Groot schilderboek
(1712)–Gérard de Lairesse– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||
Groot schilder-boek,
| |||||||||||||||||||||||
Van de Koleuren, en derzelver schikking.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||
den: Ga naar margenoot+even als een schrandere Bloemist tot het opkweeken van uitgeleezene, schoone en groote bloemen doet. Hy onderzoekt, wat grond best tot der zelver teeling dient; welke droogte, en welke vochtbegeeren; wat soort best uit, en welke meest in de zon opschieten; of die meest door duiven- en andere met hondenmest willen gevoed zyn: om op deze wyze, voor anderen, zyn voordeel daar mede te maaken. Ga naar margenoot+Zo zal het met den Schilder gaan, indien hy maar de natuur en aart der koleuren naauwkeurig uitvorscht, op wat grond zy best afsteeken, en hunne werking doen: en aldus zal hy zien, of hy mede niet een merkelyker voordeel boven anderen kan bekomen. Door zoeken word veel gevonden: maar men moet, al mislukt het meêrmaal, t'elkens met een nieuwe lust het weder aanvatten. Hoe meenigen aanval heb ik op dit geheim gedaan, eêr ik een bres daar in kon maaken! Had ik het voorbeeld des grooten Alexanders niet gevolgd, en die Gordiaansche knoop aan stukken gekapt, zou ik noch al zoekende gebleeven hebben. Nu zal ik alle myne ontdekkingen en voorderingen den Konstenaar goedwillig mededeelen, en aan zyn oordeel stellen of dezelve van gewigt zyn. Ga naar margenoot+Wat het getal der Koleuren belangt, deze zyn'er zes, in twee soorten onderscheiden. De eerste bevat het Geel, Rood, en Blaauw; en deze worden Ga naar margenoot+Hoofd-Koleuren genaamd. De andere is een gemengde soort, en bestaat in Groen, Purper, en Paars; en deze draagen den naam van gebrokene Koleuren. Wit en Zwart werden onder de Koleuren niet gerekend, maar alleen vermogende genoemd, om die reden, dat de andere, zonder hulp van deze, niet konnen werken. Ga naar margenoot+Deze genoemde Koleuren hebben ook hunne zinbetekeningen en byzondere eigenschappen. In 't algemeen word het Wit voor het licht, en 't Zwart voor de duisternis gehouden;
Ga naar margenoot+De Koleuren, in zich zelf aangemerkt, zyn zekere hoedanigheden, die zich niet konnen kennelyk maaken dan door tusschenkoming en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||
aandoening van een ligchaam: even als de Maan, die haar licht van de Zon niet zou konnen erlangen, veel minder aan ons mededeelen, dan door middel van een ligchaam. Zo is ook het Wit dat geen, waar uit de Koleuren zyn voortkomende, en het ligchaam waar door zy aan ons kennelyk werden. De Koleuren geeven, ten opzichte der Schilderkonst, het leevenGa naar margenoot+ aan alle dingen. Zonder deze zou het onmogelyk zyn het leven van de dood te onderscheiden, het hout van steen, de lucht van 't water, goud van zilver, ja het licht van de duisternis. Zy zyn van byzonder groot vermoogen; vereenigende door hunne lieffelykheid; scheidende door geweld met hardigheid. Zy doen de dingen in de dunne lucht verdwynen, en andere met geweld uit de gronden te voorschyn komen. Hunne vermenigvuldiging maakt de grootste bevalligheid, zo wel inGa naar margenoot+ de natuur als schildery, maar voornaamentlyk zo in het laatste dezelve door een konstige hand geschikt worden. Dan is 'er niets dat de zinnen meêr bevreedigt en betoovert, als der zelver overeenstemming en verschillendheid. Want wat is 'er schoonder, dan in een Landschap een azuurblaauwe lucht te zien, de groene velden met duizend veelverwige bloemen bezaaid, de ongelyke koleuren der gronden, deze ros of geel, en andere weder groen of graauw, ieder na zyn eisch: gelyk ook de bruine Cypressen, de graauwe Willigen, de blonde Olyf, de witte Populier, de groene Els, de roode Dennen, en blyde Linde, ieder boom na zynen eigenen aart. Voegt hier nevens de verscheidenheid des Steenwerks, hoe aangenaam zich aan ons gezicht het porfier der Grafsteeden, de serpentynsteene Puntnaalden, de witte marmere Vaazen en Termen vertoonen. De Bouwkonst verschynt immers heerlyker door de verschillende aart en verw der steenen, wanneer de blaauwe arduyn, rosse hartsteen, wit marmer, en diergelyke door een fraaije schikking wel by een, en op malkander gevoegd worden; en het gebouw van binnen met rood gespikkeld groenachtig Jaspis, porfier en marmer opgehaald, in de nissen met beelden, basreleven, en rondom met cieraaden van goud, zilver, koper, en albaster opgepronkt; en de vloeren met allerhande kostelyke steenen, als azuur, porfier, marmer van allerley koleur, tot streeling van oog en zinnen bekleed worden. Maar alles hangt af van een ordentelyke schikking. Onmogelyk is het met alle deze kostelykheid iets bekoorlyks uit te werken, zo deze koleuren door de konst niet na eisch gepaard en geplaatst worden. Hier toe is voor al noodzaakelyk, dat een oprecht Konstenaar derGa naar margenoot+ zelver aart ende byzondere krachten vast kenne; op dat hy volkomentlyk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||
wis en zeker gaan moge: even als een goed schryver, welke de letters kennende, alleen op de woorden zyne gedachten laat gaan. Betreffende de schikking, gelyk in een ordinantie met veele beelden, met hoopen verdeeld zynde, altyd een het voornaamste is, waar na zich alle d'andere, ieder na rang, moeten voegen; zo is het ook hier mede gelegen, op dat zy alle by malkander een goede harmonie over het generaal te weeg brengen. Ja indien het noodzaakelyk was, dat zelf de drie Koofdkoleuren, hier voor genoemd, by den anderen geplaatst moesten werden; zo zal men het geel in 't midden, het rood daar naast, en het blaauw achter brengen: door welke schikking, men een redelyke houding zal zien voortkomen. De drie andere Koleuren zou men desgelyks konnen voegen, wanneer men het purper voor stelt, het paars achter het zelve, en het groen het laatste, als minder kragt hebbende. Dat deze laatste mindere en gebrokene genoemd worden, is om dat zy zeer veel van de eigenschap der eerste bezitten; wordende, by voorbeeld, het purper getrokken uit het rood met een vermenging der andere, het paars uit het zelve en 't blaauw, en het groen uit blaauw en geel. Ga naar margenoot+Doch niet tegenstaande elke Koleur haare verschillende kracht en eigenschap heeft, hebben zy echter geen byzondere rang, nog mogen geen order houden; vermits dan eens een sterke voor de zwakke, dan de slaauwe voor een krachtige moet speelen, na vereisch van zaak en voorval: want ware het altyd na vervolg, en het geel de voornaamste party, de anderen allengs verminderende, zo zou 'er nooit verandering, maar altyd een en het zelve zyn. Maar neen, het is hier mede als met een Schouwburgspeelder, welke by wylen voor een Koning, dan voor een God, nu voor een man, dan voor een vrouw, nu eens de voornaame rol, en daar na weder voor stom speelt. Doch wanneer de voornaamste party in het Stuk, het zy uit verkiezing of gedwongen zynde, uit witte, lichte, of zwakke koleuren bestaat; zo zullen de andere gedeeltens daar rondom, al zyn dezelve noch zo schoon van koleur, niet hinderlyk weezen, als zy maar verschillende en na order gemengd zyn. Ga naar margenoot+Desgelyks, wanneer het voornaamste deel des Stuks uit geel, rood, blaauw of groen bestaat, en daar door afsteekt, moet men met deeze doorsteekende en de meesterspeelende party alle de andere gedeeltens hier en daar bezaaijen met kleine partyen, als of het daar meede geëmalieërd was, maar zo voorzichtig, dat zy hunne oorsprong uit het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||
grootste gedeelte schynen te ontleenen, en schoon gescheiden zynde, te zamen eene zaak uitwerken, en het geheel aan malkander verbinden, gelyk het groot ligchaam der Maan rondom met tintelende sterren vergezelschapt is. Dit gezegde is genoeg betreffende de schikking der koleuren in het algemeen: doch zulks kan niet wel uitgevoerd werden dan door het verkiezen van bekwaame achtergronden, tegen welke zy uitkomen, en hunne byzondere werking doen, op dat zy hunne gewenste welstand bekomen; vermydende die welke hen te weemelende, te wreed en hard doen zyn; en verkiezende zulke die hen lieffelyk doen uitkomen, waar van ik 'er eenige zal opgeeven. Het wit past op allerley donkere gekoleurde gronden, uitgenomenGa naar margenoot+ op gloeijend geel. Het licht geel, op purper, violet, blaauw en groen. Het licht blaauw, op groen, violet, en geel dat niet gloeijend nog brandig is. Licht groen doet een goede werking op purper, violet, en blaauw. Het licht paars, op groen en blaauw. Op wit past zwart, paars, groen, violet, en purper; doch geel nochGa naar margenoot+ blaauw passen daar by.
