Bloemenleed
1. Een klein ver-geet-mij-niet-je stond in een bloe-men-bed, 't was vriend-lijk door den tuin-man naast ro-zen neer ge-zet; en on-der al die ro-zen was ook een don-kre knop; tot haar zag't blau-we bloem-pje, vol-stil-len eer-bied
roos-je ontvouwde'n rijk-dom van vlammend rood sa-tijn, haar zoe-te geur ver-ruk-te het blau-we bloe-me-lijn; toen, met een schaar ge-wa-pend, kwam daar de tuin-man aan; 't ver-geet-mij-niet-je-schrik-te: ‘Is mijn ge-luk ge-
*) Fis bij het 2de couplet.