en faem is wech’Ga naar voetnoot(354). 's Zomers echter is 't Water ieders vriend. Ook in dit tafelspel sommen beide elementen voorbeelden, klassieke en eigentijdse, op van steden welke door water of door vuur zijn verwoestGa naar voetnoot(355). En ook hier verlangt één van de personages naar de komst van een arbiter ‘yemant met verstandt’. Redelijck Verstandt is, net zoals Mensche, zich bewust van de moeilijke taak die op zijn schouders rust. Ook hij wijst op de noodzaak dat ze samenwerken. Toch willen beide opponenten daarvan niets horen; zij gaan door met het roemen van de eigen prestaties (het vuur zorgt voor licht in de duisternis, het water helpt stoffen en wol verven en bleken), tot Redelijck Verstandt het Vyer tot de orde roept: hij moet zich wat minder hoogmoedig gedragen. Zoals in het vorige tafelspel geeft het middenrondeel uiting aan de scherpe tegenstelling tussen beide elementen. Eindelijk spreekt Redelijck Verstandt het vonnis uit; het Water behaalt de prijs: 'tis outst / want twas het eerst...
'tis machtigst / want het vocht des Viers kracht oyt versmachteGa naar voetnoot(356)
De verzoening van Water en Vyer wordt ook nu door de geschenken bezegeld: een dolfijn en een salamander in de vorm van gebak. De beide stukken zijn als het ware pendanten te noemen: zij zijn op hetzelfde stramien gebouwd en volledig parallel met het rondeel en de | |||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||
opkomst van het derde personage op dezelfde plaats. Ze komen in De Nederduytschen Helicon vlak na elkaar voor en werden zoals de commentaar in de tussentekst vermeldt ook vlak na elkaar opgevoerdGa naar voetnoot(357). Tot de strijdspelen in de tweede categorie driespraken, die namelijk welke aanvangen met een twistgesprek tussen twee deelnemers en waarin dan later een derde personage aan bod komt, behoren ook de volgende twee tafelspelen met onderwerpen uit de liefdescasuïstiek. Het tafelspel van Herte, Ooghe en Wille (88) kwam reeds ter sprake in verband met het tafelspel van Amoureus Herte en lachende Mont (53) waar deze beide figuren in discussie zijn met Minlijck Gesichte. Terwijl elk personage in dit laatstgenoemde tafelspel de verantwoordelijkheid voor zich opeist oorzaak van de liefde te zijn, ligt het accent bij de vraagstelling in het tafelspel van Herte, Ooghe en Wille (88) andersGa naar voetnoot(358). Het gaat hier namelijk om de vraag wie de schuld heeft aan de ellende, de liefdepijn. Herte opent zoals reeds gezegd het spel met heftige beschuldigingen aan het adres van Ooghe. Die verdedigt zich, anders dan in het vorige spel, zeer overtuigend. Vooreerst is hij onderdanigheid verschuldigd aan het Herte: hij is namelijk te vergelijken met de vensters van een paleis die doorgeven wat zich aandientGa naar voetnoot(359) en vindt dat hij ten onrechte ‘oorzaeck en 'tmotijf’ wordt genoemd van zijn meesters ellende: O.
Want ick ben gheschapen om te zien alleene,
En ghy om te minnen die 'tHerte zijt.
H.
Zonder uwen raet en minde ick noyt gheene,
O.
Ick ben nochtans gheschapen om te zien alleene.
H.
Noch vaer ick vry en los van allen weene,
En dede v gherichte in 'sweerelts krijt.
O.
Ick ben nochtans gheschapen om te zien alleene,
En ghy om te minnen, die t'Herte zijtGa naar voetnoot(360)
Dit zijn alle argumenten welke ook in de Disputatio inter cor et oculum en in het achtste quodlibet van de eerste Martijn (vzn. 651-767) worden aangehaaldGa naar voetnoot(361). Ooghe legt de verantwoordelijkheid bij ‘Wille, reden en verstandenisse’ die boven hem zijn aangesteld om censuur uit te oefenen. De discussie gaat onverminderd verder tot het tweede mid- | |||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||
denrondeel de standpunten nog eens samenvatGa naar voetnoot(362). Nu willen de beide tegenstrevers een beroep doen op een ‘iuge’. Wille biedt zich daartoe aan, maar wordt door de beide anderen al vlug aangevallen. Hij immers moet ‘Executeur’ zijn en kan ‘begheerte wederstaen’Ga naar voetnoot(363). Wille blijkt niet in staat de opwerpingen van de anderen te ontkrachten en schuift de verantwoordelijkheid op de schouders van ‘Verstandenisse en reden’ die Wille moeten bijsturen. Tenslotte moet het publiek maar zelf oordelen. Het slot van het tafelspel verschilt van de Disputatio, waarin Ratio een vonnis uitspreekt en beide deelnemers verantwoordelijk stelt, de ene als oorzaak en de andere als aanleiding: De gelijkenis tussen dit tafelspel, de Latijnse disputatie en de eerste Martijn is trouwens meer uitgesproken dan bij de driespraak tussen Amoureus Herte, Lachende Mont en Minlijck Gesichte (53). Voornamelijk omdat in het tafelspel van Herte, Ooghe en Wille de personages zich in dezelfde situatie bevinden - in een dialoog voor een scheidsrechter - en omdat de vraagstelling en de gebruikte argumenten ongeveer dezelfde zijn. Deze spelen illustreren hoe populair deze problematiek, maar ook deze wijze van behandelen, in de vorm van een strijd om voorrang, moet zijn geweest. Volgens dezelfde structuur opgebouwd is het tafelspel van Meer Hopen dan Twijffelen (89) dat de strijd om voorrang tussen dit personage en zijn tegenstrevers Meer Twijffelen dan Hopen uitbeeldt. Elk personage zet zijn aard en bedoeling uiteen in een beginrondeel. De tegenstelling blijkt duidelijk uit het daaropvolgende rondeel in halve verzen. Meer Hopen vraagt zijn tegenstander naar zijn identiteit, afkomst en bedoeling. Als blijkt dat Meer Twijffelen Amoureuse Ionckheyt in zijn netten wil verstrikken, breekt een heftige woordenstrijd uit. De twist wordt beslecht door Amoureuse Ionckheyt zelf, die in dit stuk al vrij vroeg zijn intrede doet en een belangrijker rol speelt dan Wille uit het vorige tafelspel bij voorbeeld. Hij kiest meteen partij voor de hoop want hij heeft een geliefde tot vrouw uitgekozen en daarbij past geen twijfel meer. Beide opponenten pogen hun invloed in de liefdesrelatie tegenover elkaar af te wegen, maar ook nu komt Amoureuse Ionckheyt tussen beide en wijst de argumenten van de twijfel resoluut van de hand: het is nu eenmaal normaal dat een minnaar nu eens hoopt en dan weer twijfelt, maar het samenzijn met de geliefde doet alle onze- | |||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||
kerheden verdwijnen. De scheidsrechter besluit dat hoop en twijfel altijd in strijd zullen zijn, dat er geen verzoening in het vooruitzicht kan worden gesteld. De twijfel moet dan maar zo vlug mogelijk zijn biezen pakken. Na het daaropvolgende rondeel tussen Hoop en Ionckheyt, krijgt de Twijfel er duchtig van langs en moet uiteindelijk bezwijken voor de ‘volmaecten wille’ van Amoureuse Ionckheyt. Meer Hopen verduidelijkt de les van het tafelspel: Hoopt zonder twijffel, zoo krijchdy vrede
In eeuwighen blijschap zonder insseleGa naar voetnoot(365)
Zoals hier twijfel en hoop tegenover elkaar afgewogen worden, worden in het volgende tafelspel de voor- en nadelen van het huwelijk uitvoerig belicht. Deze spelen zijn wat het onderwerp betreft te vergelijken met de strijdspelen uit de eerste categorie waarbij de drie personages van bij het begin samen voorkomen in een vaste relatie van twee tegenover één speler. In de tweede categorie driespraken echter is het derde personage niet meteen aanwezig en werkt later als verzoener of vermaner. Maar tegelijk kan de arbiter op zijn beurt tegenstrever van de beide eerder in twist zijnde personages wordenGa naar voetnoot(366). We zien dus dat in de tweede categorie driespraken de rol van het derde personage bestaat in het verzoenen (79), partijkiezen (80) (89) of op zijn beurt tegenstander worden van de beide anderen (88) (45) (75). In het tafelspel van Ongherustich Sin en Gheveynst Herte (75) staan beide dialoogsprekers in het begin op goede voet. Zij zijn het er volkomen over eens dat de meesten niet weten wat ‘thouwelyc in heeft // Oft wat lasten datter zijn verborghen’Ga naar voetnoot(367). Vlug en overtuigend wisselen zij elkaar af bij het opsommen van de nadelen van het huwelijk, tot zij in onderling conflict geraken. Ongherustich Sin is verantwoordelijk voor ‘jalosie’, Gheveynstheyt voor valsheid. Ongeveer in het midden van het stuk treedt Redene op die wijst op de tegenstelling tussen eros en caritas, tussen het huwelijk ‘inde vreese ons Heeren’ en dat ‘wt ghenuchten van vleesche’. Reden wordt vervolgens door haar beide tegenspelers uitvoerig ondervraagd. Zij is hiet het eigenlijke hoofdpersonage van het stuk en haar onderricht staat centraal. Ook Versochte Wijsheyt speelt in het tafelspel van Onbedochte Jonckheyt (45) een uiterst belangrijke rol. Na twee lange beginmonologenGa naar voetnoot(368) waarin de vrijgezel Onbedochte Jonckheyt en de pantoffelheld Sorgeloos Gemoet zichzelf voorstellen, geraken ze in gesprek. De ene wacht zich wel voor Cupido's pijlen en die ‘sotte lijefde’ en beklaagt Sorgeloos Gemoet, die wel zo onbedachtzaam is geweest zich te laten vangen in het huwelijk. Van een ei- | |||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||