Maar indien men op licht geel donker blaauw, of anders om, wildeGa naar margenoot+ leggen, zulks zou zich zeer hard en wreed vertoonen. Noch andere koleuren zyn 'er, welke noch hard noch wreed in zich zelve zynde, zich nochtans onaangenaam en krachteloos vertoonen, ten ware de eene of de andere heel vuil en bemorst was: als daar zyn purper op rood, schoon rood op geel, of schoon groen op geel, en purper op blaauw of violet, en ook anders om; wit op gloeijend geel, en mede anders om; mitsgaders ook rood op rood, of blaauw op blaauw: gelyk de ondervinding, welke licht te neemen is, toonen zoude. Wat de koleuren, welke in wederschyn gebruikt worden, belangt,Ga naar margenoot+ daar van zal ik dit zeggen: Dat by muskus koleur mastikot best past, met licht purper of paars in de weêrschyn: by asblaauw, past geelachtig wit, en de weêrschyn van roozekoleur: by auripigment past donker purper, en blaauwe weêrschyn: op schoon groen voegt wel koleur de rose, met hemelsch | |||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||
blaauwe wederschyn: by purper of paars voegt napels geel, en een wederschyn van zee-groen. Ga naar margenoot+Maar vooral dient opgemerkt te worden, dat alle wederschynende stoffen in de schaduwe hunne eigene koleur behouden, te weeten die van het hoogsel; en dat men niet die misslag der Ouden begaa, welke alle wederschynende kleedtjens van twee koleuren schilderden, gelyk een geel stof met blaauw weêrschyn geschaduwd. Zo maakten zy het hoogsel geel, en de schaduw blaauw: en desgelyks handelden zy met alle de anderen. Waarlyk een groot misverstand, geheel tegen de natuur strydende. Dewyl wy nu tot dus verre ons in de bykoleuren, en derzelver houding en werking gewikkeld hebben, zullen wy ook iets aanhaalen van koleuren welke byzonder wel tot stoffagie in een Landschap strekken, ook in andere Stukken en Geschiedenissen. Ga naar margenoot+Op het gras steekt het bleek rood wonderlyk wel af, en vertoont zich liefselyk aan het oog, nevens donker violet, donker blaauw, lichte geele weêrschyn, met rood en wit; lichte engelsche asch, weêrschyn met purper, of violet. Ga naar margenoot+Op rosse aarde gronden voegt schoon en donker violet, blaauw en donker groen. Ga naar margenoot+Op donkere graauwe steen, gemeenelyk blaauwe steen genaamd, past licht rood, groen, geel, en geelachtig wit. Ga naar margenoot+By hartsteen voegen al te gader donkere koleuren, als purper, paars, violet, blaauw en groen. Ga naar margenoot+Maar voor al moet men nimmer een koleur uit enkel lak en wit gebruiken, noch enkele auripigment en rusgeel. Deze mogen niet als in tyd van nood, en dan noch heel schaars, gebruikt worden. Het groen en 't rood van eene tint in licht of bruinte stryden mede om hunne hardigheid altyd te samen; moetende daarom nooit by een geplaatst worden. Ga naar margenoot+Men geeve ook desgelyks acht, dat in een Stuk met veele of weinige beelden, het welk binnens kamers tegen een donkere grond hangt, of met veele schaduwen bezet is; desgelyks ook in een Landschap tegens donkere en dichte boomen, het wit een groote welstand heeft, en voornamelyk napelschgeel, rusgeel, auripigment, vermilioen, en schoon licht rood. Wederom in een licht vertrek, met wit marmor of lichte hartsteen koleur; of in een Landschap dat klaar, helder en vol lucht geschilderd is, voegen het blaauw, purper, paars, violet, groen en zwart het zelve een groote welstand toe. Daar en tegen zyn de voorgaande niet alleen hier mede strydig, maar ook flaauw en zonder kracht, behal- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||
ven het wit, om dat het een vaste stellinge is dat men het niet te veel kan gekruiken, alzo het geen koleur is en over al schikt, behalven tegen de lucht. Doch ik stel hier niet vast, dat de stoffagie in de eerstgenoemdeGa naar margenoot+ Stukken uit die lichte en gloeijende koleuren alleen zal bestaan: geensins, maar wel dat dezelve met eenige donkere en zwakke geschakeerd werden: en in de tweede, alwaar men donkere en zwakke koleuren tot stoffagie gebruikt, daar zal men eenige lichte en gloeijende tussen schikken. Nu zouden zommige mogelyk denken, om dat wy hier nevens de andere koleuren het blaauw stellen, dat het zelve tegens het verschiet hinderlyk zoude zyn, of dat het verschiet der bergen, die men om de verheid gemeenlyk blaauw vertoont, door zulk een schoone vlek te niet gedaan zou worden: doch deze twyffeling is haast weg genomen, wanneer men gelieft te letten dat ik hier niet allegader donkere koleuren verkies; maar wel dat het verschiet daar door eenigsins verder, zwakker, en smeltende schynen zal. 't Is ook waar, dat de blaauwheid in een Landschap dikmaals hard is, en het Stuk verwachtig maakt: maar door de donkerheid, in dit geval, werd het murw, natuurlyk en teeder. Buiten het blaauw noem ik ook paars, groen, enz. Nu is de meening niet, dat het evenveel is waar menze zonder onderscheid schikt; het blaauw tegen het blaauw der lucht; het groen tegen het groen der boomen, het paars tegens een paarsachtige steen of grond; of licht tegen licht, en donker tegen donker. Neen, dat zou oneigen zyn: want gelyk in een Landschap donker en licht is, zo is'er altyd middel om aan donkere en lichte koleuren ieder haare plaats te geeven. In een kaarslicht, buiten of binnens huis, of andere lichten dieGa naar margenoot+ uit vuur bestaan, voegt paars, purper, blaauw, groen, wit, zwart, rood en geene uitgezonderd; zynde dit stukken waar in de voornoemde koleuren met voordeel werken, en als op haar toegeëigende grond heerschen: want met geel en rood is het omtrent geleegen als met een brandende kaars, die groote uitwerkselen by nacht doet, en op den dag van geene kracht noch vermoogen is, als welkers schynsel men dan naauwelyks gewaar kan werden. Gelyk nu de twee eerste Schilderyen, of Tafereelen, uit die geweldigeGa naar margenoot+ koleuren als wit, geel en rood kunnen bestaan; en de twee andere uit purper, paars, blaauw en groen: zo konnen zy echter die van het eene by dat in de andere gevoegd werden, tot het doen voortkomen van een aangenaame schakeering en overeenstemming, wanneer by de geweldige eenige zwakkere, en by de zwakke een weinig geweldiger | |||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||
gevoegd worden, laatende elk in 't zyne, na de bekwaamheid van ieders gronden, den meester speelen. Maar in het byzonder heb ik noch aangemerkt, dat uit die drie voornoemde geweldige koleuren andere van minder kracht konnen getemperd worden, als bruynoker met wat napelschgeel, schytgeel en wit, en meer diergelyke; en dezelve by de andere als tussenmiddelen schikkende, zal men met de voorverhaalde Ga naar margenoot+een groote party maaken: want het wit heeft zo wel zyne graaden, als het rood: altoos wel waarneemende, dat de voornaamste in kracht en schoonheid de meester zy; en die, welke daar uitgetrokken zyn, hier en daar door het geheele Stuk verspreid werden: om deze reeden, dat zy het best tegens den algemeenen grond uitkomen. Ga naar margenoot+Na dat wy nu reedts duidelyk genoeg voorgesteld hebben de gronden van deze tegenwoordige, en 't geene meest aanmerkelyk is in de gelegenheid en verscheidenheid der verwen; konnen wy lichtelyk daar uit af neemen, dat de Schilderyen, die deze opmerkingen in zich vertoonen, onze zinnen noodzaakelyk door een zoet geweld tot zich moeten trekken. Wy zullen hier niet aanwyzen, wat, waar, en hoedanig de eene koleur met de andere vermengd, zich zal vertoonen: zulks is onmogelyk, en onbegrypelyk. Het voornaamste, om deze konstgreep te bekomen, is dat men acht geeve op wat hoogte men zyne eerste en kragtigste koleur maakt. Deze moet alleen de overhand hebben, en boven de anderen heerschen: en daarom word by veele voor een vaste regel gehouden, dat men geene andere als eene hoofdkoleur, of eene die dezelve verbeeld, in een Schildery mag brengen. Maar ik heb reedts aangeweezen, dat verscheidene op die wyze konnen te zamen gebragt worden. Het is dan het oog en het oordeel eigentlyk, welke men in deze zaak moet te hulp neemen, en daar mede raadpleegen: want indien gy goedvind een schoone koleur te brengen ter plaatse waar uwe verkiezing dezelve stelt, waarom zou het kwaad zyn? Maar dit doet het kwaad worden, dat men de bykoleuren gemeenlyk niet wel schikt; voegende het gloeijende tegen het gloeijende, en het graauwe en 't blaauwe by een; waar door zy niet te voorschyn komen; of dat 'er al te krachtige en veele hoofdkoleuren by een geplaatst zyn, die het doet steeken en bont worden. Om dan niet in deze konst te dwaalen, verkieze men slechts eene koleur; en om'er eene by te vinden, zo neemt eene daar tegen strydende. Is ze rood, men neemt een graauwe: is ze bruin, men neemt een lich- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||
te, enz. Aldus werden dezelve, de eene uit de andere volgende, by een gevoegd. Op deze wyze vind men zich nooit verleegen om verscheidene koleuren, tot byzondere kleedinge noodig, te vinden: met die bepaalinge echter, dat in alle de kracht of afstand der plaatsen, daar uwe beelden zyn, moet waargenomen worden. Ik heb, om deze dingen op een gemakkelyke wyze te verkrygen,Ga naar margenoot+ een zeer lichte manier uitgevonden; hebbende dezelve my altoos de byzonderheid en de houding met bekwaame en gevoegelyke middelen geleerd, ja menigmaal uit die zwaarigheid over het verschil der koleuren geholpen, op zulk een vaste wyze, als met de kleedinge zelve, inzonderheid in de weêrschynende. Eerstelyk temperde ik op myn palét van alle koleuren, welke gemengd worden, drie byzondere; te weeten een voor het hoogsel, een voor de halfschaduwe, en een voor de schaduwe. Toen nam ik een deel kaarten, en bestreek elk met eene der getemperde koleuren. Deze aldus beschilderd en droog zynde, schikte en herschikte ik dezelve zo lang door en by malkander, tot dat myn oog en oordeel vernoegd waren. Somtyds, als dit niet wilde lukken, verschoot ik die door een, en nam 'er by wylen een greep af, die ik aldus opvolgde, om dat ze my alzo behaagden. Meest diende my dezelve in wederschynende kleedinge, welke ik door dit middel meenigmaal voordeelig en fraay van koleur vond. Inzonderheid hielp my dit veel, wanneer ik twyffelde of zodanige ofte zulke koleur wel of kwalyk by zo een andere zoude passen: en alzo wel als of ik de stoffen daar by had, weezen my de kaarten de zaak aan, en reddeden my van vergeefsche moeite, of onwisse in 't onderzoeken. Nu zal het niet onvoegelyk zyn, dat wy noch iets van de Achtergronden zeggen. Het gebeurt veelmaals, dat iemand een koleur ziet in eenig Schildery,Ga naar margenoot+ die hem zeer aangenaam voorkomt: maar in 't navolgen bevind hy, dat haare werking zo krachtig niet is, als wel de geene die hy heft gezien. De reden hier van is, om dat hy geen acht gegeeven heeft tegens welke grond die koleuren geschilderd waren. Dit is dan een groote opmerkinge waardig; want hier door komen zo veele misslagen in de koloreering. Men moet derhalven altoos wel acht neemen op de gronden en plaatsen, indien men wil dat zyne koleur zal overwinnen, als mede de regt strydige daar tegen aan: gelyk by voorbeeld, om uw geel te doen heerschen, zo plaatst het blaauw daar tegen, of wel het donkere der andere koleuren. Wilt gy, dat het geel zich minder zal verheffen, zet het groen daar naast: en op dat het noch zwakker zy, zo stelt een koleur uit het geel getrokken daar by, 't zy hartsteen of iets | |||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+anders van een geele daaging: en handelt aldus ook met de rest. Verders is zeer noodig op te merken, dat, gelyk de voorwerpen in een groote distantie verkleenen, desgelyks na maate der zelve de koleuren moeten verminderen, en allengs graauwer werden. De natuur leert ons het zelve. Doch ik heb bevonden, dat men zelfs eene der hoofdkoleuren in 't verschiet mag plaatsen, zonder dat die voor dringen zal, wanneer men ze met gelyke koleuren, uit des zelfs natuur oorsprongkelyk getrokken, verzeld; gelyk als hier voor is aangeweezen. | |||||||||||||||||||||||
Van de eigenschappen, aart en koleuren der Kleedingen.
|
Lywaat of linnen |
Zyde |
Stoffen, en |
Lakenen. |
Alle zyn zy van een byzonderen aart en plooijing. Hunne hoedanigheden zyn mede verschillende: en om zulks met een gelykenis aan te wyzen, zal ik die verdeelen in de vier stonden van den dag; alwaar men, neevens het voorige, ook hunne wezendlyke eigenschappen in zal konnen merken.
De linne kleederen zyn voor de geenen, welke in 't opgaan des dageraadts verschynen; de zyde voor die zich in den middag van hunnen ouderdom bevinden; de stoffe voor die zich in den achtermiddag stond hunnens leevens vertoonen; en de laakene voor die in den avond van het zelve zyn. Doch om wat verstaanlyker te spreeken. Daar zyn vier byzondere staaten der menschen, als kindtsheid, jongelingschap, manbaarheid, en ouderdom. Ieder van deze verzorgt zich met kleederen na maate hunner jaaren. De kinderen moeten in 't linnen gekleed worden; de jongelingen, in de fleur des lee-
vens, in zyde; de vrouwen en mannen, in volle kracht zynde, met stoffen; en de oude luiden in laakenen.
Wat de koleuren in de trappen des ouderdoms belangt, die zynGa naar margenoot+ als volgt: de kindtsheid wit, de jonkheid groen, de manheid rood, de ouderdom donker violet, en de dood zwart.
In 't eerste Hoofdstuk hebben wy aangeweezen, dat het wit en zwart niet onder de koleuren gereekent worden, alzo de eene de voortbrengster maar is van de koleuren, en d'andere der zelver beroofster. Daarom stellen wy het wit, als het Licht, zonder het welke geene koleur gezien kan worden.
Ga naar margenoot+Het donker feuiljemort, of taneyt, zal tot verbeelding van d'aarde of groen dienen.
Het wit voor 't water.
Het blaauw voor de lucht.
Het rood voor 't vuur, en het zwart voor de duisternissen, die boven 't element van 't vuur zyn, om dat daar geene stoffe of dunnigheid meer is, in dewelke de straalen der Zonne niet konnen doordringen en verblyven, en by gevolge verheeven worden.
Wat de Tyden belangt, die zyn, als wy weeten, vier in verdeeling,Ga naar margenoot+ als de vrolyke lente, de gulde zomer, de vruchtbaare herfst, en de naare winter. In de lente begint men de laakenen of zwaare winterkleederen af te leggen, en de ligte stoffen aan te neemen. De zomer en herfst geeven ons de vryheid van, na maate hunner hitte, zich in linnen of zyde te kleeden: waarom een zeker Schryver zeer wel zegt, dat men zo wel de kleederen als de woorden naar den tyd moet schikken.
Men kan dezelve mede door koleuren te kennen geeven, als door 't groen de lente, door 't geel de zomer, door 't rood den herfst, en door 't zwart de winter.
Doch daar zyn 'er onder de Goden welke altoos hunne eigeneGa naar margenoot+ kleedingen, en der zelver koleuren, behouden; als Jupiter een purpere mantel, Juno een blaauwe sluyer, Diana een wit en blaauw kleed, Neptunus een Zeegroene, enz. en deze kan, men zonder misdoen niet veranderen: maar men moet die beelden, is 't mogelyk, schikken daar ze best voegen. Desgelyks dient men alle dappere mannen en vrouwen in 't rood of gloeijend geel te kleeden.
Dierhalven dient een voorzichtig en bescheiden Konstenaar eenGa naar margenoot+ volkomene kennisse te hebben van den aart en de hoedanigheden der voorgenoemde stoffen: ja al waren de beelden noch zo kleen,
moet hy nochtans in zyne verbeelding konnen toonen van wat stoffe de kleederen zyn. En alhoewel de reflexien in kleene beelden niet wel kunnen waargenomen worden, moet men echter aan 't beloop der plooijen konnen zien, of het zyde, laken of andere stof is.
