[Tweede deel]
Zinnebeeld Op de Verhandeling der Afbeeldsels.
HIer zit de Natuur met haare veelvuldige borsten; en naast haar staat een Kind, 't welk het kleed van haare schouderen afligt. Aan de andere zyde staat de Waarheid, die haar een spiegel voor houd, in welke zy zich tot het middellyf spiegelt; schynende zy daar over verwonderd te zyn. Op de lyst dezer spiegel ziet men een verguld palet en penceelen. De waarheid heeft een boek en palmtak in de hand.
Uytbreiding.
ZOo ver de mensch, Godts beelt, verwint
Al wat men op de werrelt vint,
Al 't zichtb're, op doeken en paneelen
Gemaelt door Kunstige Penceelen;
Zoo verre ryst de roem en lof
Der Kunst, die hem naar 't leven trof,
Ver boven alle Schilderyen
Van alle niewe en oude tyen.
Zy maalt, geroert van hemelsch vuur,
De kracht der wondere Natuur,
En Majesteit, die in het wezen
Van 't manlyk schepsel is te lezen.
Daar 't aangezicht den geest verbeelt,
Aan 't ryzig lichaam meêgedeelt,
Den geest afdalende van boven,
Om zynen Schepper steedts te loven.
Hier volgt de wakk're Schildergeest