genlijke conflictsituatie is hier geen sprake - Sorgeloos Gemoet bedankt Onbedochte zelfs voor zijn sympathieGa naar voetnoot(369) - maar de situaties van beide personages zijn totaal verschillend: de ene is nog een vrij man, de andere is die vrijheid helaas kwijt. Tot op dat ogenblik in het spel krijgt het publiek te horen dat het beter is van de vrijheid te genieten dan te trouwen. Daarom laat de rederijker al ras Versochte Wijsheyt aanrukken met de uitdrukkelijke bedoeling zijn medespelers met ‘goet onderwys’ te vermanen. Hij wordt door de beide anderen welkom geheten in een begroetingsrondeel en meteen als arbiter aangeduid: ‘wat dunckt v van onse beyde motyuen’Ga naar voetnoot(370). Versochte Wijsheyt blijkt nu, zoals Redene, voorvechter van de echtelijke staat te zijn. In een lange uiteenzetting eerst tot de vrijgezel, dan tot de ongelukkige echtgenootGa naar voetnoot(371), vermaant hij beide tegenspelers hun verstand te gebruiken: de jeugd duurt niet eeuwig en alleen wanneer je je plichten vervult, kan je op een gelukkig huwelijk rekenen. Sorgeloos is al meteen bekeerd en Onbedochte volgt zijn voorbeeld. Ook hier, zoals in het vorige tafelspel illustreren de geschenken de uiteindelijke zin van het stuk. Onbedochte Jonckheyt, nu overtuigd van de noodzaak van het huwelijk, brengt twee vurige harten met de band van de eendracht samengebonden als symbool van de echt. Sorgeloos brengt zeer toepasselijk een toom om zijn kwade neigingen te bedwingen en te leven naar Gods woord. Versochte Wijsheyt treedt aan met een ‘serpent’: zoals dit dier zijn oude huid afwerpt, zo zal de bruidegom zijn vroegere leven vaarwel zeggen en de heilige band van het huwelijk aanvaarden. Alvorens in een gezamenlijk rondeel afscheid te nemen, vat elk van de drie zijn raad aan bruidspaar en publiek nog eens afzonderlijk samen. Het laatste tafelspel in de tweede categorie driespraken waarbij sprake is van conflict tussen twee van de drie personages, is dat van Meest Elcken (19), een wereldsgezind jongeling en Donruste Consientie, een oude matrone, die het dilemma van de keuze tussen de ijdelheid van het aardse en het eeuwige van het hiernamaals heeft opgelost door te kiezen voor het laatste. In het beginrondeel blijkt al vlug de tegenstelling tussen jong en oud, wereldsgezindheid en wereldverachting. Het conflict tussen de twee spelers staat eigenlijk voor de antithese tussen twee verschillende levenshoudingen. Vrij vlugGa naar voetnoot(372) treedt Godt voor de werelt op met exact dezelfde rol als Versochte Wijsheyt (45). Hij zal het ene personage vertroosten, het andere vermanen en het in dit tafelspel zelfs bekeren. Het geschenk, een afbeelding van Christus aan het kruis | |||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||
boven een klare fontein, herinnert de mens aan het mysterie van de verlossing. Drie boze machten, de duivel, de wereld en het vlees, pogen de mens in het eeuwige verderf te storten en die moet hij weerstaan. De ziel is te vergelijken met de kantiekeGa naar voetnoot(373) bruid die rust en troost zoekt bij haar bruidegom Christus. In dit stuk speelt de vermaner-vertrooster al vroeg mee. Hij is er nodig voor het verdere verloop van het gehele spel. Zonder hem zou ook hier de situatie van Meest Elcken verkieslijker lijken, zonder hem zou Donruste Consientie geen morele steun en goedkeuring ondervinden en zouden de belering en religieus-ethische implicaties in het gedrang komen. De geschenken die in de laatste drie spelen worden aangeboden, hebben dezelfde functie als in de andere strijdspelen: relaties verduidelijken en de zin van het tafelspel verbeelden. In tegenstelling met de vorige groep van zeven strijdspelen uit de tweede categorie driespraken, kunnen de volgende tafelspelen niet meer worden verzameld onder het gemeenschappelijke kenmerk strijd of conflict tussen twee personages waarbij een derde personage verzoenend, vermanend of vertroostend optreedt. De twee personages die ook hier het eerst in dialoog verschijnen, horen bij elkaar: Sot en Jonck (1), Zinnelicheyt en Wille (5)Ga naar voetnoot(374) en Cleen Vermueghen, de boer, met Jonstighe Affexcie, de boerin (4). Ze doen op dezelfde manier hun intredeGa naar voetnoot(375) en telkens moet één van de twee de andere herinneren aan hun afspraak de koning of het bruidspaar te vereren met een geschenk. En daarover gaat het in deze stukken: het zoeken en aanbieden van een passend geschenk. Het geschenk staat hier centraal, zoals dit ook in de tweede categorie van de dialogen het geval was. De beide dialoogsprekets zijn het aanvankelijk eens met elkaar. Ze stellen elkaar vragen en doen suggesties om een passend geschenk te vinden. Deze fase duurt in het tafelspel van De Beke (4) langer dan in dat van De Spigel (1): Cleen Vermueghen toont zich namelijk uiterst veeleisend: ‘de presentacie’ moet ‘hooghe van ghewelde / Van virtuten crachtich’, maar ‘oncostelic van ghelde’ zijnGa naar voetnoot(376). Daarom ketste hij de voorstellen van zijn vrouw af: een hazelaar, een spaarpot, fruit, gebak, een gouden of zilveren juweeltje of boog en pijlen (de koning is immers een schutter) voldoen niet aan deze eisen. Dit wordt de vrouw te veel, ‘van scaemten touteren my de leden’ en op dat ogenblik verschijnt Beraedtsamich Advys om de twee uit de impasse te helpenGa naar voetnoot(377). In het ta- | |||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||
felspel van De Spigel raken Sot en Jonck het vlugger eens. Ook voor hen blijkt een juweel te duur, maar een spiegel lijkt geschiktGa naar voetnoot(378). Jonck zal die bij zijn moeder van het dressoir gaan halen. Sot wacht in angstige spanning af, maar in een oogwenk is de andere terug. Beide spelers zijn in hun nopjes tot Jonck de spiegel laat vallen en er wederzijdse verwijten en klappen vallen. Op dat ogenblik, als Sot en Jonck alleen nog maar de scherven overhebben, treedt ook hier het derde personage opGa naar voetnoot(379). In het tafelspel van Hoedeken van Marye (5) is het gesprek tussen Wille en Zinnelicheyt kort (tot vers 56). Ze zijn eigenlijk nog niet aan het geschenk toegekomen, maar nog steeds in discussie (over wie de oorzaak is van de afgunst van Zinnelicheyt), als Redene hen komt vermanen met het getwist op te houden in aanwezigheid van de koning van de hoedenmakers. Zij allen zullen hem zeer toepasselijk een hoed schenken. Het vervolg van dit tafelspel is eenvoudig. Elk van de drie personages komt om de beurt zijn hoedje toelichten en aanbieden: Tydelicke Nyeuwicheyt, nieuwe snufjes, en Voorsieneghe Disscrecie of vooruitziendheid worden door alle spelers goedgekeurd en zelfs uitgeprobeerdGa naar voetnoot(380). Tenslotte wordt Redene naar haar hoed gevraagd: vanwaar komt die, wie maakte hem, hoe is zijn naam. De hoed ‘Viereghe Deuocie’ blijkt een ‘corael oft ammeren hoeyken van Maria’ te zijn. Redene verklaart dan het rozenhoedjeGa naar voetnoot(381) als volgt: Want de maecht die dit hoedekin ontfync
Men mach huer vut liefden / om een ghedyncken
Gheen weerdegher dan / dit hoedekin scyncken,
Want duer huer viereghe deuocie / wierdet ghemaectGa naar voetnoot(382)
Dit hoedje overtreft alle andere wereldse gaven, want het werd door Gabriël uit de hemelse vrede naar de aarde gezonden als groet van de H. Drievuldigheid; daarom is het ‘thoedekin / van vrede en pays’: | |||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||
Dit hoedeken presenteric / uwen persoone
Als dyademecroone / vut deuocien vierich
Die de siele voor Gods ooghen / maect verchierich
Weist hier mede Maria / daghelicx een groetereGa naar voetnoot(383).