Een kleen en net Schilder behoord mede niet alleen door de plooijing, en koleur zyner kleederen, derzelver dikte en dunte te onderscheiden, maar ook in de byzondere aart en koleur van ieder kleed hunne verminderingen en veranderingen, als tusschen dunne en dikke zyde tegen het zatyn, en diergelyke meerder. Want indien ons oog met den eersten opslag zulks gewaar word en onderscheid, behoorden wy zulks, inzonderheid in kleene en nette Schilderyen, ook te laaten blyken, gelyk Ga naar margenoot+Mieris en anderen zeer fraay en konstig gedaan en waargenomen hebben, zo dat men zelfs in mindere dingen 't zilver, tin, blik en yzer kennelyk kan onderscheiden.
En gelyk de welvoegelykheid niet alleen in de stoffen, maar ook in derzelver koleuren bestaat, zal men, die kennende, zo ligt niet dwaalen in 't verkiezen van koleur en kleeding.
Ga naar margenoot+Maar hier moet ik een waarschouwing doen aan veele Schilders omtrent de natuur der stoffen, en byzonder der gekoleurde. Zy gelooven na witte zyde lappen zatynen te zullen konnen maaken; en na gekoleurde zyde, wederschyn: doch dit gaat zeer mank: want het geen in effene zyde ligt op den dag zal zyn, zult gy dikwils in zatyne heel bruin vinden. Derhalven moet dit in de natuur waargenomen worden.
Ga naar margenoot+Om deeze reden is het heel aangenaam voor ons oog, wanneer wy in een Schildery aanschouwen een groote meenigte volks onder een vermengd, 't geen een openbaare vertooning of schouwspel wil verbeelden, dat men daar in gemakkelyk alle staaten van menschen kan onderscheiden en aanmerken; als mede de byzondere stant en ouderdom der sexen, daar by hunne beweeging na den aart en natuur derzelve, en de welvoegelykheid hunner kleedingen met wel toepassende koleuren.
Ga naar margenoot+Gelyk het een oud man, zwaar en zwak, op beide zyne beenen staande, en somtydts noch met een stok om vaster te rusten, wel voegt een lange donker-verwige lakensche mantel, als omber koleur, donker paars, feuillemort of zwart, met banden of gespen vast gemaakt, en Ga naar margenoot+wat kouwelyk omgeslingerd; voegt het een jongman, weelderig, ongestadig, en die dikwils op een been rust, als vluchtig van natuur, eene
gantsch andere beweeging te vertoonen. Deze moet gekleed zyn met een purpere mantel, of in 't groen, rood of geel, de koleur op zyn allerschoonste, van luchtige stof of zware zyde, op de schouder vast, en niet te lang; op dat het hem niet en hindere in zyne geduurige beweeging: want een mensch, die vol vuur is, wil voornaamentlyk de beenen vry hebben. De vrouwen en jonge dochters, als van een tedere complexie, zedig enGa naar margenoot+ stil, kent men byzonderlyk aan haare witte kleederen van dun lywaat, en allerhande lichte en vrouwachtige koleuren van zyde, gelyk licht blaauw, appelbloessem, paerlkoleur, licht citroengeel, weinig over malkanderen, en zodanig dat de schoonheid van het ligchaam gemakkelyk daar door kan gezien worden. Haar stand is zedig, van weinig gewoel, de beenen digt aan een geslooten, het lyf regt overeind, de hals een weinig geboogen als schaamachtig, de armen digt aan 't lyf, de kleederen luchtig aangedaan, dezelve vast houdende en bedekt tot de voeten. De kinders meest met wit lywaat, van citroengeel, blaauw ofGa naar margenoot+ paarsse zyde, en veeltydts met witte rokjes aan, geen mantel noch losse lapjes: en als 'er iets moest weezen, zou het een klein lapje van een el of anderhalf zyn, en noch op de schouder vast, op dat zy het niet verliezen, ter oorzake dat zy veel loopen, woelen, ravotten, en gestadig over de grond rollen.
Het is, dunkt my, een zaak van groot belang, hoewel weinige zulks waargenomen hebben: ja men ziet veeltydts fraaye Schilders, die zich daar in byzonder vergrypen; maakende geen onderscheid in mannelyke of vrouwelyke koleuren; passende een oud man een vrouwe-koleur, en een mannelyk gewaad aan een vrouw; vermengende alzo het een onder het ander, als of'er geen vaste regels op waren. Want die koleuren van zyde, welke een jongman wel passen, die robust, vlug, veranderlyk en moedig is, die zullen aan een dochter, welke teder, zwak, standvastiger en lusteloozer is, niet passen. Hy vereischt krachtiger, zy daar en tegen tederer en schooner koleuren die te gelyk lieffelyk zyn. Desgelyks zou het kwaad weezen, een Kind in 't zwart, een Jongeling bruin, een Man veelverwig, en een Ouden met schoone koleuren te schilderen.
Ik heb eens een Schildery gezien van een my onbekenden Meester,Ga naar margenoot+ waar in alle die dingen heel duidelyk en net aangeweezen waren; 't geen zodanig een welstand en voldoening aan myn oog gaf, dat ik verzet stond: en terwyl ik het zelve met opmerking bezag, wierd ik gewaar, dat het daar alleen om gemaakt was. Derhalven naarstiglyk toekykende, zag ik eenige oude luiden hier en daar, meest allegader in donkere en gelyke koleuren van lakenen; daar weer een anderen hoop jong en weel-
derig volk, met verscheidene schoone gekoleurde stoffen; als mede eenige vrouwtjens in lichte koleuren, weêrschyn, enz. By dezelve bevonden zich eenige oude vrouwen, mede in donkere kleederen. Hier en daar zag men een kindtje loopen, en in 't zand speelen, alle met linnen en zeer teedere koleuren van kleedtjens verbeeld. Deze zaak verblydde my t'eenemaal, en maakte my indachtig hoe ik dat tot een gelykenis zou brengen, om iemand dezelve met weinige woorden te doen verstaan. Het is, dunkt my, even als met de vier lumieren van den dag.
Ga naar margenoot+Neemen wy voor den dageraad de kinders, 't zy jongetjens of meisjens; voor de jongmans en vrouwen, den middag, als de zon op zyn krachtigste is; de oude luiden voor de nacht. Tusschen nacht en middag is vesper, die kan men verbeelden met van beide wat te samen te voegen, gelyk tusschen aurora en den middag ook moet weezen: in zulker voegen dat men een bekwaam onderscheid kan maaken tusschen Ga naar margenoot+den stand en ouderdom der menschen. Hier moest niet vergeeten worden, dat dikwils de oude luiden eenig wit gebruiken om hun kindts werden te verbeelden. In tegendeel word het zwart somtydts onder de jonge luiden gezien, als een dunne zwarte sluyer, om eenige droefheid te beteekenen, ook wel om een getrouwde vrouw van een maagd te onderscheiden.
Van de koleurde Kleedingen, en der zelver toepassende vermenging, by en op malkanderen.
Derde Hoofdstuk.
TErwijl wy bezig zyn met het verhandelen van de kleedingen, zo zal 't niet kwalijk voegen ook iets van hunne toepassende koleuren te spreeken, dat 's te zeggen, welke voering of monstering ieder koleurig kleed vereischt: zynde dit een zaak van groote aangeleegenheid, en daar evenwel doorgaans zo weinig acht op gegeeven word, niet alleen in schildery, maar ook in 't leeven zelfs. Derhalven zal ik hier een aanwyzing doen van eenige zwakke, krachtige of geweldige koleuren, en voor eerst met de zwakke beginnen.
Ga naar margenoot+Wanneer het bovenkleed wit is, zo mag de voering of het onderkleed van het zelve wel koleur de rose, feuiljemort, purper, paars, of schoch zeegroen zyn.
Een hemelsblaauw kleed past zeer wel een monstering van geelachtig-wit, violet, donker feuiljemort of donker paars.
Een licht of bleek geel kleed dient gemonsterd te zyn met violet, zeegroen, schoon groen, donker feuiljemort, purper en paars.
Een bleekgroen kleed moet gemonsterd weezen met geelachtig wit, azuurblaauw, paars, en donker rood.
Nu volgen de machtige koleuren en der zelver toepassende vermenging.
Een citroengeel kleed gemonsterd met zeegroen, paars, violet en donker feuiljemort.
Een rusgeel kleed gemonsterd met violet, azuurblaauw, groenachtig blaauw, muskus, en omberkoleur.
Een azuurblaaw kleed gemonsterd met koleur de rose, geelachtig wit, bleekgeel, en licht schoon groen.
Een feuiljemort kleed gemonsterd met bleekgeel, koleur de rose, licht asblaauw, violet, donker purper en donker groen.
Het tegendeel van alle deze genoemde koleuren, of van achteren af te reekenen, doet dezelve kragt en uitwerkinge.
Hier staat nu aan te merken, wat ik meen met het woord van monstering.Ga naar margenoot+ Het zelve is zo veel gezegt als verciering, gelyk wanneer een groote lap van een enkelde koleur vercierd is met een of meer andere kleene, het zy een sluyer, gordel, mouw, onderrok of borstlap. Verder moet men weeten, dat de gemelde toestellen of weêrschyn, of van twee à drie koleurde stoffe zyn, wanneer zy een groote en enkelde koleurige lap vercieren, en het tegendeel desgelyks, naamentlyk als de groote lap weêrschyn is, zo moeten de kleene enkeld weezen.
Om den Konstoeffenaars wat meer te gemoet te komen, zal ik hierGa naar margenoot+ noch een aanwyzing doen, welke gekoleurde stoffen best met goud willen vercierd zyn, het zy met bloemen, loofwerk, of streepen.
Op het Groen passen bloemen.
Op het Purper, Paars en Violet, dunne ranken of streepen.
Op Muskuskoleur, digte en breede bloemen of loofwerk.
Op koleur de Roze, Appelbloessem en Wit, te weeten van dunne Zyde, streepen.
Purper, Feuiljemort, Muskuskoleur en Wit, staan ook wel met franje, luchtig of zwaar na dat de stof dik of dun is.
Al het geene ik hier wegens de schikking der koleuren gezegd heb, is niet te verstaan van een beeld alleen, maar voor alle gelegentheden; zo wel op malkander passende, als ook boven, neven of by malkander. Doch myne meening is niet, dat 'er onder verscheidene beelden maar één met een enkel koleurd kleed, en al d'overige weêrschyn of gebroken zullen weezen. O neen, want als zy gescheiden en aan groo-
te lappen zyn, dan worden zy elk byzonder op dezelve wyze vercierd gelyk voor gemeld is. By voorbeeld, wanneer alle die kleene lapjes van het groote afgescheiden waren, en men kleedde daar mede zo veele beelden, dan zullenze ieder noch met andere kleene lapjes, van diergelyke daar op passende koleuren, vercierd werden, gelyk het groote eerst Ga naar margenoot+was. Als men maar gedenkt, dat een heele koleur met weêrschyn, en een weêrschyn met een heele koleur moet geschakeerd werden, zal men bespeuren wat een ordentelykheid in deze zaak waar te neemen is, om een welstand te doen voortkomen en het oog te voldoen.
Doch tot klaarder begrip der konstminnende Leezers zal ik hier over twee voorbeelden ter neder stellen. Het eerste zal zyn een Gezelschap van vyf à zes bedaarde luiden by elkanderen in een opene lucht, of Ga naar margenoot+besloote kamer. Zo die beelden nu alle gekleed moeten zyn, vereischt het geen kunst, noch 't en is geen teken van kennis ieder beeld een enkele koleurde stof te geeven van even groote lappen, alschoon men zo veele verscheidene koleuren kon vinden om dezelve wel en gevoegelyk zamen te schikken; om die redenswil, dat het in 't leeven zonder voordagt niet kan geschieden; ten anderen, om daar door niet zinbetekenende te schynen. Want alhoewel den twaalf Apostelen hunne byzondere koleuren toegeëigend werden, moet men niet denken, dat, indien zy alle by malkanderen waren, men hun van 't hoofd tot de voeten een enkele koleur zoude geeven: geenzints, want schoon men de koleuren verbreekt, blyven zy daarom echter dezelve; by voorbeeld, blaauw, weêrschyn met groen, dat blyft blaauw; geel met purper, Ga naar margenoot+blyft geel; en zo van de andere desgelyks. Hier zal ik nu het twede voorbeeld bybrengen, zynde een dertel Gezelschap van jongelingen en meisjens, danssende en speelende op het veld, of in een besloote kamer, luchtig en zwierig na hunne jonkheid gekleed. Nu zou dit immers niet eigen weezen, alle deze kleedingen van gebroke koleuren by malkander te voegen, schoon zy ordentelyk na hunne eisch gepaard waren, om dezelve reden als vooren, te weeten, dat zulks nooit kan geschieden dan met voordagt en uit noodzaakelykheid; hoewel het cierlyk en vermaakelyk zoude staan, doch gantsch niet konstig zonder met eenige enkele koleurde lappen gemengd te zyn. Nochtans vind men 'er genoeg, die zulks doen; voor eerst, om dat zy geen zin in weêrschyn hebben, of wel dat zy die niet maaken konnen: daarom behelpen zy zich met halve koleuren. In tegendeel zyn 'er weêr anderen, die in de enkele koleuren geen behaagen hebben; voegende daarom overal weêrschyn, of halve koleuren by. Een derde soort is ons ook te vooren gekomen, welke geen onderscheid weeten te maaken
tusschen een weêrschyn, of halve koleur: daar het nochtans zeker is, dat een weêrschynend kleed van twee of meer koleuren, en een halve koleurd kleed van twee koleuren onder een gemengd is, als violet me rood en blaauw, groen met geel en blaauw, en zo voorts, waar door zy halve of vermengde koleuren genoemd worden.