Ook in de beide andere tafelspelen blijkt het geschenk een religieusmoraliserende betekenis mee te krijgen. De spiegel die Vrou Vreyss van den doet, de gepersonaliseerde vrees voor dood en oordeel, haar medespelers ter vervanging van de gebroken spiegel voorstelt, is veel meer waard, want: Als alle spiegels zyn vergaen,
En stucken gebroken, soe sal desen
In synen alderscoensten wesenGa naar voetnoot(384)
Misschien is de spiegel een geestelijk traktaatje, een dodenspiegel of iets dergelijks geheten. Het citaat kan als volgt worden geinterpreteerd: 1. Als alles u verlaat, zal deze u bijblijven als beste vriend 2. Als ge alles wat des duivels is verlaat, zal hij ook uw geestelijke vooruitgang weetspiegelenGa naar voetnoot(385) Maar door de tweede interpretatie wordt de stelling van het traktaat onaanvaardbaar. Moeten we het geschenk interpreteren als een gewone spiegel, die de mens, bij het bekijken ervan, herinnert aan de dood? Of heeft Vreyss van den doet een doodskop op het feest meegebracht, die toch ‘le miroir de l'homme’ werd gehetenGa naar voetnoot(386). Ook in het tafelspel van Redelick Verstant (37) werd een doodshoofd in een koffertje naar binnen gesmokkeldGa naar voetnoot(387), wat bewijst dat deze interpretatie niet geheel ondenkbaar is. Het meest waarschijnlijke is, dat met de spiegel het geweten wordt bedoeld. In deze spiegel zal het bruidspaar zich spiegelen als ze voor Gods troon zullen verschijnenGa naar voetnoot(388). Wie zijn daden en levenswandel door deze spiegel laat richten, hoeft geen vrees te koesteren voor Gods oordeel en voor de dood, want hij zal deelhebben aan de hemelse glorie. Wellicht maken deze verschillende connotaties van de spiegel het een bijzonder geliefd geschenk. Opmerkelijk in dit stuk is, dat het eerst de gehele voorbereiding van het zoeken naar en vinden van een present in beeld brengt om daarna ook concreet de intree op het feest, de begroeting van het bruidspaar, de aanbieding en verklaring van het geschenk te realiserenGa naar voetnoot(389). | |||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||
Terwijl in de vorige twee tafelspelen de personages ofwel na een discussie (1) ofwel vooraf (5) al besloten hebben, welk present ze zullen aanbieden, hebben de figuren in het tafelspel Vander Beke (4) daarvan nog een flauw idee op het ogenblik dat het derde personage optreedt. Lang dienen dan ook de boer en zijn vrouw te raden naar het geschenk waarmee Beraedtsamich Advys hen wil helpen. De rol van het derde personage is er inderdaad een van helper, redder in nood. Zoals in de vorige spelen stelt Beraedtsamich Advys zich op als bondgenoot en niet als opponent. Na het opsommen van allerlei welriekende waters en bekenGa naar voetnoot(390) - de gevierde koning draagt de naam Van der Beek -, gaat Beraetsamich het geschenk eindelijk halen. Het betekent het water van het H. Doopsel. Deze genadebron is gevloeid uit Christus' bloedige wonden die daardoor de mensheid verloste van de erfzonde en het rijk des duivels. Het symbolische geschenk brengt vrede, vergiffenis van zonder en verlossing uit de dood: By dese vloet es ghevonden der sonden afstroopsele
Gheheeten et sacrament vanden heleghen doopsele
By welc wy naer sint Jans oorconden
Ghecryghen quytscheldynghe vander eerfsondenGa naar voetnoot(391).
De koning der ‘aerchiers’ wordt ertoe aangespoord tijdig zijn biecht te spreken om zo het eeuwig leven te verwerven. Cornelis Everaert componeerde nog een ander tafelspel volgens hetzelfde schema: Tspel vanden Berch (9). De openingsscène verschilt met die van de vorige spelen. Lustich van Herte en Boerdelic Zin verklaren expressis verbis samen te horen: Wy dienen te gaedere by goeden bescicke
Want daer therte niet en lust van binnen
Daer en cunnen niet verfrayen de zinnen
Dies je huer volghe / Jn alder tytGa naar voetnoot(392)
Het geschenk is zelfs nog niet ter sprake gekomen, als het derde personage Duechdelic Voortstel, een pelgrim, zijn intrede doet. Niets vermoedend komt hij midden in een feestgezelschap terecht, realiseert zich echter vlug waar hij is en begroet volgens oud gebruik het publiek. Na zijn monoloog beginnen de anderen hem vragen te stellen en pas nu blijkt dat hij van zijn tochten een present heeft meegebracht: de ‘ghelyckenesse van eenen berghe’Ga naar voetnoot(393). Van dat ogenblik wisselen de fasen raden naar en opsommen van allerlei bergen af met twijfel aan de waarheid van het meegedeelde, vragen naar de identiteit van de pelgrim en | |||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||
informeren naar tips. Eindelijk vermoedt Lustich dat het om een berg ‘van pardoene’ gaat, wat de pelgrim kan bevestigen met de afbeelding van de kruisberg met wijngaard beplantGa naar voetnoot(394). Christus is de ware wijngaard, bron waaruit alle sacramenten vloeien. Ook in dit tafelspel geeft de rederijker een plastische schildering van Christus' lijden en kruisdood, bewijs voor zijn onuitputtelijke liefde voor de zondige mens: Och et es den berch/ daer Christus de doot
Voor ons smaecte an des crucen raeme
Daer hy gherect hync/ met zynen lichaeme
Ghecroont jnt hooft/ met doornen deerlic
...
Hy hanght andt cruce/ met opene wonden
Met ghescuerden adren/ met gherecten ledenGa naar voetnoot(395)
Daardoor werd de breuk ‘tusschen ons meinschen/ ende den Vadere’ hersteld. In de vorige vier tafelspelen stonden de presenten centraal. Het raden naar het geschenk gaf hier soms aanleiding tot gekibbel en het tijdelijk verkeerd - vaak letterlijk - interpreteren van de altijd allegorisch en geestelijk te verklaren presenten zorgde hier, zoals ook in de gelijkaardige dialogenGa naar voetnoot(396) voor spanning in het spel. De relatie tussen de personages kan hier zeker niet worden beschreven als antithetisch, ze evolueert vrij vlug naar eensgezindheid, samenwerken voor het zelfde doel. Diezelfde grondhouding of relatie vinden we terug in het tafelspel van Metken Bouwens en Slimmen Diel (22), dat echter geheel anders van toon en bedoeling is dan de vier presentspelen. Hier is er geen sprake van religieus te interpreteren geschenken, zelfs niet van enige dwingende morele les. Het spel is louter delectatief, een aangename babbel tussen drie personages, die profiteren en het er goed van nemenGa naar voetnoot(397). Ze stoppen zich vol met alles wat hen op het bruiloftsmaal voorgezet wordt. Het spel herinnert aan sommige feestrefreinen waarin ‘de voorstelling van onbezorgd drinkende en slempende mensen...haar eigen wellustige vrolijkheid eenvoudig op de toeschouwers overdraagt’Ga naar voetnoot(398). Ook Mette en Diel nemen het er goed van. Het spel opent in medias res met een dialoog tussen Metken Bouwens en haar vrijer Slimmen Diel. Zij maken zich vrolijk over allerlei anekdotes, waarbij steevast blijkt hoe een dronken man door zijn vrouw, of in het geval van ‘Pastoor Knollaert’ ‘zijn marte’ hardhandig aangepakt wordt. Ondertussen proeven zij van al het lekkers op de bruiloftstafel en bespre- | |||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||
ken de kwaliteit van spijs en drank. Dan verschijnt Lange Lauw ten tonele en geeft in een terzijde tot het publiek commentaar op wat hij ziet: een vrijpartij tussen zijn nicht en Diel. Mette kan, zo is Lauws mening, een veel betere partij krijgen: Diel is een arme luis en heeft bovendien een bochelGa naar voetnoot(399). Onmiddellijk echter wordt Lauw uitgenodigd bij het paar plaats te nemen en het gesprek verloopt nu tussen de drie personages. Diel licht Lauw in over zijn trouwplannen met Mette en pocht over zijn nachtelijke vrijpartijtjes. Lauw van zijn kant had minder geluk in de liefde. Als hij eraan denkt, wordt hij zelfs nu nog woestGa naar voetnoot(400). Vervolgens informeert hij naar de maagdelijkheid van zijn nicht en van haar vrijer, maar daaraan wordt niet zwaar getild - dit in tegenstelling met de tafelspelen die het huwelijk vanuit religieus-didactische hoek bekijken. Diel en Mette zullen immers een ‘zotte’ bruiloft vierenGa naar voetnoot(401). Het toekomstige bruidspaar is arm, de bruidegom bovendien lelijk en hun verwanten dragen veelzeggende namen. Diel vermeldt ondermeer: lysken krochoose, jan van rysbroeck, goelken luyspels en alis snotmouwe, wuytken vuyl soom en hannen bottermelcks. Metkens verwanten hoeven er niet voor onder te doen: trys quayquecks, peer veyns, bouwen brypot, floren lotterbroeck en roel slomphose. Op vele bruiloftsgiften hoeven ze niet te rekenen. Toch zullen ze wel ‘meer dan dry hondert lyen’ voor het huwelijk uitnodigen, slokkers en smulpapen: willekens veechschale, steuen de slockere, louken quistbier en anderen. Lauw zal er dan maar voor zorgen dat de plechtigheid zo vlug mogelijk kan worden ingezegend. Het stuk eindigt met dankbetuigingen aan het bruidspaar. Mette heeft zoveel geschrokt en gedronken dat ze door Diel en Lauw haastig moet worden weggebracht om het publiek de kwalijke gevolgen van haar overdaad te besparen. Haar excuse: Way jck sou sekers aen thaffel qualyck connen proncken
Al datmen my heeft geschoncken dat heb jck al wtgeveechtGa naar voetnoot(402)
herinnert bijna woordelijk het feestrefrein VD 24 waarin dezelfde tegenstelling pronken-eten in de stok verwerkt wordtGa naar voetnoot(403). In vele opzichten herinnert het spel aan de dialoog tussen Pover en Armoede (101), maar bij Mette en Diel valt het accent nog meer op het plompe, het onverzadigbare en platvloerse karakter van het paar. Lauw staat, hoezeer hij toch in het gesprek betrokken wordt, enigszins apart en boven het paar. Hij geeft commentaar, schenkt zijn goedkeuring, vermaant zijn nichtje haar vrijer niet te veel toe te laten, informeert naar haar maagdelijkheid, | |||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||
stelt voor te dansen en belooft bemiddelend op te tredenGa naar voetnoot(404). In die zin komt zijn functie overeen met die van de andere later optredende rolfiguren in driespraken; ook zij staan afzonderlijk tegenover hun medespelers en bemiddelen, hetzij als verzoener, vermaner, scheidsrechter, redder in nood, autoriteit of vertrooster. Vertroosten is ook de rol van Wijse Beradinghe in het tafelspel van Heijmelic Lijden (16) en Troostelijck Bystant in Menich Bedruckt Herte en d'Arm Gemeynte (105), driespraken die we eerder al met enkele dialogen onder de noemer ‘vertroosting, bekering’ hebben samengebrachtGa naar voetnoot(405). De relaties tussen de personages in de tafelspelen met drie spelers verschilt in niets van die in de stukken met slechts twee figuren. Waar er in de dialogen één van de twee zich beklaagt over zijn toestand, en de andere optreedt als vertrooster, openen de driespraken telkens met een dialoog tussen twee klagende figuren, nu eens man en vrouw (16), dan weer twee ambachtslieden (105). Het derde personage behoudt ook hier zijn rol van vertrooster. In de dialogen staat de vertrooster tegenover één personage, in de driespraken tegenover twee. De dialoog tussen die twee biedt natuurlijk meer mogelijkheden om de klacht kracht bij te zetten en de ellende van de personages vanuit verschillende hoeken te belichten. Zo hebben Bedecte Aermoed en Heijmelic Lijden het over de benarde tijden waardoor zij tot bedelen gedwongen werden en over de schaamte waartoe dit aanleiding geeftGa naar voetnoot(406). Bedecte Aermoed poogt zelfs haar man te troosten door erop te wijzen dat hen niet alleen dit lot treft en dat zij op God moeten betrouwen. Zij wijst hiermee vooruit naar de argumenten die Wijse Beradinghe straks uitvoeriger zal toelichten: het gebrek aan naastenliefde bij renteniers en voortverkopers, de straffen van God die de rijke gierigaards zullen treffen. De inwoners en het stadsbestuur van Amsterdam daarentegen hebben altijd de deugden van naastenliefde en barmhartigheid beoefend en zij werden door God gespaard. Juist als de gesprekspartners ‘meenden te vertrecken’, een veertigtal verzen voor het midden van het spel, verschijnt Wijse BeradingheGa naar voetnoot(407). Op hetzelfde dramatische moment, maar iets vroeger in het spel, doet ook Troostelijck Bystant zijn intrede in het tafelspel van Menich Bedruckt Herte (106), na de dialoog namelijk tussen de twee ambachtslieden waarin ze het vooral over de oorlog en zijn kwalijke gevolgen voor handel en nijverheid hebben en op het ogenblik dat zij besloten hebben ‘wten lande’ te trekkenGa naar voetnoot(408). In beide spelen wijzen de vertroosters erop, dat de slechte tijden te wijten zijn aan de zonden | |||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||
en het gebrek aan liefde van de mens. Wijse Beradinghe gaat uitvoerig in op de afgoderij waartoe valse leermeesters het volk verleiden en schetst in een parafrase op Deuteronomium XXVIII: 15-27 de straffen die de afvallige van God zullen treffen. Dat zijn methode effectief is, blijkt uit de onmiddellijke schuldbekentenis en bekering van zijn medespelers. Troostelijck Bystant gebruikt dezelfde argumenten en geeft dezelfde oorzaken aan voor de bestaande toestand. Hij legt echter minder dan zijn collega, de nadruk op Gods straffen, dan wel op Christus' oneindige liefde. Vanaf het ogenblik dat hij optteedt, heeft hij het al over zijn present dat ‘liefde’ is. Geleidelijk aan vernemen de twee ambachtslieden wat het present precies beduidt, wat er gebeurt als er geen liefde is en hoe de toestand weer ten goede kan worden gekeerd als zij de eerste twee geboden onderhouden. Het voorbeeld van Christus' zoendood moet de kracht van de liefde bewijzen. Ook het einde van het tafelspel staat geheel in het teken van de liefde: eensgezind roepen de drie personages het publiek op niet te wanhopen, de naastenliefde te beoefenen en te vertrouwen op God. De dialoog in dit tafelspel verloopt vlot en snel. Voor de opkomst van het derde personage wisselen de personages elkaar om de twee, hoogstens vier verzen af. Troostelijck Bystant beschikt over meer verzen om zijn geschenk te verklaren en het publiek te onderwijzen; de rol van de beide anderen wordt daarbij gereduceerd tot vragen stellen. Dezelfde gang van zaken treffen we aan in Heijmelic Lijden en Bedecte Aermoed, hoewel de rollen daar gelijkmatiger verdeeld zijn. Toch komt ook hier Wijse Beradinghe in twee lang monologen zijn speelgenoten vermanen en onderwijzen. Het geschenk ‘'t ghemeen welvaren’ komt hier echter veel onverwachter. Op het ogenblik dat Heijmelic Lijden ervan overtuigd is dat ‘niet dan verdriet’ hun lot zal zijn, komt de wending en blijkt Wijse Beradinghe, hoe streng hij ook voorheen was, uiteindelijk vertroosting te brengenGa naar voetnoot(409). De laatste twee tafelspelen uit de categorie driespraken brengen de drie personages in eenzelfde vaste verhouding van slachtoffer-verleider en slachtoffer-redder in beeld. De wijze waarop beide spelen het thema van de verleiding en uiteindelijke redding uitwerken, verschilt in menig opzicht, maar de personages met hun naamgeving en hun functies, het betrekken van de zedeles op het publiek hier en nu, zijn in de beide stukken dezelfde. Zowel in Tspel van Joncheyt en Redene (8) als in het bruiloftsspel van Jongeling en Wulps Leven (55) is het eerste personage slachtoffer van een verleider, een vrouw Zinnelicke Ghenouchte (8) een man Wulps Leven (53) en in beide spelen is Reden er nodig om een ommekeer in de houding van het slachtoffer te bewerken. Het tafelspel van Cornelis Everaert (8) behandelt de rol van het berouw in de redding van de verlopen mens, het weer in de gratie komen van de verloren zoon. | |||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||
In het tweede spel van de auteur ‘Luijckt geen deught’, wordt de val en de verlossing aanleiding om de voor- en nadelen van het huwelijk tegenover elkaar af te wegen en sterke propaganda te voeren voor het door God ingestelde huwelijk. De beginsituaties in beide spelen zijn, hoewel met elkaar te vergelijken, toch verschillend. Joncheyt ‘lustich fray ghesont’ en ‘wel voorsien van goede’ heeft slechts één zaak tekort: ‘een lief’. Jongeling is minder optimistisch: in een lange beginmonoloog zet hij zijn emotionele en fysische kwellingen uiteen. Hij weet niet waar hij aan toe is, hij betreurt dat de zalige kinderjaren voorbij zijn. In beide spelen maakt op dat ogenblik de verleider zijn of haar opwachting. In het spel van Joncheyt en Redene (8) zijn we nu getuige van een concrete verleidingsscène. Het publiek heeft veel vlugger dan de naïeve jongeman de bedoeling van Zinnelicke Ghenoughte doorzien en ziet zijn verwachtingen stap voor stap voltrekken: de verleidster zal, zodra zij weet krijgt van Joncheyts beurs met geld, niet meer van zijn zijde wijken, hem aansporen grootmoedig te leven en zich in allerlei sociale vaardigheden te bekwamen. De dansscène die daarop volgt is de kern en het hoogtepunt van de verleiding: Joncheyt geraakt daardoor zijn kleed Kennesse en de beurs Tydelicke Haeue, of het geschenk voor de koning en koningin van het gilde, kwijt. De namen van de dansen zijn veelzeggend voor de consequenties van het volgen van ‘sWeerels Vruecht’Ga naar voetnoot(410). De verleidster verlaat haar slachtoffer en wijst het publiek op de toestand van Joncheyt nu: wie zinnelijke genoegens en 's werelds vreugden najaagt, verliest zijn ‘tydelicke haeue’ en daardoor alle vreugde, haalt zich de gramschap van zijn ouders op de hals, en leeft tegen alle rede in, in zonde. De verleiding is voltooid en Joncheyt wordt overrompeld en fysisch uitgeput achtergelaten. In het tafelspel van Jongeling en Wulps Leven (55) is de situatie anders: Jongeling klaagt en de functie van Wulps Leven bestaat erin hem de oorzaken van zijn ellende uit de doeken te doen en hem een remedie voor te stellen. Het gesprek tussen de twee is veel theoretischer en Wulps Leven poogt de jongeling tot ongeregeld leven aan te zetten. Zoals Zinnelicke Ghenoughte weet hij de bezwaren van zijn slachtoffer te overwinnen met de belofte van zijn hulpGa naar voetnoot(411). Ook hier stemt Jongeling toe om zijn raad te volgen, hoewel de verleiding op dit punt nog geen concrete vorm heeft aangenomen. De rol van Reden in dit spel bestaat erin Jongeling te overtuigen van het tegenovergestelde en de ar- | |||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||
gumenten van Wulps Leven te ontkrachten. Vandaar dat na de dialoog tussen Jongeling en Wulps Leven (1-216), zich een gesprek tussen Reden en Wulps Leven ontwikkelt (217-382), waarin zij elk hun standpunten met argumenten en voorbeelden kracht bijzetten. Rede pleit voor een echtverbintenis ‘vol suijverheijt en eerbaer deuchden’ en waarschuwt voor ‘d'onkuisheit goddeloos’Ga naar voetnoot(412), terwijl Wulps Leven wijst op de onbetrouwbaarheid van de meeste vrouwen. Na deze dialoog wordt het slachtoffer Jongeling weer in het gesprek betrokken. Wulps Leven roept hem op zijn raad te volgen. Jongeling blijkt bekeerd en met de hulp van Reden verjaagt hij het opdringerige Wulps Leven. Het spel eindigt met een dialoog tussen Reden en Jongeling waarin hij de raad krijgt, zoals de bruidegom en zijn voorouders, uit te kijken naar ‘een dochter stil van eerelijcke faem’Ga naar voetnoot(413). Schematisch kunnen we de structuur van het spel als volgt voorstellen:
Terwijl Reden in het bruiloftsspel (55) het slachtoffer bekeert en tot inzicht brengt, bestaat de rol van deze figuur in het tafelspel van Joncheyt en Redene er vooral in het slachtoffer te waarschuwen en met argumenten te overtuigen. Na de dialoog tussen slachtoffer en verleidster (1-181), bestaat de rest van het spel uit een dialoog tussen Redene en het slachtoffer. Hier dus geen confrontatie tussen verleidster en redder. De driespraak valt uiteen in twee dialogen telkens met wisselende deelnemers. In het tweede deel van het tafelspel (182-342) laat Everaert Redene wijzen op de drievoudige schuld die Joncheyt op zich geladen heeft: tegenover zichzelf, tegenover zijn ouders en tegenover God. De parallel met de parabel van de verloren zoon brengt Joncheyt tot inzicht. Niet een beurs met geld brengt hij met zich mee, maar twee schildetijen, afbeeldingen van ‘hertelic Leedscip’ en ‘Viereghe Bedynghe’Ga naar voetnoot(414). En nu verzoekt hij het koningspaar voor hem, als voor een verloren zoon, bij zijn ouders ten beste te spreken. Moraal van beide stukken: zweer de wereldse genoegens af, zij zijn slechts tijdelijke genotmiddelen en staan het zieleheil in de weg, volg Reden en leef vol- | |||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||
gens het gebod van de Heer. Wanhoop niet want zelfs een zondaar vindt door berouw en gebed het goede pad terug.