In 't eerste Hoofdstuk dezer verhandelinge hebben wy van de weêrschynende kleederen begonnen te spreeken: derhalven, alzo wy ons nu weder daar in gewikkeld vinden, zal het niet ondienstig zyn wat meerder daar van op te haalen, en ons wat nader daar over te verklaaren.
Veele gelooven, dat zy een goed weêrschynend kleed maaken wanneer het wel geplooid, en dat het in zyne hoogsels, diepsels en reflexieGa naar margenoot+ verschillende van koleuren is. Rafaël zelf heeft, nevens andere groote Meesters, dus doende hier in gedwaald. Maar een goed wederschynend koleurde kleed moet zyne reflexie of wederkaatsing uit die koleur trekken, daar het hoogsel uit bestaat. De schaduwe is desgelyks uit de eigene koleur voortkomende, doch zweemt wel iets na de weêrschyn. En alhoewel de kleederen weêrschyn zyn, hebben zy echter een vaste grond-koleur van de hoofd-inslag, gelyk men zegt, groene en geele wederschynende kleederen. Dit is dan de regten aart van een wederschyn kleed, dat alles, wat wy op zyne ronding vlak van vooren zien, zyne hoofd-koleur blyve behouden; maar die zyden der plooijen, welke van ons afwyken, maaken de wederschyn: 't geen zeer gemakkelyk bespeurd kan worden, wanneer men een wederschynende stof op de vloer of op een tafel vlak neêr legt, en men ziet dezelve perpendiculaar van boven, zo zal het zich rood of geel vertoonen; maar ziet men het paralel daar langs heen, zo zal het dikmaal schynen blaauw te zyn. Hier volgt dan uit, gelyk wy zeggen, dat alleen die plooijen, welke in perspective van ons afgaan, reflexeeren en in koleur vervalschen, daar de andere in hoogsel en diepsel hunne eigene koleuren blyven behouden. Desgelyks zal het geene in de eene stof rood reflexeert, in de andere groen of geel zyn, al na den inslag of scheering is.
Uit kracht dan van deze toevallen is men genoodzaakt lappen van byzondere stoffen te hebben, welke ons deze onderscheidentheden aanwyzen: want niemand in de waereld is machtig dit van buiten te leeren, om dat het zo naauw luistert.
Wy hebben in 't voorgaande Hoofdstuk gezegt, dat in een Ordinantie met veele beelden agt moet genomen werden op de sexen, ouderdommen, en staaten der menschen, en dat ieder zyne toegeëigende stoffe moet hebben. Het goud voegt den Goden en Vergoden, het purper den Vorsten, en zo ieder na zynen staat tot een Slaaf toe. Voor
die geenen nu, welke kort van memorie mogten zyn, zal ik een goed middel aanwyzen om binnen weinig tydts van alle deze dingen meester te worden.
Ga naar margenoot+Neemt uw zakboek, en schryft het volgende daar in. Oude patroonen en matroonen, getrouwde mannen en vrouwen, jongmans en jonge dochters, jongetjens, meisjens, en kleene kinderen. Zet dezelve als een register onder malkander, en daar nevens ieder zyne toebehoorende kleeding, stof en koleur. Als gy dit nu alzo in uw zakboek geschreeven hebt, zo ziet het dikwils na; voornaamentlyk wanneer gy iets onder handen hebt, het zy met veele of weinige beelden.
Van de koleuren kunt gy desgelyks een register maaken, als wit, geel, blaauw, groen, rood, enz. en nevens dezelve dan ieder zyne sorteering of monstering, gelyk hier voor gemeld is.
Ga naar margenoot+Het zal niet ondienstig zyn hier eenige byzondere dingen aan te merken op verscheidene voorvallen in een Ordinantie van veele of weinige beelden, ten opzichte van de koleur: niet om dat zy by schrandere Konstenaars onbekend zyn, noch niet waargenomen worden; maar om dat zy dikmaals werden verzuimd, en niet geagt; het zy uit nalaatigheid, vooroordeel, of eigene inbeelding dat zy zo streng niet behoorden bepaald te zyn; of wel ook denkende dat de schoone koleuren de menschen het allermeest bekooren, en daarom boven alles het oog voldoen moeten; niet eens betrachtende dat zy 'er de Konst mede te kort doen, en hunne eigene achting daar door verminderen. Zulke Schilders zyn de veelvuldige praaters gelyk, die weinig zeggen dat pas geeft.
Waarlyk zyn de koleuren van een groot vermogen, wanneer ze wel en ordentelyk in een Tafereel by een gevoegd zyn; maar in tegendeel walgelyk, als ze ongeschikt onder elkander haspelen.
En redelyke ziel zal ongetwyffeld met my overeen komen, dat 'er byzondere merktekenen zyn die den eenen mensch van den anderen onderscheiden; een vorst van een amptman, een amptman van 't gemeen, en een ryken van een behoeftigen. Waar in kan men dan dit onderscheid bespeuren? Aan zyn stadig weezen, grootse stand, gangen deftige beweeging, als mede aan zyn gewaad, wat langer, en voornaamentlyk kostelyker van stof, en boven anderen schoon van koleur. Dit aldus zynde, zal het ligt te begrypen weezen, dat, schoon zodanig een persoon met alle die voorgemelde hoedanigheden niet en was begaafd, maar met het tegendeel, hy echter door 't een en 't ander kennelyk moet verbeeld worden; gelyk wy in de verhandelinge van 't ordineeren genoegsaam aangetoond hebben. Derhalven zal het niet noodig zyn deze zaak verder op te haalen; oordeelende het bovengemelde genoeg te
weezen om tot myn oogmerk te komen, 't welk is van de koleuren te spreeken, naamentlyk in wat gelegentheid zy schoon en niet schoon moeten gebruikt werden. Ik zal dan drie gevallen, als de voornaamste zynde, tot voorbeelden geeven, uit dewelke men alle de andere kan oordeelen en schikken.
In het eerste, zynde een Raadtspleeging, Triomf, of diergelyke,Ga naar margenoot+ waar in ieder op zyn deftigst uitgedost is, moeten de kostelyke en schoone stoffen vertoond werden, geen slegte noch slordige.
In het twede, bestaande in Bagchanaalen, Boerekermissen en Herderspellen,Ga naar margenoot+ moeten de koleuren half schoon, en half gebroken zyn, elk na zyn vermogen.
In het derde, zynde openbare vertooningen, als Regtspleegingen,Ga naar margenoot+ Kwakzalvers, Googchelaars, Polichonelles, en diergelyke, bestaande in het gemeen en gering volk, moeten de slegte stoffen en vuile koleuren het allermeest heerschen.
Nu is hier noch aan te merken, dat zo wel in 't een als in 't ander het schoonste uitmunt. Overmits nu deze drie voorvallen zeldsaam zyn, en zelden gebeuren, zal ik 'er dit noch byvoegen, dat 'er onder de slegsten zo wel als onder de besten zyn die de voorrang hebben. Onder de schoon en zyn noch schoonder, en onder de slegten noch slegtet. En dit is voor zo veel de koleuren betreft, door dewelke men een verstandig Konstenaar kan kennen.
Maar laaten wy tot besluit dezes Hoofdstuks eens aanmerken, in wat deelen de gekoleurde stoffen zich op het schoonst vertoonen; alzo veele stoffen ten dien opzichte zeer verschillende zyn, en hunne schoonheid heel verscheidentlyk toegeëigend hebben.
Wy zeggen dan, dat de uitsteekendheid der zwarte stoffen in de krachtGa naar margenoot+ der schaduwen bestaat. De witte, geele en roode ontfangen het in hunne hoogsels en, grootste licht: blaauw, groen en purper in de halve tinten. Maar alle de stoffen, die geen glans hebben, zullen veel Schoonder in hunne verlichtende partyen, dan in de schaduwe zyn: om die reden, dat het licht het leeven geeft, en de eigenschap der koleuren kennelyk maakt; daar in tegendeel de schaduwe hunne natuurlyke schoonheid verduistert en uitdooft. By gevolg zullen dan alle ligchaamen hunne waare koleuren beter toonen, wanneer de uiterlyke vlakheid minder glad en effen zal weezen; gelyk men kan zien in de laakenen, linnen, boombladeren en kruiden die ruuw of hairig zyn, op dewelke geen glans noch flikkeringe kan komen; om dat zy, niet konnende ontfangen de weêrkaatsingen der nabuurige voorwerpen, alleenlyk aan het oog zenden hunne waare en natuurlyke koleur, welke niet vermengd
noch beroerd is onder die van eenig ander ligchaam, 't geen hun de voorzeide reflexien toezend van een overstaande koleur, als die van de roodheid der zonne, wanneer hy, ondergaande, de wolken, en den horizont van zyne koleur deelachtig maakt.
Van het schikken der donkere voorwerpen tegen een lichte grond, ver en van naby dezelve.
Vierde Hoofdstuk.
HEt is niet oneigen, dat licht tegen licht toe elkander toetrekt, zo wel als donker tegen donker. Tegen een lichte grond voegen wel donkere beelden, en tegen een donkere weder lichte; te weeten, om krachtig af te steeken, maar anders niet: want tusschen veel, weinig, en noch weiniger af te steeken (wel te verstaan op de eerste, twerde, en derde grond gesteld zynde) scheelt noch vry wat.
Ga naar margenoot+Nu zoude iemand mogen vraagen, wanneer eenige beelden, 't zy staande of zittende, een witte achtergrond hadden, en dat zy zich daar verre af, naby, of tegens aan vertoonden, of 'er dan de donkere koleuren in alle drie de partyen niet wel voegen zouden? Ik antwoord ja; doch ze moeten alsdan anders aangemerkt worden: want zonder eenige met lichte koleuren te vermengen, zouden zy niet konnen bestaan. Derhalven is het aan zommige derzelve noodzaakelyk, meerder en minder kracht te geeven. Die digt aan de witte achtergrond zyn, zullen met lichte koleuren vermengd worden, om zich aan dat licht te hegten, en hunne kracht te minder te verbreeken; blyvehde echter de donkere koleuren de overhand behouden; en zynde die lichte koleuren maar, gelyk ik zeg, om gemeenschap met de witte grond te hebben, en daar door in 't verschiet op hunne plaats te blyven, en zich met dat groote licht van de achtergrond te vereenigen. De andere beelden, die zich meer na vooren op de twede grond bevinden, zullen wederom minder lichte koleuren hebben: en die troep, heel op de voorgrond, noch het allerweinigst; waar door zy minder gemeenschap met de witte muur behouden, by gevolg van meerder kracht tegen dezelve zyn.
Ga naar margenoot+Van gelyken is het met licht tegen donker: want men kan wel begrypen, dat wit en zwart elkanderen nooit zullen naderen, ten zy de eene van de andere wat aanneemt. Hoe meer het zwart met wit vermengd word, hoe meer het ook het wit zal toetrekken: even als een zwaare of dikke feston, welke meest met lichte tegen een donkere
grond, gesteld is. Zo men nu wil hebben, dat deze feston zal schynen tegens de muur aan te komen, (want het is met de natuur zo niet als met een Schildery) dan moet men noodzaakelyk eenige donkere bloemen of loof daar toe gebruiken, schikkende dezelve om de kant, het meeste wit of licht op het verheevenste, en al minder en minder na de twee einden toe daar die zich het digst aan de vaste grond bevinden, waar door zich het werk aan één hegt en in malkanderen smelt, blyvende evenwel een lichte feston, schoon 'er wat donker onder gemengd is. 't Zelfde is het met een donkere feston tegen een witte grond, de donkere in de midden, en aan weêrzyde allengskens verminderende. Wel is waar, dat die zich zo welstandig, noch zulk een groote verhevenheid niet zal vertoonen, hoewel haare schaduwe na proportie alzo krachtig is als die van de voorige: doch het is maar des noodts zynde, als het de zaak en de gesteltenis van de plaats vereischt. Derhalven moet men zich na alle voorvallen konnen schikken.