Vergelijken we nu de tweede categorie driespraken met de eerste, dan stellen we vast dat we hier ongeveer dezelfde typen van spelen aantreffen als bij de dialogen:
De tweede categorie tafelspelen met drie personages biedt dus een ruimere keuze dan de eerste, waarin bijna uitsluitend spelen met conflictsituaties te vinden zijnGa naar voetnoot(415). In die eerste categorie driespraken staan de personages vrijwel altijd op hetzelfde niveau: ze zijn gelijkwaardige gesprekspartners en hebben dezelfde functie in het spelGa naar voetnoot(416), of zij nu elk om beurt tegenover hun medespelers staan, of zij in een vaste relatie van bij het begin opereren. In de tweede categorie driespraken staat het derde personage bijna altijd boven de andere twee: hij verzoent, vermaant, oordeelt, brengt redding, vertroost of verleidt. Hij is onontbeerlijk voor de voortgang en de afloop van het spel. We kunnen voor de tafelspelen met drie personages besluiten dat, als er vanaf het begin drie spelers aan het gesprek deelnemen, hun funktie te vergelijken is met die van de twee personages uit de dialogen. Zijn er slechts twee personages in dialoog, dan is de komst van het derde bepalend voor de afloop van het spel. Opmerkelijk en verschillend van de tafelspelen met twee personages is dat de strekking van de meeste driespraken didactisch en religieusmoraliserend te interpreteren valt. Slechts 5 op de 37 spelen of 13,5%, zijn louter delectatief en hebben overwegend komische personages en/of procedés. | |||||||||||||
D. ViersprakenIn de tafelspelen uit de XVIde eeuw treden er slechts in 7 spelen op de 113 vier personages op; dit is dus in 6% van het totale corpus. In vier | |||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||
van deze stukken maken de vier deelnemers al vlug vanaf het begin van het spel hun opwachting. In de drie andere tafelspelen komen eerst twee of drie personages aan het woord, alvorens ook de anderen zich in de discussie mengen. Bij de groep vierspraken met vier spelers aan het beginGa naar voetnoot(417) kunnen we, zoals bij de dialogen en driespraken een onderscheid maken tussen die spelen waarbij de spelers het overwegend eens zijn met elkaar en die waarbij een conflictsituatie aan de basis ligt van de verhouding tussen de personages. Het tafelspel van Clerc, Huys-man en Soldaet (115) wordt met een rondeel geopend door de Clerc en de Huys-man waarin zij Maurits van Nassou welkom heten in Monster. Onmiddellijk daarna wendt de Soldaet zich tot de Stierman met de vraag of hij soms weet wat de Clerc daar uitricht. Ofwel bevonden de vier spelers zich al vanaf het begin op de scène, ofwel doen de Soldaet en de Stierman na het rondeel hun intrede (wat echter niet blijkt uit een toneelaanwijzing). De Stierman kan op de vraag van de Soldaet geen antwoord geven, overwint zijn schroom en gaat op de Clerc af om de oorzaak van het feest te kennen. Als hij hoort dat Maurits als Landsheer gehuldigd wordt, wil ook hij samen met zijn gezel deelnemen aan de eerbetuiging. Zij vragen verder wat de spiegel betekent die de Clerc bij zich heeft en deze antwoordt dat alwie bevallig en perfect van lichaam is, zich daarin regelmatig spiegelen moet om daardoor afgehouden te worden van zonden die ‘leelijc oft onweerdich’ zijn. Alwie een fysisch gebrek heeft, dient zich te beijveren ‘sulcke leelijcheyt te verschoonen/ deur goede daet en fame’Ga naar voetnoot(418). Beide vraagstellers, de Soldaet met de bult en de Stierman ‘schoon van aensicht’, dienen de les op zichzelf toe te passen. Wat zijn dan de plichten van ‘Princen Vorsten end' groote Lieden’ wil de Stierman wetenGa naar voetnoot(419). De Clerc antwoordt dat ook zij een spiegel voor hun onderdanen moeten zijn. Daarop geven elk van de vier personages voorbeelden uit de antieke oudheid van heersers die hun volk tot voorbeeld waren door een onkreukbare levenswandel en eerbied voor Vrouwe Justitia. Als dit de houding is van heidense heersers, ‘Wat zullen nv Christenen te doen ghedincken’Ga naar voetnoot(420), vraagt de Stierman weer. De koningen van Israël navolgen, die leefden volgens Gods Woord en Wet, is de raad van de Huys-man en alweer sommen de vier deelnemers bijbelse exempla op. Het voorbeeld van Iosua, Mozes' opvolger die de Israëlieten in het beloofde land binnenleidde, brengt de Huys-man ertoe de parallel te trekken met Maurits, die als opvolger van zijn vader, zijn volk tot welstand, voorspoed en vrijheid zal brengen. Daartoe echter zijn gehoorzaamheid en wetten nodig. De vier | |||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||
spelers nemen afscheid met verontschuldigingen, dankbetuigingen en de belofte van dienstbaarheid aan de vorst. Waar het in het vorige tafelspel ging om de deugden en plichten die een vorst, een staatshoofd dient te ontplooien, is het onderwerp van gesprek in Tspel vanden Nyeuwen Priestere (6) de priesterlijke staat. De vier deelnemers die ook hier al vlug met elkaar in discussie gerakenGa naar voetnoot(421), delen echter nu niet hetzelfde standpunt. Twyffelic Zin, de zot, met zijn marot, Cranc Ghelooue, trekt de waardigheid en onbesproken levenswandel van de priesters in twijfel. De andere drie, Inwendeghe Redene, tHoude en tNyeuwe Testament, zullen hun best doen hem van het tegendeel te overtuigen. Het stuk opent met een monoloog van de zot, eigenlijk een dialoog tussen zot en marot, over de veranderde tijdgeestGa naar voetnoot(422). Daaruit blijkt de kritische aard van Twyffelic Zin. Samen met Cranc Ghelooue vormt hij een goed paar. Inwendeghe Redene, een sierlijk geklede dame, heeft de dialoog blijkbaar gehoord en poogt Twyffelic Zin met zijn marot van het priesterfeest te verjagen. Twyffelic Zin heeft zo zijn bedenkingen bij de waardigheid van deze priester en vraagt hoe zij aan hun macht komen. De almachtige God heeft ze die gegeven, luidt het antwoord, zoals blijkt uit het Oude en het Nieuwe Testament. Prompt verschijnen deze twee personages om Inwendeghe bij te staan in de discussie. Nu legt Twyffelic Zijn zijn drie opponenten allerlei vragen voor: waarom worden priesters overal geëerd, was de priesterlijke staat even voortreffelijk in het Oude als in het Nieuwe Testament, wie was de eerste priesterGa naar voetnoot(423). Op al deze vragen pogen Redene, tHoude en tNyeuwe Testament, vaak in een vaste volgorde na elkaar, een overtuigend antwoord te geven: de waardigheid van het priesterschap werd door God gewild, de priesters van nu hebben recht op meer achting en eerbied dan die uit het Oude testament want Christus zelf heeft ze gezalfd door het vergieten van zijn kostbaar bloed. De eerste priester was Melchisedech, gevolgd door Aaron, maar Christus overtreft ze allen. Hij immers is God, mens en priester. Door zijn zoendood en op het laatste avondmaal werd het priesterschap ingesteld. Als Twyffelic Zin nu naar een schriftuurlijk bewijs daarvan vraagt, volgen zijn drie tegenspelers eenzelfde tactiek: ze schelden en schimpen, argumenteren en steunen op verschillende autoriteiten om hun standpunt te staven. Ze besluiten met een lofzang vol pathos op het priesterschap, waarin vooral Inwendeghe met enkele emotionele uit- | |||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||
roepen de anderen voorgaatGa naar voetnoot(424). Argumenten ten voordele van de waardigheid van het priesterschap zijn: de kracht van de consecratie en het feit dat Christus zelf de priesterlijke staat verkoos boven die van de engelen. De lofzang op het priesterschap wordt door Twyffelic Zin onderbroken met de opmerking: ‘Ghy en wiltse waense/ bouen Godt stellen // Als Lucifer met zyn ghesellen/ hem wilde vermeten’Ga naar voetnoot(425). Maar de drie anderen zijn zozeer in extase dat zij dit niet eens schijnen te horen en gewoon doorgaan: zelfs Maria ontving Christus slechts eenmaal, een priester daarentegen kan door de woorden van de consecratie Christus in zijn handen ontvangen, wanneer hij maar wil. Op dit punt in het spel neemt Twyffelic Zin deel in de lofzang met een ironisch ‘Wye zoudt gronderen’, zoals hij later in het stuk zijn tegenspelers nabootst met commentaar op de priester: ‘Gheen weerdegher’Ga naar voetnoot(426). De drie verdedigers van het priesterschap houden vol dat geen koning of keizer over dezelfde macht beschikt als een priester en richten zich rechtstreeks tot de gevierde: ‘Wilt hu verhueghen O priester Gods’Ga naar voetnoot(427) want niemand, zelfs de engelen of wereldse heren, overtreft een dienaar van God. Daarop vuurt Twyffelic Zin zijn meest pertinente vraag af: Ofse zo excellent zyn/ als ghy zyt vermondelic
Hoe commet datse leuen / dus sondelicGa naar voetnoot(428)
De verdediging wijst erop dat priesters ook mensen zijn, zwak en wankelbaar en lanceert vervolgens een aanval tegen ‘dese blasfamateurs’. Ook als de beschuldigingen van Twyffelic Zin zeer heftig en concreet worden, klinkt dezelfde repliek: wee de kwade tongen, priesters zijn mensen en ‘Godt heifse lief’. Na een tweede reeks voorbeelden die de waardigheid van het priesterschap bewijzenGa naar voetnoot(429), wordt de nieuwe priester voor de tweede maal direct aangesproken. Hij moet eraan denken dat hij nu hoort bij de groep excellenten / als een eerden vat
Jn wyen dat nu rust/ dien weerden scat
Godt ende meinsche/ van Maria gheboren
Die hu tot dien state heeft vercorenGa naar voetnoot(430)
| |||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||
Deze vergelijking brengt tHoude ertoe de priester een ‘eerden vaetkin/ jent ende net // Verchiert met blomkens’Ga naar voetnoot(431) te schenken als symbool voor het broze lichaam dat met deugden versierd moet worden. tNyeuwe schenkt een spiegel; ook hier weer om als voorbeeld te leven voor het volk. Zelfs nu kan Twyffelic Zin zijn tong nog niet bedwingen: ‘jae maer meest om quaet exempel te gheuene’; hij houdt voet bij stuk: de priesters zijn vol van gebreken. Daarop wijst tHoude Testament op de bijbelse betekenis van de twee geschenkenGa naar voetnoot(432). Inwendeghe Redene nodigt haar twee helpers tenslotte uit de taken van een priester te omschrijven: ten eerste is hij middelaar tussen God en de mensen door zijn kracht zonden te vergeven, ten tweede brengt hij het Woord Gods en ten derde zal hij bidden en offeranden opdragen. Nu pas sluit Twyffelic Zin zich met een felle aanval op de luthersen, die menen zelf ‘tgoddelic officie’ te kunnen volbrengen, aan bij zijn tegenstanders. Een wel zeer onverwachte bekering die weinig overtuigt of moeten we de woorden van Twyffelic Zin ook nu weer ironisch opvatten en eindigt het spel met dezelfde tegenstelling als waarmee het begon? Twyffelic Zin is tenslotte de zot en daardoor een voor het publiek onbetrouwbaar personage dat dus best de gevaarlijke kritiek voor zijn rekening kan nemen en zijn dwarse houding aan zijn zotheid kan wijtenGa naar voetnoot(433). De kritiek die hij uit, wordt doorheen het stuk scherper en zijn beschuldigingen concreter, zodat dit spel uitdrukking geeft aan de tegenstrijdige gevoelens van de personages aangaande één bepaald onderwerp: hier het priesterschap. Hetzelfde patroon van één speler tegenover de drie anderen, treffen we ook aan in het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26) waar de vier rolfiguren al vóór het twintigste vers samen ten tonele verschijnen. De kuiper doet het eerst zijn intrede met de roep: ‘isser niet te cuypen of te binnen’. Als hij geen antwoord krijgt, treedt hij maar naar binnen en komt te midden van de feestvreugde terecht. Terwijl hij zo het tafelend publiek toespreekt, komen ook de drie herders al dansend en zingend binnenGa naar voetnoot(434), wat onmiddellijk zijn aandacht trekt. Hij stelt ze allerlei vragen: waarom zijn ze verheugd, over welk kind hebben ze | |||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||
het in hun lied, wat is er aan de hand. De herders leggen hem uit dat de Messias geboren isGa naar voetnoot(435). Zij geven steeds in vaste volgorde antwoord op de vragen van de kuiper. Het spel start als een neutraal gesprek met vraag en antwoord, maar geleidelijk aan wordt de twijfel van de kuiper gewekt. Onmiddellijk na het horen van het liedje op het Kerstekind en zijn belang in de heilsgeschiedenis van de mensheid, uit zich het eerste teken van onzekerheid bij de kuiper: ‘twijfel doer fantazij // wort in mijn geplant’Ga naar voetnoot(436). Even later, na het uiteenzetten van het gehele kerstverhaal, de boodschap van de engelen, de leidende ster en het vinden van het kind, is de kuiper nog even erg in de war want het verhaal klopt niet met de voorspellingen van de doctoren: ‘doer twyfel ben ick geheel in waen’. Later beschuldigt hij de herders ervan gedroomd te hebbenGa naar voetnoot(437) en ziet niet in waarom zij hem aanraden geen geloof te hechten aan de woorden van de ‘magistraeten’Ga naar voetnoot(438). De herders bevestigen dat wat hij gehoord heeft juist is, maar ‘tverstant is geestelick’, de woorden dienen figuurlijk te worden geïnterpreteerd: ‘syn ryck sal niet wesen vuytwendich’Ga naar voetnoot(439). Resultaat is dat de kuiper ‘geheel int argueeren’ isGa naar voetnoot(440). De herders vermanen hem niet op de mens en op menselijke wijsheid te vertrouwen, alleen het Kind te geloven en niet meer te twijfelen of vrezen. Daarop krijgt de kuiper eindelijk het ‘rechte verstant’Ga naar voetnoot(441). De herders barsten uit in een lofzang op het Kind, beginnend met ‘Dits onsen heylant...dit is het saet...dit is de arcke’ en eindigend, 37 verzen later, met: Dit is hy in wien den vader een goetwelbehaegen het die geheel sal voor ons voldoen die wetGa naar voetnoot(442) Daarop sluit de kuiper zich bij de herders aan en samen zingen zij een refreinlied op de geboorte van de HeerGa naar voetnoot(443). Het spel eindigt met de volledige bekering van de kuiper en de belofte het kindje te gaan opzoeken en eer te betuigen. Het laatste tafelspel met vier spelers vanaf het begin, brengt alweer een tegenstelling tussen de personages aan het licht. Deze keer blijft de antithese niet onveranderlijk tussen één figuur en de andere drie, maar wisselt. Hier wordt een patroon herhaald dat we ook in de driespraken aantroffen: elk om beurt wordt één van de spelers door de anderen aangevallen. Het tafelspel van Ruijdt Verstant en Rachel (52) vangt aan | |||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||
met een lied van de zot en een oproep tot vreugde van Rachel. Sara en Thamar beantwoorden die oproep onmiddellijk. Maar als de zot hoort, wie hij voor zich heeft, zet hij een aanval op Thamar in: zij bedroog haar schoonvader Juda door zich als publieke vrouw voor te doenGa naar voetnoot(444). Rachel is schuldig aan de diefstal van haar ‘vaders juweelen’ en Sara aan de moord op haar zeven echtgenotenGa naar voetnoot(445). De zot vat de beschuldigingen samen: d'een is hoerachtich dander dyefachtich van geesten
de derde is de meeste // moordersse dye mach leuenGa naar voetnoot(446)
Het ritme van het spel is tot hier toe snel en vlot en de personages wisselen elkaar vrij vlug af. De zot ontsnapt aan een aanval van de vrouwen en toont zich vlug verzoend met de excuses voor hun daden. Nu begint het tweede deel van het spel. Op de vraag van de zot wat ze komen doen, antwoorden de dames dat zij een geschenk willen aanbieden. Rachel, Sara en de zot groeten het gezelschap en wensen het bruidspaar ‘kennisse sijnder waerheijt’ toe, ‘het schilt des geloofs, lyefde en een Joncxken opt schoot’Ga naar voetnoot(447). Daarmee wijzen zij vooruit naar de betekenis die hun geschenken uiteindelijk zullen dragen. Vanaf vers 165 tot vers 205 geven de drie bijbelse vrouwen raad aan het bruidspaar en vermanen zij de echtelieden ‘thoulijck soot godt heeft bevolen’ te aanvaarden: heb elkaar lief, schuw het huwelijk ‘naden vleijsch’, wees matig en nederig, regeer je huisgezin goed en leef in vrede met elkaar en elkaars oudersGa naar voetnoot(448). De zot met zijn marot interpreteert de woorden van de drie vrouwen telkens verkeerd en geeft daardoor komisch werkende commentaar. In dit opzicht herinnert hij aan Blyden Wille in de Zeven Bloetsturtynghen (7) die alles letterlijk nam. In dit gedeelte van het tafelspel spannen de drie vrouwen samen tegen de zot. Om hun raadgevingen aan het bruidspaar kracht bij te zetten, zullen zij die illustreren met geschenken. Dit laatste gedeelte van het spel (vanaf vers 206) wordt in beslag genomen door het noemen, raden naar en uiteindelijk tonen en verklaren van de geschenken. Eerst komt Rachel met haar leeuw aan het woord. De andere drie maken allerlei gissingen en halen bijbelse exempla aan. Het geslacht van Juda blijkt de leeuw te hebben geschonken. De vis van Sara werd door Tobias gevangen en de ring van Thamar werd haar door de patriarch Juda geschonken. Ook de zot heeft iets meegebracht: ‘een steen’. Ja, zeker ‘een key van relyck grootheyt // die hem voor int hoot leyt quaet om genesen’, raden | |||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||