Deze uitwerkinge is de bloemen alleen niet toegeëigend, maar ook de vruchten, ornamenten, enz. ja zelfs allerhande cieraaden van goud en zilver konnen op die zelve wyze met een lieffelyke welstandigheid door de koleuren te famen gevoegd worden.
Ziet nu dit Voorbeeld na dezelfde order geschikt als voor gezegt is.Ga naar margenoot+ Hier vertoonen zich op de voorgrond vyf beelden, zo mans als vrouwen, tegen een witte achtergrond. De midelste drie, digt aan een, zyn donker en krachtig; en de twee aan weêrzyde een weinig lichter van koleur: waar door die groep een aangename rondte en versmelting op de kant behoud. Op een verdere grond staan twee andere, waar van de voorste donker is, en de twede, half achter der eerste, licht; doch beide minder krachtig dan de voorste groep. De laatste vier, staande digt tegen de groep zelf, verschillen noch veel van de anderen; nademaal zy hier en daar met meerder licht vermengd zyn; d'een met een witte borstlap voor, d'ander met een witte doek op 't hoofd, deze met bloemen, die met licht blond hair, een ander met een witte pot, lichte kleedjens, naaktens, en zo voort; welke kleenigheden evenwel zo veel kracht niet hebben om de heele party te verlichten.
De voornaamste schikking in de harmonie, of reddering, leert ons,Ga naar margenoot+ dat men altyd donker tegen licht en licht tegen donker moet plaatsen; maar dit is een tusschenzaak, wyzende alleenlyk hoe, en waar door, men zodanig een stelling welvoegelyk kan maaken, dat zy digt aan elkanderen schynen, of verre af, gelyk men kan bemerken aan de voorverhaalde festons: doch het moet niet anders aangemerkt worden dan als een gedeelte van een Schildery. Maat begeert men een volkomene
Ordinantie arte hebben, zo kan men tegen lichte gronden diergelyke donkere beelden, als deze zyn, naar ons welgevallen schikken, en weêr Ga naar margenoot+andere lichte beelden tegen donkere gronden. By voorbeeld, gy wilt aan de regter zyde uwes Stuks een donker bosch hebben, in de midden het doorzicht, en aan de andere zyde huizen of steenwerk niet heel licht noch heel donker: zo kunt gy tegen het bosch licte beelden of andere voorwerpen stellen, en in de midden tegen het verschiet donkere, on tegen de huizen wederom andere die best voegen. Voert dan ieder korrekt en byzonder uit na deze gezegde voorbeelden, zo zal 'er zekerlyk niets aan ontbreeken, wel te verstaan voor zo veel de tinten aangaat: de koleuren, daar by zynde gevoegd, maaken het werk volmaakt.
Deze zaak van donker tegen licht, en licht tegen donker, oordeel ik klaar genoeg beweezen te hebben: doch dewyl my noch eenige dingen, tot myn voorneemen dienstig, in den zinschieten, welke, in 't eerste Hoofdstuk vergeeten zyn, zal het niet ongevoegelyk weezen dezelve alhier ter plaatse in te brengen. Ik zeg dan, dat alle lichte koleuren, alwaren ze half of gebroken, tegens een donkere grond wel afsteeken; maar niet met zulk een groote kracht als de geweldige: alzo wy voor dezen gezegt hebben, dat de gloeijendel hunne beste uitwerkinge doen tegen een zwakke grond, en de zwakke tegen een gloeijende, 't zy dat ze donker of licht zyn. Het is ook doorgaans een bekende regel, dat de geweldige koleuren, als licht rood en licht geel, op licht noch wit passen, alzo min als schoon azuur, blaauw tegen een donkere grond, hoewel dezelve mede onder de drie hoofdkoleuren gereekend word.
Maar laaten wy komen tot ons voorbeeld. Aangezien wy tot noch toe maar alleenlyk van derzelver tinten, of licht en donker, gesproken hebben, zal het noodig zyn tegenwoordig ook de koleuren huner kleederen Ga naar margenoot+na hunne onder, plaats en vermogen aan te wyzen.
No. 1. | Uit een zeegroen. |
2. | Geelachtig graauw. |
3. | Paars. |
4. | Weinig schoonder groen als de 1. |
5. | Purper. |
6. | Donker violet, doch niet schoon, maar de dwarsband schoon licht geel. |
7. | Bruin oker en paarsse weêrschyn. |
8. | Groenachtig blaauw, als engelsche asch. |
9. | Rusgeel. |
10. | Paars of violet. |
11. | Omber met weinig rood. |
Aanmerkt nu eens, van achteren beginnende en zo na vooren toe,Ga naar margenoot+ of dezelve niet allengskens nader en nader krachtiger worden, door het tusschen mengen van krachtige en geweldige koleuren. De agterste hoop heeft 'er geen, de middelste een, en de voorste twee, waar van de eene geweldig is.
Nu zoude iemand mogen vraagen, waarom ik de geweldige te weeten rusgeel, alhier plaats, nademaal die tegens een lichte grond van geene kracht is. Hier op antwoord ik, dat men hem moet aanmerken als het voorste beeld, zynde aan weêrzyde met twee donkere gesloten.
Men moet ook niet denken, dewyl ik de koleur van ieder beeld dus aanwys, dat zy daarom van 't hoofd tot de voeten uit die zelve koleur moeten weezen. Ziet maar na de schets, en denk op haare lapjes, die zy aan hebben, het een groot en het ander kleen van gebrokte en zwakke koleuren waar mede zy vermengd zyn en bekwaamelyk tegen de grond voegen; gelyk wy op zyne plaats gezegt hebben dat, om groote partyen van voorname koleuren te maaken, als geel, rood, of blaauw, wanneer zy in een Ordinantie de overhand hebben, men zodanig een geweldige party, met vermenging uit dezelve, vergroote of verbreeden kan; by voorbeld, rusgeel met bruin oker, omber, of diergelyke; 't welk evenwel geel blyft: en op zulk een wyze kan men met alle de koleuren doen, als schoon groen met ander groen, rood met purper, paars met blaauw of graauw, geelachtig wit met graauw, en zo voort, als maar een van beide minder schoon is.
Van de Harmonie of Houdinge der Koleuren.
Vyfde Hoofdstuk.
Dewyl de leesgierige Schildergeesten doorgaans bewust zyn, dat 'er weinige Schryvers van de harmonie of houdinge der koleuren geschreeven hebben, en dat het geen, 't welk zy daar van noch hebben voortgebragt, heel duister en onverstaanbaar is; zal ik myne gedachten, om deze zaak klaarder op te helderen, een weinig meerder uitbreiden, en aan yverzuchtige Konstbeminnaars mede deelen.
In alles, dat de konst raakt, moet men nauuw acht geeven op de natuur, vermits die zich zelve best schikt en voogelykst reddert. DochGa naar margenoot+ menigmaal zien wy iets fraays, 't geen zich wel opdoet in de natuur; daar nochtans de reden, waarom het zelve zulk een cierlyke welstand heeft, aan ons verborgen blyft. By dusdanige gelegentheden moeten wy regels van de konst der schikking doorloopen, en
zien met welke derzelve die voorwerpen overeen komen; en daar na die van de houding; wanneer men haast een begrip van de welstand, welke op reden steunt, zal bekomen.
Ga naar margenoot+De harmonie spruit uit een plaatsing van flaauwe tegens krachtige koleuren, en sterke tegens zwakke; daar de houding zodanig in blyft, dat het schynt als natuurlyk uit malkanderen te vloeijen.
Ga naar margenoot+En om hier van een voorbeeld, tafereelsgewyze, te geeven, zo verbeeld u een Stuk in drie gronden verdeeld. Stelt in het midden, op de voorgrond, uwe voornaamste beelden, en daar onder eenige met geweldige koleuren; welke beelden tegen een grotsgewyze en donkere rots, welke achter hen is, krachtig uitkomen, en alzo een kloeke massa vertoonen. Ter regter zyde, op de twede grond, voegt desgelyks eenige beelden met schoone koleuren, doch een tint bruinder als die op de voorgrond staan; en agter dezelve een luchtig en graauwachtig groen bosje; en noch verder een helder verschiet, doch met eenige kleine boomen hier en daar gestopt: welk bosje noch een tint donkerder moet weezen als de beelden op de twede grond. Aan de linker zyde, mede op de zelve grond, stelt daar eenige andere beelden, zo jonge dogters als kinderen, met zwakke koleurde kleederen, die zich echter tegens de lichte gebouwen in 't verschiet, en de blaauwe lucht, schoon opdoen en wel houden zullen.
Hier uit kan men bemerken, hoe deze drie partyen, te weeten, die in het midden en de wederzydsche, uit de natuur der gronden, daar zy tegen aan komen, elk zyne plaats behouden. Het voorste, dat het krachtigste is, en meest in licht bestaat, dringt met geweld tegen het allerdonkerste, t welk in 't heele Stuk is, voor: en de wederzydsche, hoewel zy byna even licht zyn, worden door de achtergronden, die met hen maar ééne tint verschillen, bepaald; waar door zy niet verder, noch nader by, gelyken dan zy in der daad zyn. Invoegen men klaarlyk kan bezeffen, dat, schoon die drie partyen even gelyk van kracht en koleur waren, de zelve door de achtergronden zodanig gemaatigd konnen werden, dat, zo men wil, eene alleen zal afsteeken en d'andere wyken. Begeert men nu de voorste beelden donker te hebben, zo schikt men deze stelling maar anders om; want dezelve is in alle gelegentheden goed. Aldus zal men zeer gemakkelyk konnen de gronden en de voorwerpen by een brengen, en een houding daar in veroorzaaken. Desgelyks geeft de houding en plaatsing der koleuren eene der grootste bevalligheden in een Stuk.
Ga naar margenoot+Maar om het vermogen der koleuren tegen bekwaame gronden na hunne wykinge noch duidelyker, en tot meerder gemak der Konste-
naars, te doen begrypen, zal ik een twede bewys, met een Afteekening hier nevensgaande, voortbrengen, en over het zelve in 't breede redeneeren.
Deze Boot, als zynde het voorste, verbeelden wy heel verguld, en krachtig van flikkering, tegen de schaduwe der boomen en steenrots. Het voorste vliegende beeld, op dezelve distantie, geef ik een licht rood kleed tegen het donkere der zelve rots, met zodanig een kracht dat het met de schuit overeen komt. De twede, daar aan volgende, heeft een schoon groen kleed, mede licht, tegen de gemelde rots, afwaar dezelve, van een halve koleur, flaauwer werd; terwyl de derde, die zich noch verder en in de schaduwe bevind, welke een donker blaaaw kleed, tegen het diepste des hols of doorzicht, 't geen licht is, nevens de lucht, welke zich geelachtig blaauw vertoont, afsteekt en op zyne plaats blyft. Het staande beeld, op de wykende zyde des boots, steekt met een donker en gloeijend geel kleed, tegen het voorgemelde doorzicht, met meerder kracht af, dan het blaauwe kleed, en minder als de voorsteven van de boot, die het meeste geweld doet, als zynde de grootste party, welke met de weêrschyn in het water verdubbeld word. Aan de overzyde der rivier ziet men tegen de boomen noch andere beelden, zo naakt als met zwakke koleurde kleedingen, gelyk appelbloessem, blaauw, lichte weêrschyn, en wit, hier en daar met wat geel geschakeerd; en hunne schynsels met die van 't groen der boomen in het water spiegelen, strekkende tot tegendeel der andere zyde. Deze beelden, hoewel zwak en licht, zyn na hunne vermindering in kracht gelyk met het middelste vliegende beeld als op eene distantie; dewyl zy van eene natuur in halve koleuren bestaan: even gelyk het rood van het voorste vliegende beeld niet het geel van 't schuitje, beide geweldige koleuren, overeen komt. De Roeijers zyn in 't donker blaauw.
Dit Voorbeeld strekt niet alleen in 't byzonder tot aanwyzing vanGa naar margenoot+ zulk een Ordinantie, maar in 't generaal van zodanige als men zoude konnen bedenken. Niet dat voor aan een geel voorwerp moet weezen achter een blaauw, en in het midden een groen, purper of paarsch; maar zodanig van koleur als men begeert: want men zou, in plaats van deze vergulde boot, een roode konnen stellen; en aan het voorste vliegende beeld, in steê van een roode, een geel kleed voegen; wel te verstaan als men elk een bekwaame achtergrond gave. Hoewel nu het geel der boot en het roode kleed van 't beeld twee geweldige koleuren zyn, zo zyn zy echter noch eenigsins onderscheiden van natuur: en vermits het geel uit zich zelve lichter is als het rood, vereischt het rood ook een donkerder koleur dan het geel, om af te steeken.