de anderenGa naar voetnoot(449), of een dobbelsteen of een edelsteen. Maar Ruijdt Verstant ontkent dit alles, hij vond hem op een berg aan een boom. Dit lijkt de anderen nonsens en ze willen die steen dan wel eens zien. Maar de zot houdt hen nog langer in spanning want hij vindt dat Rachel maar moet beginnen met het tonen van haar leeuw. De leeuw blijkt nu hetzelfde te zijn als de presenten van de anderen. De opwinding is groot, het tempo snel, we hebben de climax in het spel bereikt. De afbeelding van Christus aan het kruis die hier wellicht wordt getoond, kan inderdaad op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd. Christus is de leeuw die door zijn dood de mensheid redde, de vis die God welgevallig was en beschermt tegen wellust; de ring die de overspelige ontving als pand wordt nu symbool van echtelijke trouw en op de steen, geplukt op de Calvarieberg aan de kruisboom, moet het zieleheil van de mensheid gegrondvest zijn. Het bruidspaar ontvangt de geschenken met de nodige raadgevingen en de spelers nemen afscheid. Het tafelspel kan geslaagd worden genoemd. Het vertoont veel meer vaart en afwisseling dan de vorige vierspraken. Het spel combineert vooreerst een strijd om voorrang op het feest met het aanbieden van geschenken, een type dat we reeds vaker bij driespraken aantroffen. Het gekibbel bij het begin brengt steeds wisselende figurenconstellaties in beeld, de raadgevingen van de vrouwen worden doorspekt met commentaar van de zot en in het laatste deel zorgt het raden naar de presenten voor de nodige spanning. De vele bijbelse exempla worden enkel aangehaald en nooit tot vervelens toe uitgelegd. De climax van het spel, het ogenblik dat de zo verschillende concrete geschenken dezelfde symbolische betekenis krijgen, doet niet geforceerd aan, maar werd, zo beseft de toeschouwer/lezer achteraf, zorgvuldig voorbereid door de omschrijvingen die de personages van hun geschenken in de loop van het spel gaven. De mogelijkheid zo veel verschillende interpretaties aan de geschenken te verlenen, zal voor de rederijker wel één van de aantrekkelijkste kanten van het spel zijn geweest. In de categorie vierspraken waarin het vierde personage slechts later in het spel zijn intrede doet, biedt alleen het tafelspel op Die geboorte van vrou Margriete (11) dat in vorige paragrafen reeds uitvoerig ter sprake kwamGa naar voetnoot(450), een voorbeeld van een presentspel. Het begint in medias res. Drie koningen, die tevens de drie standen vertegenwoordigen - de clerus, de adel en de burgerij - drukken in een rondeel hun verwondering uit over de revelatie van een eigenaardige gebeurtenis: de hemel is vol hemelse melodieën, visioenen van liebaarden, vogels en bloemen ter ere van een kind dat geboren werd. De cuenync der edelheyt zet vervolgens een informatief vraaggesprek in, waaruit de identiteit, de herkomst en de bedoeling van de drie moet blijken. De cuenync | |||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||
der scyencyen brengt uit Salomons tempel de ‘vrucht’ der menschelyker betrouwenesse mee, de cuenync der edelheyt komt uit Hercules' boomgaard met gulden appelen en de cuenync des aerbeyts uit het aards paradijs met bladeren van de boom des levens. Net zoals de drie koningen willen zij het kind hun geschenken aanbieden. Het tempo is snel, de clauzen kort en vaak komen de drie koningen in een vaste volgorde na elkaar aan het woord. Nu komt de tweede fase van het spel: het raden naar de geschenken. Elke koning geeft op zijn beurt in een lange monoloog uitleg over zijn present. De anderen stellen dan vragen over de aard van het geschenk en maken gissingen. Dit gedeelte van het spel wordt afgesloten met de vermelding van de concrete presenten waarmee de drie voor de dag komen: A.
myn present syn bladeren
Scy.
en myn present een rose
Ed.
en myn present es eenen appel van gouweGa naar voetnoot(451)
en met de aankondiging van Experyence, het personage dat hen de opdracht gaf deze geschenken aan te bieden. Ongeveer in het midden van het tafelspel doet zij haar intrede. Tot voor de komst van het vierde personage volgt dit spel hetzelfde patroon als de driespraken Schipper, Pelgrim en Post (29) of Wel Hebben en Wel Meugen (57). Verschil is wel dat in de vierspraak de personages elkaar niet beschuldigen van leugen en bedrog, maar alleen uiting geven aan hun verwondering en verwarring bij het aanhoren van de verklaring van de geschenkenGa naar voetnoot(452). De vierspraak hoort dus niet tot de strijdspelen, maar dient geklasseerd te worden als spel met een neutraal gesprek over het present. De rol van het vierde personage, Experyence, bestaat er nu in de verschillende vaak tegenstrijdige elementen in het spel te verklaren en met elkaar in verband te brengen. Onmiddellijk na haar intrede ‘zien’ de andere drie personages blijkbaar een toog, door elk van de drie anders geïnterpreteerd: ‘bethleem’, ‘thuys van mynnen’ en ‘thuys des vreets’ en door Experyence verklaard als ‘bruesel’ waar hertogin Maria, nicht van David, de bisschop van Utrecht. een prinses heeft gebaard. De herders zijn ‘de heeren diet dlant regyeren’ en dat het kind nu een dochter is, wordt vergoelijkt doordat dochters ooit wel zonen zullen krijgen of in elk geval een prinselijk echtgenoot waardoor vrede zal worden gesmeedGa naar voetnoot(453). Vervolgens is het de taak van Experyence het sein te geven tot het tonen en verklaren van de presenten. Elke koning verklaart zijn geschenk en Experyence geeft de concrete toepassing ervan op het kind. Samenvattend: | |||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||
die bladeren die rose en oic die vrucht
die muegen wel op een cleyn taxken staen
van den boeme der natueren gedaen
vereenych(t) in eenen telg te samen
alsoe mach dese edel vrucht van namen
hoogheyt, edelheyt en getrouwicheyt reene
wel besluyten in hueren persone alleeneGa naar voetnoot(454)
Op bevel van Experyence bieden de drie koningen hun presenten aan die nu ineens veranderd zijn in goud, wierook en mirre. De koningen schijnen ontgoocheld, ‘wy muegent met schanden wel laten staen’Ga naar voetnoot(455), maar ook nu brengt Experyence de appel, roos en bladeren in logisch verband met de offergaven van de koningen. Het spel is tot een goed einde gebracht, de presenten werden waardig bevonden en Experyence roept nu het publiek op zich te verheugen in moeder en kind. De toog wordt ontbloot en de koningen richten zich rechtstreeks met een lofzang tot het pasgeboren kind. Met twee rondelen en de nodige beleefdheidsformules nemen de vier personages afscheid. De volgende twee vierspraken beginnen met de opkomst van twee personages bij wie zich dan naderhand nummer drie en vier voegen. In het tafelspel van Bouwen en Pleun (81) zijn die eerste twee personages, de man en de vrouw, het grondig oneens over wat er met hun zoon Gobbert zal gebeurenGa naar voetnoot(456). De dialoog tussen beiden, waarmee het spel aanvangt, plaatst ze als opponenten strijdend om de broek tegenover elkaar. De argumenten van Bouwen dat hij oud wordt, niet langer voor de nietsnut van een zoon kan werken, dat de jongen voor zijn eigen welzijn op eigen benen moet leren staan, worden door Pleun afgewimpeld. Zij voelt haar handen al jeuken, scheldt Bouwen uit voor ‘hang-gat’ en ‘Eselscop’Ga naar voetnoot(457) en inderdaad, even later vallen er klappen. Vervolgens verwerpt zij de opgesomde ambachten resoluut als gevaarlijk voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de jongen. Haar besluit staat vast: ‘Gheen Ambacht sal nu leeren onsen knecht// Oft ghy vele secht, ick vragher luttel nae’. Wat hij wel zal doen is: ‘een meysgen trouwen // So is hy behouwen, mach doen wat hy wilt’Ga naar voetnoot(458). Daarin wordt zij bijgevallen door Gobbert, die plots verschijnt en Bouwen sa- | |||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||
men met Pleun van de talenten van Geyltje poogt te overtuigen. Onder druk van de dreigementen van Pleun, stemt Bouwen er uiteindelijk in toe Gobberts liefje te ontmoeten. ‘Sie daer coemrse’, zegt Pleun en kondigt daarmee de komst van het vierde personage aanGa naar voetnoot(459). Geyltje komt op. Blijkbaar bemerkt zij de anderen niet, die zich misschien op de achtergrond hebben teruggetrokken, en geeft in een monoloog uiting aan haar liefde voor Gobbert. Aan het einde van haar ontboezeming ontwaart zij Pleun en informeert naar haar geliefde. Gobbert treedt nu aan en vol vertedering vraagt Pleun aan Bouwen: ‘Sullen sy na t'betamen, niet een fraey paer, zijn?’Ga naar voetnoot(460). Bouwen kan zijn ogen niet geloven: Desen lecker sou wel eenen goelicken vaer, zijn
Men mocht beter wat geesselen onsen Seun,
Wat liever deun, comter nu doch int lichte,
Ick moet eens besien dese Venus Nichte,
Die int lodderlic gesichte, ons kints had behagenGa naar voetnoot(461)