Als men nu, in plaats van de beelden aan de overzyde van het water, welke appelbloessem, blaauw, enz. gekleed zyn, andere koleuren wilde voegen, als groen, of rood; zo kan men mede zyne vryheid daar in neemen, wanneer men, gelyk in het voorige, een bekwaame grond daar achter stelt, waar door zy na hunne distantie afsteeken: want schoon zy in het verschiet zyn, is het echter geen wet dat zy van zwakke of halve koleuren geschilderd moeten weezen. Daar is geene zoo geweldige koleur, die niet kan gemaatigd en bepaald werden na haare distantie of afstand. Dat in dit voorbeeld de koleuren aldus na hunne rang geschikt zyn, de geweldige voor, en de minder krachtige na derzelver aart verder en verder; dat is om duidelyk aan te wyzen, en klaarlyk te doen begrypen, waar toe ieder koleur bekwaam zy, het zy om met geweld door te dringen, of met zwakheid te wyken. Nochtans is het kwalyk mogelyk, dat ons een zaak, daar alle die koleuren na hunne byzondere natuur zo voordeelig vallen, aldus by geval zal voorkomen, gelyk hier in deze Afteekening aangetoond werd: doch men kan dezelve in alle gelegentheden genoegsaam veranderen.
Neemt, by voorbeeld, dat gy, in plaats van dat vergulde schuitje, een witte marmere steenhoop met basreleeven, uitsprongen en holligheden hebben wildet, en zulks krachtig gedaagd; het verschiet daar achter gestopt; en de boomen agter de gemelde steenhoop, in plaats van graauwachtig, gloeijender, donkerder, of nader by maakte: zo zou het dezelve uitwerkinge te weeg brengen die hier de schuit nu doet, en mede met kracht voor dringen; alhoewel het wit, gelyk wy weeten, geen Ga naar margenoot+geweldige koleur is als wel het geel. Doch het gaat daar mede als met een Leger, wanneer de Generaal absent is: dan is het de Lt. Generaal die het in zyne plaats commandeert. Desgelyks, als de Capitein niet by zyne Compagnie is, voert de Lieutenant het gezag; vervolgens de Vaandrig; en ten laatsten is'er noch een Sergeant die de voorrang heeft. Zo is het ook, als 'er de geweldige koleuren niet en zyn, stellen de andere hun vermogen in 't werk, min of meer na dar de zaak zulks vereischt: hier in is het voomaamste gelegen.
Maar wanneer men nu zyn Concept aldus geschikt heeft, gelyk ik zeg, met die witte steenhoop, moet men aanmerken, dat de zelve het krachtigste voorwerp in 't geheele Stuk moet weezen, en dat men geen geweldige daar omtrent plaats geeve die deze, welke boven alle moet heerschen, verzwakke en te niet doe, 't en zy die in zich zelve door de dampen, of hunne gestelde achtergrond, zodanig gebroken zy, dat ze niet meer te zeggen hebbe, dan een halve koleur.
Van het schikken der ongelyke Voorwerpen, benevens licht tegen donker, en donker tegenlicht.
Zesde Hoofdstuk.
DAar is zeer veel geleegen aan het wel plaatsen en schikken der voorwerpen: want indien wy alle dezelve op het allerschoonste verkoozen hebben, en die achteloos by een voegen, zullen ze veel van den luister, dien ieder bezit, verliezen. Wederom, in tegendeel, zal een goede schikking en plaatsing een voorwerp, dat in zich zelven oncierlyk is, bevallig maaken. En om hier van eenige voorbeelden te geeven, zal ik met deze nevensgaande beginnen.
Op de voorgrond, aan de regter zyde, legt een omgevallene pot tegensGa naar margenoot+ een groote steen, welke beide krachtig en gloeijend in 't licht zyn tegen het donker der boomen, die op de twede grond staan, en hoog opschieten. Op de derde grond, heel laag aan het water, ryst een kolonnade op, die zich weder licht vertoont. In het midden des Stuks ziet men den horizont heel laag met eenige bergen, en op de voorgrond drie beelden, maakende te samen de grootste party; zynde meest in gloeijende en donkere koleurde kleedingen tegen het flaauw en licht des verschiets. Op de twede grond beschouwt men een jongeling, die met het huis, waar in hy staat, onder in de schaduwe zyn, veroorzaakt door de slagschaduwe der boomen aan de andere zyde. Dit huis is van hartsteen, by gevolg licht tegens het blaauw der lucht. De voorgrond is zonder groente heel en al verlicht, doch wel 't meest omtrent de beelden.
Deze vertoog-schets wyst ons aan de ongelykheyt der voorwerpenGa naar margenoot+ in een Ordinantie, en hoe men dezelve na de konst voegelyk, het een hoog en het ander laag, benevens hunne kracht, zal schikken, om een veranderlyke welstand te verkrygen. Door de voorwerpen verstaa ik roerende en onroerende, als leevendige schepsels, menschen, beesten, vogels, boomen, heuvelen, gebouwen, enz. zo wel paralel aan het Stuk, als wykende of achter malkanderen.
Wat aangaat de kracht, die bestaat in licht tegen donker, en donker tegen licht: want buiten de koleur, is 'er anders geen middel om de voorwerpen tegens malkanderen te doen afsteeken als deze.
Wy hebben gezegt, dat die drie beelden heel krachtig van koleur en donker tegens het flaauw des verschiets komen. Daar door wys ik aan,
dat 'er in een zelve Stuk geen twee lichten op een gelyke grond mogen zyn, alschoon zy even krachtig afsteeken; maar wel, dat de eene party in kracht van licht, en d'andere in donker moet bestaan. Het is ook wel te begrypen, vermits die drie beelden tegen het lichte verschiet komen, en niet in de schaduw, dat zy noodzaakelyk donkere koleuren vereischen. En, in tegendeel, die pot met de steen tegen de donkere boomen afsteekende. is een algemeene regel, dat, als 'er eenige lichte voorwerpen aan d'eene zyde zyn, die aan de andere zyde donker moeten weezen.
Beschouwt nu het twede voorbeeld, als zynde een aanmerkinge die afhangkelyk is van het voorige; konnende het een zonder het ander niet bestaan. Dit strekt tot het wel verstaan der lichten, boven, nevens en achter malkanderen, en dat men altyd de voornaamste reddering op zodanig een wys moet zoeken: daar het eerste ons aanwyst de ongelykheid der voorwerpen, hoog en laag.
Ga naar margenoot+De voorzittende beelden, met de eerste grond, zyn donker, als van een dryvende wolk beschaduwd, gelyk mede het loopend beeld tot de helft. Het gebouw, op de twede grond, is vlak in 't licht, nevens de twee staande beelden, die weêr tegen de donkere zyde des huis afkomen. De drie achterste zyn in de schaduwe van het zelve gebouw, tegen de lucht die hun tot grond dient. De kolom, mede op de twede grond, is byna tot boven toe in de schaduwe tegen de achterste boomen die na het oogpunt wyken. Deze halve lichte man werkt weder tegen die donkere kolom; terwyl het onderlyf, dat met de eerste grond donker is, tegen de twede, die heel licht is, afsteekt.
Ga naar margenoot+Doch het is niet genoeg, dat men hier of daar een slagschaduwe plaatse; maar men moet ook duidelyk de oorzaak daar van aanwyzen: in zulker voegen dat de aanschouwers niet genoodzaakt zyn te vraagen, waar die van daan komt: want alle schaduwen zyn niet eveneens. d'Eene is donker, en d'andere wat helderder: en, behalven dat, verschillen zy somtydts ook van koleur. Derhalven zal het niet ondienstig zyn alhier iets of wat daar van op te haalen, tot 'er tyd dat wy die zaak op haare plaats in 't breede zullen verhandelen.
Ga naar margenoot+De slagschaduwe van het loof der boomen vertoont zich veeltydts minder of meerder groen, na maate dat het zelve digt of yl is. De slagschaduwe, die de dryvende wolken veroorzaaken, is zwak, en heeft geen koleur als die der tusschen-lucht. De slagschaduwe van een rood, groen of blaauw gespannen gordyn, werd mede van dezelve koleur gekoloreerd. Die van een huis, of andere zwaare opgeregte steenwerken, zyn graauw en duister, enz. Keeren wy nu weder tot onze voorgenomene zaak.
't Is wel te begrypen, dat het geen hier in deze voorbeelden aangemerkt Ga naar margenoot+is, wegens licht en donker boven, nevens en achter malkanderen, anders om even het zelfde is: dat 's te zeggen, als het geen, 't welk nu donker is, licht waar, en het lichte donker. Ook is het onwederspreekelyk, dat, by aldien men één van die lichten weg nam, d'ordinantie en aangenaame reddering t'eenemaal te niet zou worden, ja zodanig dat men dezelve onmogelyk zou konnen goed maaken, zonder het geheele Stuk te veranderen. By voorbeeld,Ga naar margenoot+ neemt eens dat het loopende mannetje boven donker was, hoe het zelve dan van de kolom zoude konnen afsteeken; nademaal wy te vooren gezegt hebben, dat donker tegen donker heel oneigen is. Want maakte men de kolom licht, hoe zou men het dan stellen met de lucht? En indien de lucht achter de kolom donker was, is het wederom niet goed: want de heele voorgrond, en alles 't geen zich daar op bevind, is donker, en de twede grond weder licht. By gevolg zou het zonder schikking of welstand weezen. Hier uit kan men ligtelyk afneemen, dat het als een onfeilbaare regel doorgaat. Wanneer nu de koleuren, na hunne eigenschap, wel geschikt, daar by komen (want wy weeten, dat de voorwerpen meer als eenderhande koleur hebben, en dat men de zodanige kan kiezen welke men best oordeelt) zal de welstand zo veel te aangenamer weezen, en zullen onze oogen daar door noch meer gestreeld worden. De boomen, schoon ze zich altyd groen vertoonen,Ga naar margenoot+ zyn daarom evenwel veelderley, na den tyd en hunnen aart. Zommige zyn zee-groen, andere hoog-groen, deze ros, die graauw-groen, die weder licht-en andere donker-groen. De gronden zyn desgelyksGa naar margenoot+ verschillende, als berg-, zand-, kley-en slikachtig; gelyk ook de veelerhande steenen: al het welk wy in het eerste Hoofdstuk dezer verhandelinge genoegsaam aangetoond hebben. Wat de menschen,Ga naar margenoot+ geene uitgezonderd, aangaat, wat koleuren hebben die niet al? In 't kort, iemand, die de schikking der koleuren wel verstaat, welke best op en nevens malkanderen passen, zal zich nooit verleegen vinden.
Voor al dient men ook in acht te neemen, dat in een Ordinantie deGa naar margenoot+ eene zyde het tegendeel van de andere is, niet alleen wegens licht en donker, maar ook in hoogte en laagte: zo wel in Historien als Landschappen, ja in alle verkiezingen.
De Concepten dezer twee voorbeelden zweemen niet kwalyk na datGa naar margenoot+ in het voorgaande Hoofdstuk; doch hier zyn veel meer veranderingen in: want het voorige was van de kracht der voorwerpen, donker of licht tegen des zelfs strydige gronden; en deze, hoewel dezelfde aanmerkinge, wyst ons aan hoe die geschikt worden boven malkanderen,
als het zo voor valt. By voorbeeld, men ziet een troep beelden op de voorgrond tegen een ander op de twede grond, wat hooger, en die weer tegen een ander noch hooger, en zo voort tot de zoldering of lucht toe. Wy hebben in 't vierde Hoofdstuk aangetoond, hoe men de voorwerpen achter elkanderen moet doen afsteeken, en aan de grond vast kleeven: maar dit wyst ons voor eerst, hoe de lichte en donkere voorwerpen boven malkanderen moeten geschikt worden, dat zy elkanderen deugd doen, en elk zyne plaats behoude; als mede hoe dat men, uit gebrek van schaduwe, de koleuren te baat moet neemen; en ten derden; hoe men de ongelyke voorwerpen tegen malkanderen moet stellen, welk de ziel en 't leeven in een Ordinantie is, voornaamentlyk daar zeer veele menschen zyn. Doch het word niet verstaan voor de menschen alleen, maar allerhande voorwerpen, als gronden, heuvelen, borstweeringen, transsen, vensters, daken, wolken, en lucht, ja alles wat men agter elkanderen ziet opryzen daar zich menschen op konnen vertoonen. Als ik zeg van wolken, moet men verstaan, dat men zo wel beelden in de lucht vliegende, en op de wolken zittende, kan verbeelden, als op de aarde. Het is voornaamentlyk in zulk een gelegentheid, te weeten, als de meeste werken in de hoogte bestaan, dat veele zich verleegen vinden in de verscheidene lichten, koleuren en tinten. Derhalven, gy leergierige Schildergeesten, neemt het zelve als een onfeilbaare regel in acht, en overweegt verders, alle het geene ik in deze voorbeelden aangemerkt hebbe, wel ter deeg; op dat gy niet en valt in de algemeene misslagen die hier doorgaans in begaan worden.
Nu zal ik noch een derde Afteekening, wegens de dwarsse en wykende voorwerpen, als zynde een vervolg van beide de anderen, hier nevens voegen.
Ga naar margenoot+Ziet in dit voorbeeld deze wykende schuit tegen een dwarsse hoogte, of aarde borstweering, alwaar verscheidene menschen benevens malkanderen op leunen, welke, nevens de achter opschietende boomen, de gelijkheid dezer borstweeringe breeken. De aankomende beelden vertoonen zich weder tegen het verschiet, 't welk dwars loopt.
De schuit is krachtig in 't licht tegen de donkere borstweering die halfwegen het Stuk eindigt, alwaar de voorste herwaarts aankomende beelden, met licht, weder tegens afsteeken, als mede tegen de achterste die in de schaduwe zyn; en deze doen hunne werking weder tegen het licht der gebouwen in 't verschiet. De lucht, aan de regterzyde des Stuks, is met zwaare schuins afloopende, lichte
wolken; en aan d'andere kant zyn 'er geene, of heel klein.Ga naar margenoot+
Hier word men voor eerst een groote beweegelykheid in de schikking der voorwerpen, die tot op den horizont tegen malkanderen aanloopen, gewaar, en de andere zyde het tegendeel; het welk een aangenaame verandering geeft, voornaamentlyk als 'er eenige wykende voorwerpen zyn die het oogpunt aanwyzen. De twede aanmerkingeGa naar margenoot+ bestaat in een reddering van licht en donker, gelijk in de voorgaande.
Dit voorbeeld wyst ons dan aan, hoe men zich by gelegentheid van zodanige middelen kan bedienen, om diergelyke werkinge uit te drukken. Om die redens wille is het, dat deze zaak, op verscheidene wyze, meermaals word vertoond. Derhalven moet men hetGa naar margenoot+ in 't werk stellen als het te pas komt, zo veel en zo weinig als men goed oordeelt, hoe wel men het nooit te veel kan gebruiken; vermits de verandering niemand verveelt, maar altyd behaagelyk en aangenaam is. By voorbeeld, hier een doorzicht, daar weêr gestopt met boomen, huizen, enz: hier een kromme weg; daar weêr een gebouw 't geen een deel van het verschiet bedekt; hier weder een stuk vlak land; daar een loopt ende rivier, met boomen langs de kant, die een eind weegs na het oogpunt, en alsdan zich links of regts, dwars door het Stuk, om een rots keert, en eindelyk zich verliest uit ons gezicht. Die verandering houd ons in een geduurig vermaakelyk verlangen. Maar men moet weeten, dat dit meest de Ordinantien in de opene lucht, of landschappen, betreft.
Van de Welstand in de ongelyke en tegenstrydende Voorwerpen.
Zevende Hoofdstuk.
WAnneer wy de kennis van het ordineeren niet en hebben, is het alles wildzang wat wy in de Konst zoeken uit te werken. Ja indien men noch al eens een goede schikking voor den dag brengt, hangt het alleenlijk van 't geluk af: daar in tegendeel een wel geordineerd Stuk, schoon maar tamelyk geschilderd, altoos een aangenaame houdinge zal voortbrengen. Ik vind de waarheid dezer reeden inzonderheid klaar werkende in de ongelykheid der voorwerpen, welke een leeven en roerendheid in een Ordinantie veroorzaaken; gelyk wy verscheidene maalen getoond hebben in de
verhandelinge van 't Ordineeren, als mede in het eerste en laatste Voorbeeld van 't voorige Hoofdstuk.
Deze roerendheid word gelukkiglyk uitgevoerd, indien de nabuurigheid der tegenstrydige dingen voorzichtiglyk word gepaard: want door dit middel zullen de voorwerpen elkanderen in een Stuk zo welstandig bejeegenen, dat zy het vermaak van 't oog in alles zullen voldoen; niet zo zeer door de natuur aldus geplaatst, als wel door een konstige t'zamenschikkinge van een schrandere Schildergeest.
Ga naar margenoot+Door de ongelykheid der voorwerpen verstaa ik de gedaantens derzelve, wanneer het een hoog is, dat dan het ander langkwerpig zy, deze spits, die vierkant, rond, ovaal, en zo voort. Doch eer ik verder gaa, zal ik een middel aanwyzen, 't welk ik gebruikt heb, om hier in op een gemakkelyke manier de ervarendheid te bekomen.
Ga naar margenoot+Eerst tekende ik allerley soort van beeldtjes op verscheidene actien, zittende, staande, bukkende, leggende, gaande, enz. en knipte dezelve met de schaar uit. Daar na tekende ik myne Ordinantie in schets, leggende die vlak neder, en myne uitgesneede beeldtjes daar op; schuivende en passende zo lang tot het my voldeed; waar ik een zittende, staande, of leggende plaatsen moest; hoe veele hier, en hoe weinige daar, by een voegden: en dus heb ik na veel leggens een goede Ordinantie voortgebragt, die ik alsdan nateekende; veranderende de actie derzelve beeldtjes na het my goed dagt; behoudende echter de gestalten in 't algemeen: daar groote moesten zyn, groote of staande laatende: daar kleene moesten weezen, leggende of zittende, en zo voort.
Ga naar margenoot+Aldus heb ik ondervonden, dat de stoffagie in een Landschap, met veele en kleine beelden, uit groote bywerken moet bestaan, tegen dewelke de beeldtjens uitkomen; als kloeke en loofryke boomen, zwaare steenwerken, vlakke gronden, enz.
Ga naar margenoot+En binnens huis, in een paleis of kamer, moeten agter de kleine beelden breede en vlakke muuren met weinige ornamenten zyn: want ingevalle men veele kleinigheden daar in wilde maaken, zou alles even groot schynen; en zo men by groote beelden eenige breede partyen voegde, zoude het alles zich klein vertoonen, of, op zyn best genomen, even groot in het oog. Een grooter moet een ander klein maaken; een schuinsse een ander regt; en een vierkant het nevensstaande spits, of rond. Het eene strydige moet by het andere geplaatst worden, op dat het eene het andere aanwyze.
Ga naar margenoot+Desgelyks gaat het met de daaging. Zo een breede party, het zy in dag of schaduwe, bestaat, maakt dat alsdan de grond daar tegen arbeid. By voorbeeld, indien op de twede grond een groote party in de
schaduwe is, zo laat de derde met eenige kantdaagingen en vallende flikkerende lichten voorzien zyn. Dit zal de breedheid der schaduwe, en de dertelheid der daagingen, ophelpen.
Doch deze twee verkiezingen hebben een heel verschillende manier van ordineeren noodig. Het voornaamste dient altyd voor af gesteld, en het andere daar na geschikt te worden.
In de Landschappen heerschen de onroerende voorwerpen; en deGa naar margenoot+ roerende dienen alleenig tot stoffagie. In tegendeel worden de beelden in een Ordinantie eerst geplaatst, en daar na de stoffagie. Want schoon wy zeggen, dat een regtstaande beeld by een kromme boom, en een kromme stam by een regtstaande beeld; gevoegd moet worden; verstaan wy met het eerste de stam voor het voornaamste, en het beeld voor het minste, of hulpmiddel in een Landschap: en in een Historie het beeld voor het voornaamste. Aldus moet het aangemerkt worden. Op de zelve wyze gaat het in een kamer met architectuur, pronkbeelden, basreleeves, en andere cieraaden.
Derhalven geeft de ongelykheid der voorwerpen een byzondere welstand en aangenaame cierlykheid. Want wat voordeel zoude het aan 't oog toebrengen, dat men eenige schoone druiven en meloenen ieder in een afzonderlyke schotel zag leggen? waarlyk gantsch geen. Maar indien men by druiven, meloenen, of andere knobbelige,Ga naar margenoot+ ronde, langwerpige en groote vrugten bragt, zou het een het ander een luister byzetten.
Wy weeten ook, dat een klein huis een tempel of paleis merkelykGa naar margenoot+ vergroot en verheerlykt; als mede dat een lang en laag gebouw een toorn of mauzoleum doet opryzen.
Diergelyke tegenstellingen zyn 'er veele: maar alle voorwerpen te willen onderscheiden; en opnoemen, zou een onvermaakelyk, als ook een onmoogelyk, werk zyn. Derhalven zal ik my vergenoegenGa naar margenoot+ met eenige der voornaamste op te haalen, vermits het een genoegsaam uit het ander vloeit.
Dit Voorbeeld, No. 1, met een hoogen horizont, wyst aan hetGa naar margenoot+ schikken der voorwerpen na de perspectief. De trap A loopt op tegen een borstweering: het beeld B zit op de grond daar de trap opryst: en voor aan, daar dezelve nederdaalt, staat het beeld C. Het oogpunt D is op den horizont. |
No. 2. Wyst het tegendeel van het voorgaande, wanneer den horizontGa naar margenoot+ laag is. |
Ga naar margenoot+No. 3. Is het zelfde als No. 2. met een laagen horizont. |
Ga naar margenoot+No. 4. Wyst aan, dat by leggende voorwerpen staande beelden worden vereischt. |
Ga naar margenoot+No. 5. Is het tegendeel. By leggende beelden moeten hoog op staande voorwerpen gebragt worden, als kolommen, boomen, en diergelyke. |
Ga naar margenoot+By een spits opgaande piramide, of een hooge en smalle vierkante steen voegen wel bukkende, zittende, en leggende beelden. Ook mogen 'er by de piramide wel staande komen, maar meest ter zyden.
Onder of by statuaas, in nissen of op pedestallen, passen geen stilstaande beelden; ten ware men een van beide zittende vertoonde.
By leege haagen of geschooren kreupelbos, voegen best staande, leunende en bukkende; maar geen leggende, nog zittende.
Tegen een cierlijke steen, met basreleeves, zullen beelden met vlakke en breede partyen van plooijen zyn. Het tegendeel is desgelyks goed.
By een gelyk en zoetloopende rivier, brokkelige oevers en kanten.
By leggende beesten, staande menschen; als ook het tegendeel.
By paarden, ezels en koeyen, jongens, enz.
By schaapen, geiten, en ander klein vee, volwassene menschen.
By kantige speelinstrumenten voegen ronde, als hobo, luit, en diergelyke.
By een rinkelbom, een cimbaal of driehoekig yzer met ringen, en zo voort.
Doch wanneer iets in 't ordineeren gebragt word om een tegenstrydigheid te maaken, moet altoos het voornaamste stuk, 't geen men door het bywerk wil breeken, het meest te zeggen hebben.
Van krachtige Voorwerpen tegen zwakke Gronden, en het tegendeel, of donker tegen licht, en licht tegen donker.
Achtste Hoofdstuk.
OMtrent de schikking der koleuren heb ik reedts veel gesproken. 't Is ook eene der voornaaamste hoofdzaaken in de Schilderkonst: weshalven ik veele moeite heb aangewend om éenige vaste grondregelen daar op te bouwen, met die gedachten om vervolgens, by gelegentheid als het te pas kwam, goede redenen daar af te konnen geeven. Ik heb dan in myn ongeluk dit voordeel, of deze troost, noch, dat my nu geene hinderpalen meer te vooren komen in 't geene ik vast voor-
neem te doen. Dienvolgens begryp ik het meer, als ooit. Ja ik verbeeld het my zodanig, als de natuur zelve; vermits my de kracht en aart der verwen ten vollen bekend zyn, en hoe die zich vertoonen.
Beschouwt dan uit nevensgaande voorbeeld, en oordeelt of het zelve van gewigt zy.
De man A, met een gloeyend feuiljemort kleed, tegen het flaauw verschiet. De vrouw B, met een licht blaauw kleed tegen de achterstaandeGa naar margenoot+ boomen. Of A, schoon azuur blaauw: B, heel bleek rood: anders A, donker schoon rood. B, koleur de rose: of A purper; en B wit. Dit zyn de voornaamste veranderingen, welke best by een voegen, behalven noch de weêrschynen.
Nu zouden zommige mogelyk vraagen, of de blaauwe mantel, dien men hier tegen het verschiet plaatst, niet stryd tegens het geene eens gezegtGa naar margenoot+ is, te weeten, dat het blaauw onder de zwakke koleuren gesteld word? En hier zegt men gloeijend tegen zwak, en zwak tegen gloeijend. Waar op ik antwoord, van neen; vermits men gloeijende koleuren noemt welke uit zich zelve bestaan, en niet vermengd zyn, alsGa naar margenoot+ schoon azuurblaauw, schoon geel, en schoon rood. Maar wanneer zy met wit gemengd worden, alsdan hebben zy hunne gloeijendheid niet meêr: want de donkerheid geeft de gloeijendheid. In tegendeel ziet men, dat het licht blaauw, licht geel, en licht rood, ja het wit zelf, verstrekken voor zwakke koleuren tegen het donker; gelyk in dit voorbeeld blykt.
Waarom nu A van een enkelde of hoofdkoleur moet zyn, is om dat het verschiet, vermengd zynde met zo veele tedere en zwakke koleuren, daar mede geen gemeenschap zal hebben; het geen de eene zo veel te beter doet wyken, en de andere voorkomen. B doet het desgelyks in tegendeel.