Geyltje blijkt zwanger te zijn. Als Pleun Bouwen ervan verdenkt dwars te zullen zijn, begint zij weer te schelden en te slaan tot hij vraagt: ‘wanneer de kinders trouwen’ zullen. Eerst poogt hij nog, de jongelui ertoe aan te zetten elkaar van hun trouwbelofte te ontslaan. Maar dit kan blijkbaar niet meer en alweer doet de schrik voor ‘vuysten-vyghen’ hem van zijn standpunt afwijken. Zelfs als hij het niet eens is met de manier waarop het bruiloftsbanket zal worden vergaard (‘t'schijnt divery’, zegt hij tot driemaal toe), moet hij het onderspit delven uit schrik dat hij zelf niets van de bruiloftsmaaltijd zou proevenGa naar voetnoot(462). De auteur van deze vierspraak, Gerrit Hendericxsz van Breughel, heeft het traditionele thema van strijd om de broek uitgewerkt tot een levendig stukje toneel. Door het bijvoegen van een derde en vierde personage, die allebei partij trekken voor Pleun, komt het slachtoffer Bouwen nog belachelijker uit de strijd. Hij is de pantoffelheld die het niet kan halen tegen zijn vrouw, maar ook niet tegen zijn schoondochter Geyltje. Handig en nieuw is ook het af- en aantreden van verschillende personages. Eerst richt Bouwen zich in een rondeel tot het publiek, maar roept Pleuntje onmiddellijk daarna op. Zij raken in discussie en vervolgens voegt ook Gobbert zich bij de twee. De opkomst van Geyltje, het vierde personage om wie de twist draait, krijgt de nodige aandacht. Zij is eerst in een monoloog te horen, maar vlug sluiten Pleun en Gobbert zich bij haar aan, tot tenslotte ook Bouwen in het gesprek betrokken | |||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||
wordt. Van dat ogenblik af nemen de vier personages wisselend deel aan het gesprek. Ook de laatste vierspraak vangt aan met een dialoog tussen Onbedochte Ioncheyt, ‘een fraey Jonghelinck’ en Goet Onder-wys (114). Al duurt het onderhoud slechts 40 verzen, toch slaagt de auteur erin de aard en de bedoelingen van de beide personages uiteen te zetten en op het verdere verloop van het spel te alluderen. Onbedochte Ioncheyts eerste woorden zijn vervat in een rondeel waarin hij de wens te kennen geeft ‘vreucht te hanteren...onder Venus Camenieren’. Onmiddellijk waarschuwt Goet Onderwys hem: ‘Onbedochte Ioncheyt, wat doe je? Sla mijn leer niet in de wind, leef eerbaar en vroom’. Het antwoord van de jongeling, overtuigt Goed Onder-wys niet geheel: O Onbedochte Joncheyt quaet om bestieren/
Lichtvaerdich van manieren zijt ghy int aenschouwenGa naar voetnoot(463)
Hij vermaant hem toch naar hem te luisteren en vooral op zijn hoede te zijn voor Onbedwonghen Lust, die bedrieglijk en vals de ‘onbedochten’ of niets vermoedenden misleidt. Absalom en Amnon zijn door haar ‘int Net van Castijding gecomen’ en dienden ‘Straffinghe’ te ondergaanGa naar voetnoot(464). Daarop vertrekt hij. Onbedochte bevindt zich nu alleen op de scène, precies lang genoeg om zijn afkeer van Goet Onderwys te laten blijken en om zijn plan, geschikter gezelschap uit te zoeken, kenbaar te maken. De toneelaanwijzing luidt: ‘Hier gaet hy over en wederover’. Met de uitroep ‘Bey Hola/ wie vind'ic hier nu staende tot deser uer’Ga naar voetnoot(465), richt hij de aandacht van het publiek op het derde personage Onbedwonghen Lust, die nu in levende lijve verschijnt. Met die dialoog tussen de verleidster en de jongeling, voltrekt zich de voorspelling van Goet Onder-wys. Beiden zijn uit op ‘Avontuer’ en besluiten samen te blijven. Als Onbedochte de naam ‘Onbedwonghen Lust’ hoort, schrikt hij even en herinnert zich de waarschuwing van Goet Onder-wys. Maar de verleidster weet de jonge man aan zich te binden en overwint zijn twijfels. Zoals in de vorige stukken die de verleiding en val van de mens tot onderwerp hebben, spelen zang en drank een voorname rolGa naar voetnoot(466). Na het drinken van de wijn ‘Vergetelheyt van alle goet’ en ‘Verblydinghe int quaet’, voelt Ioncheyt zich ‘al anders / als ic te voren dee’Ga naar voetnoot(467). Het is de hoogmoed en kwaadaardigheid welke uit zijn lied blijken, die de komst van Straffe Godts uitlokkenGa naar voetnoot(468) | |||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||
en een einde maken aan de dialoog met Onbedwonghen Lust. Straffe Godts, de engel, zal Onbedochte Ioncheyt met de gesel ‘verscheyden Miserie’ en de band ‘langhe gheduericheyt’ straffen. Op hulp van Onbedwonghen Lust dient hij nu niet te rekenen: Neen ick seker/ ic en koom daer niet
Want ghy zijt daer soomen siet // Int hoeck-gen daer de slagen vallenGa naar voetnoot(469)
Niets mag baten. Onbedochte Ioncheyt moet zijn verdiende straf ondergaan. In uiterste nood echter komt Goet Onder-wys de jongeling opnieuw ter zijde staan: ‘Had je naar mijn raad geluisterd, dan was dit alles niet gebeurd.’ Het einde van het tafelspel bestaat, zoals het begin, uit een dialoog tussen Goet Onder-wys en Onbedochte Ioncheyt, waarin de laatste zijn zonden belijdt en belooft altijd naar Goet Onderwys te zullen luisteren. Hij is dan ook een voorbeeld voor de ‘Joncheyt al t'samen’ die Onbedwonghen Lust moet afzweren en de raad van de ouders en leermeesters volgen. Bij de vierspraken uit de eerste categorie, die namelijk waarin de vier deelnemers zich reeds vroeg in het spel kenbaar maken, is er één waarin zij allen het eens zijn van begin tot einde (115); het kan gekarakteriseerd worden als neutraal vraaggesprek. De drie andere tafelspelen brengen conflictsituaties in beeld waarbij de antithese vast blijft tussen één personage en de drie andere (6) (26) of waarbij ze wisselt tussen de personages onderling (52). Niet één spel uit deze categorie is louter delectatief te noemen: alle verdedigen ze traditionele religieus-morele en ethisch-sociale waarden. In de tweede categorie vierspraken komt eveneens wisselende groepsvorming voor: één van de spelers neemt het op tegen de twee andere (11) en het vierde personage speelt de rol van leraar. Hij verklaart de geschenken en zorgt voor de allegorese van het gehele stuk. In die zin vertoont dit spel grote gelijkenis met de driespraken uit de tweede categorie, waarin de functie van het derde personage, zoals die van het vierde hier, verschillend is van die van zijn medespelers. Conflict, spanning en afwisseling treffen we aan in de laatste twee vierspraken. Zij brengen bij aanvang slechts twee personages ten tonele, die het probleem, de gegeven situatie in beeld brengen. Ofwel strijden ze om de macht (81), ofwel verhouden ze zich als waarschuwer en opstandige jongeling. Door het gebruik van wisselende figurenconstellaties verandert de beginsituatie in het tegendeel: ofwel is er verzoening (81), ofwel wordt het slachtoffer gered en bekent het zijn fouten en het gelijk van de waarschuwer (114). Zoals bij de driespraken moeten we vaststellen dat, als alle rolfiguren bij aanvang aanwezig zijn en dezelfde functie vervullen of op hetzelfde niveau staan, het verloop van het spel voorspelbaar is en de rollen van de personages quasi verwisselbaar zijn. Vanaf het | |||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||
ogenblik dat één van de personages een duidelijk verschillende functie heeft, speelt dit in het spel een belangrijke rol. Alleen de replieken van de tegenspelers zijn nu onderling verwisselbaar. Het vierde personage staat boven de anderen, het vermaant en verzoent ze. Wat het effect is van het toevoegen van één of meer personages, moge blijken uit het tafelspel van Bouwen en Pleun in vergelijking met de tafelspelen in dialoogvorm die hetzelfde thema, de strijd om de broek behandelen. In deze dialogen is er weinig afwisseling mogelijk. Man en vrouw blijven op hun eigen standpunt tot één van de twee zich via het hardhandige optreden van de tegenspeler gewonnen geeft. In de vierspraak gebeurt in feite hetzelfde, maar door het toevoegen van Gobbert en Geyltje, kunnen de twee hoofdpersonages niet alleen tegenover elkaar, maar ook tegenover de andere figuren worden gekarakteriseerd. Pleuntje is de dominante figuur in het spel: zij komt veel aan bod, is overal en altijd aanwezig en tegen haar is Bouwen niet opgewassen. Zij kan rekenen op de steun van Gobbert en Geyltje. Gobbert is een zwakke figuur: hij komt weinig aan het woord en heeft weinig te zeggen. Zoals zijn moeder voor hem alle beslissingen nam, zo wordt hij ook door zijn vrouw in handigheid en strijdbaarheid overtroffen. Hij gaat dezelfde weg op als Bouwen. Geyltje, even sluw als Pleun, staat op goede voet met haar schoonmoeder. Zoals haar naam het zegt, is een van haar ondeugden geilheid, wulpsheid. Zij laat zich dan ook niet door Bouwen overtuigen van de trouwpartij af te zien. Bouwen moet het niet alleen opnemen tegen Pleun, maar ook tegen Geyltje. Zijn nederlaag, en die van alle mannen, wordt er nog belachelijker door. Door de verdubbeling van dezelfde man-vrouw relatie, komt de moraal van het spel scherper tot uitdrukking: door het niet opnemen van zijn verantwoordelijkheid in het huwelijk (in dit geval de uitoefening van autoriteit over de vrouw), dreigt men in een omgekeerde wereld terecht te komen. Het enige tafelspel in de tweede categorie vierspraken dat komische personages en situaties in beeld brengt, blijkt daarmee een onderliggende morele les aan het publiek duidelijk te willen maken. |
|