Dit kleen voorbeeld is zodanig, dat 'er geene Ordinantien konnen zyn, van wat natuur die ook zouden mogen weezen, of ze moeten daar door goed gemaakt worden, zo wel in kamers als opene lucht.
Stelt men nu, in plaats van het verschiet, een gebouw met basreleeves,Ga naar margenoot+ beelden, of andere cieraaden, van een zwakke koleur, ofte wel van marmer, dat is al het zelfde: en maakt men, in plaats van de boomen, een gordyn, grot, rots, of ander gebouw van gloeijende steen, zo is het weder 't zelfde, ten opzichte van de koleur. Maar als A tegen een effene grond van een enkele koleur komt, 't zy graauw, of wit; dan mag het wel van verscheidene koleuren zyn, ofte weêrschyn. Desgelyks zo men B tegen een behangsel, ofte veelverwige grond, voegt, is het noodzaakelyk dat die van een enkele koleur of lap moet weezen. By gevolg kan men oordeelen, hoe verre deze aanmerkinge zich strekt.
Doch vermits dit voorbeeld maar het licht en donker alleen aanwyst, hebben wy noch een ander, met een derde of tusschen-tint, daar onder geplaatst; het welk, nevens het bovenste, duidelyk en klaar genoeg zal zyn om een bevatting te geeven tot het opstellen van allerhande Ordinantien, hoedanige die ook zouden mogen weezen, zo wel binnen als buiten; gelyk wy hier voor nochmaals gezegt hebben: alwaar het schoon dat het concept in twee, drie, vier, of meer troepen bestond; acht neemende op de gronden waar tegen zy gesteld zyn, 't zy flaauw, krachtig, ver, of naby; op dat de gemelde troepen, met kracht van lichte of zwakke koleuren, hunne behoorlykeschoonheid en welstand mogen verkrygen; niet alleen ieder troep in zich zelve, maar ook alle in 't generaal.
Ga naar margenoot+Wy bevinden, dat, wanneer donkere koleuren tegen een zwak verschiet gesteld worden, zy dan merkelyk komen af te steeken; 't geen het een verre doet schynen, en het ander naby: te meer, als men eenige lichte en zwakke koleuren op de voorgrond zet, zo dat het dan noch veel meerder kracht doet; gelyk men in A kan aanmerken.
Ga naar margenoot+Uit welke reden genoegsaam klaar te zien is, dat men de zelfde uitwerkinge met het tegendeel kan te weeg brengen; zulks dat de stelling van zommige daar door geheel verworpen word; te weeten, dat men de krachtigste en gloeijendste koleuren altyd voor aan moet plaatsen, om te meer te doen voorkomen; en de zwakke na proportie dat zy wyken, hoe flaauwer hoe verder: niet denkende, dat het meest in de grond bestaat.
Deze twede schikking is de zelve als de voorgaande, uitgezondert de voorgrond, welke daar by gevoegd is tot volkomene onderrichtinge van onze meening in 't plaatsen der koleuren ordentelyk en voordeelig: door welke regel men allerhande Ordinantien gemakkelyk zodanig kan schikken, dat 'er een goede en schoone harmonie in blyft.
Ga naar margenoot+Ik stel ter linker zyde op de voorgrond, in 't gras, een zittende vrouw, met de regter voet naar 't licht; hebbende een wit kleed onder, en een licht rood boven. Haare regterhand houd zy op een donker, groenachtig blaauw potje. Een weinig verder, vlak achter deze vrouw, staat een halve kolom van graauwe steen, daar zy tegen afsteekt; op welke kolom een oude patroon, of filosoof, is leunende, in donker-blaauw gekleed, hebbende op zyn hoofd een krans van groene bladeren. Ter regter zyde, op de voorgrond, die zandig en hier en daar rosachtig is, legt een groote platte mand, donker-ros van koleur, en daar in een groote Italiaansche pompoen op een schoone donker-blaauwe doek, die half uit de mand over de lichte grond legt.
By het zelve staat een meisje, houdende haaren schoot open; zynde gekleed in koleur de rose. Achter haar vertoont zich een zwaare witte Term. Ter linker zyde van dezelve staat een vrouw, in licht violet gekleed, welke de genoemde Term een krans opzet. Het meisje ziet men op zy, en de vrouw van vooren. De filosoof wyst de voor hem zittende vrouw naar de Term, daar zy ook na om ziet. De Term met de twee meisjens zyn digt aan een; maakende, nevens de grond, een groot licht, waar tegen de mand sterk afsteekt.
Van het bestuiven der Voorwerpen.
Negende Hoofdstuk.
DAar is noch een zaak, die door veele Schilders ongeagt voorby geslagenGa naar margenoot+ word, en nochtans van een groote nutheid en welstand is als die wel en natuurlyk word waargenomen; 't welk is van het bestuiven der voorwerpen door stof of zand, zo wel in kamers als buiten in een hof, hoewel d'eene zomtydts schoon geveegd, en d'andere geharkt word; maar de pedestallen, baluisters, borstweeringen, vaazen, noch pronkbeelden nooit: in gaanderyen en gemeene wandelplaatsen desgelyks, of heel zelden. Daarom is het, dunkt my, heel oneigen het geenGa naar margenoot+ zommige doen, welke met een groote zorgvuldigheid in de boven genoemde plaatsen de vloeren beleggen met veelerhande steenen van koleuren, en die zo net en onderscheidentlyk verdeelende, d'eene donker en d'andere licht, zonder de minste vlek van onzuiverheid te laaten: het welk een zeer moeijelyke zaak is om een goede welstand daar in te krygen, de zelve te doen plat schynen, en geen hinder aan 't oog te geeven; om dat het, aldus uitgevoerd zynde, een groote styfheid te weeg brengt, ja al waren de koleuren noch zo wel geschikt. Daar men gemeenlyk in een groot vertrek, 't geen dagelyks betreeden word, zo onderscheidentlyk niet kan bezeffen wat koleuren daar in zyn, dan alleenlyk aan de kant of digt aan de muur, alwaar zy hunne eigene koleuren weder bekomen: maar in het midden, daar veel gegaan word, zal het zich dommelachtig, smeltende, en alles byna van eene tint vertoonen. Zommige wyzen de compartimenten in dezelve zo duidelyk aan, dat men zou zeggen, dat de vloer nat was. Het is in 't leeven ook wel zo, dat beken ik; en zulks doen de donkere steenen: doch wanneer men die verbreekt, en een weinig lichter maakt, dan zouden zy zo veel niet te zeggen hebben, en evenwel niet minder natuurlyk zyn. By voorbeeld, een kamer is rondom met
een borstweering van marmer; en in het midden, op de grond, staat een verguld koelvat, by het welk de grond wel krachtig mag weezen, alzo het bevalliglyk overeen komt met het marmer, en 't flikkeren van 't koelvat.
Doch wat my aangaat, ik zou veel meer houden van een gelyke of enkele kolcurde steen, of grond, als van een met compartimenten: maar indien men genoodzaakt ware het echter te doen, dan is het beste middel de koleuren zo zagt en teder in malkanderen te doen smelten, dat de tinten weinig van elkanderen verschillen.
Ga naar margenoot+Wat de Landschappen aangaat, die treft deze opmerking wel het voornaamst: want het is zeker, dat de plaatsen, daar veel geboomtens staan, 't zy in bosschen of ter zyden de wegen, regens en winden onderworpen zyn; waar door het stof en zand de groente, tombes, piramides, vaazen, en alle andere voorwerpen op zommige plaatsen zodanig bemorst, bestuift en overdekt, dat men kwalyk de koleuren van dezelve voorwerpen kan onderscheiden. By voorbeeld, daar staat in zodanig een plaats een roode tombe op een zwarte plint: zo men nu deze plint, of tombe, te bruin of te krachtig maakt, zal het schynen, of daar iemand is geweest die de zelve heeft afgewasten. Neen, die moet door de stof, van de takken en bladeren die 'er by wylen op vallen, zodanig bedekt zyn, dat men naauwelyks kan zien, of het een roode tombe of zwarte plint is.
Hoewel zommige deze zaak te gering, en te verre gezogt, mogten oordeelen, is het nochtans geen van de minste opmerkelykheden, maar ten hoogsten noodzaaklyk om, nevens andere hulpmiddelen, de waarschynlykheid, zo veel als het mogelyk is, in een Stuk te zoeken; 't zy om voorwerpen, die door hunne eigene koleur te veel geweld zouden doen, daar door eenigsins te verbreeken, en aan malkanderen te binden; of om eenige andere inzicht: doch niet zonder wettige reden, op dat het ook niet al te gezogt zoude schynen.
Ga naar margenoot+Maar hier dunkt my te hooren, dat eenige daar zullen tegenwerpen, dat, zo men de stof en vuiligheid overal zodanig wilde waarneemen, de lange rokken en sleepende kleedingen der beelden daar niet vry van zouden konnen zyn, voornamentlyk die der vrouwen, welke gemeenlyk van schoone en lichte koleuren, en by gevolg onder aan min of meer besmet zouden moeten weezen, als mede de witte voetzoolen, waar mede Ga naar margenoot+de menschen lagchen zouden en zich 'er over verwonderen: doch ik zal daar op antwoorden, my meer te zullen verwonderen wanneer ik iemand droog uit het water zag komen, en uit de stof en vuiligheid onbevlekt. Want hoewel men het van geene anderen waargenomen ziet,
maar dat ze altyd de sandalen, of voetzoolen, schoon en wit hebben gelaaten, zo wel van een slegt Soldaat als van een Oversten, de sleepende rokken desgelyks; zo zeg ik verder, dat deze aanmerking niet strekt om mifslagen te bevestigen noch te volgen, maar om de natuur der dingen te leeren indagtig worden, en dezelve met alle waarschynlykheid in onze Tafereelen te pas te brengen, min of meer na dat de zaak vereischt, doch niet met overtolligheid, maar maatig: want gelyk deGa naar margenoot+ maatigheid in allerley andere dingen plaatse heeft, mag men ze in deze gelegentheid mede niet verzuimen. Het is een verstandig meester, die de dingen altyd in evenwigt houd, om geen afkeer te verwekken: want te schoon is onnatuurlyk; al te vuil walgig, en voor ieder een onaangenaam. Het zoude ook noch niet geoorlofd zyn, ten ware men duidelyk, gelyk wy hier voor gezegt hebben, de oorzaak daar van konde bespeuren, als omtrent arme luiden, boeren, en diergelyke, met oude lappen, onder aan heel versleeten: zulke kleêren en slyten niet zonder te smeulen en vuil te worden. Deze aanmerking is niet voor de onkundigen, welke de oorzaak der dingen niet konnen bezeffen; willende liever alles op zyn schoonste hebben: daar nochtans de waarschynlykheid in alle deelen moet doorblinken. Prudenter agendo. Men moet voorzichtiglyk te werk gaan.
[Illustration_p243]
Op het vyfde boek, Verhandelende van het Licht en de Daaging.
Zinnebeeld der lichten.
Wens' elk wel.
- margenoot+
- Gebrek van grondregelen in dit deel der Konst, tot heeden.
- margenoot+
- Door de koleur munt de Schilder boven alle konstenaars uit.
- margenoot+
- Oorzaak van hunne verschillendheid in 't koleuren.
- margenoot+
- Gelykenis.
- margenoot+
- Toepassing der zelve.
- margenoot+
- Hoe veel koleuren 'er zyn.
- margenoot+
- En welke.
- margenoot+
- Van de zinbetekeningen der zelve.
- margenoot+
- Wat koleur is.
- margenoot+
- Hunne kracht en werking.
- margenoot+
- Hunne aangenaamheid.
- margenoot+
- Wat tot der zelver schikking vereischt word.
- margenoot+
- Zy hebben wel haare byzondere kracht, maar geen rang.
- margenoot+
- Waarneermingen in het schikken der Koleuren.
- margenoot+
- Gronden op welke deze koleuren zich wel vertoonen, en eerst van lichte op donkere.
- margenoot+
- Van donkere koleuren op lichte gronden.
- margenoot+
- Van harde en wreede koleuren.
- margenoot+
- Van de wederschynende koleuren.
- margenoot+
- Noodige aanmerking daar omtrent.
- margenoot+
- Koleuren die op gras en in landschap goede kracht hebben.
- margenoot+
- Op rosse gronden.
- margenoot+
- Op blaauwe steen.
- margenoot+
- Op hartsteen.
- margenoot+
- Welke koleuren men vermyden moet.
- margenoot+
- Van Schildery binnens kamers.
- margenoot+
- Aanmerkingen hier over.
- margenoot+
- Welke koleuren by Kaarslicht en Vuur de grootste kracht doen.
- margenoot+
- Middelen om alle deze koleuren te doen vereenigen.
- margenoot+
- De schoonste koleur moet de voornaamste zyn.
- margenoot+
- Aanmerkingen over eenige voorname zaaken dezes Hoofdstuks.
- margenoot+
- Een gemakkelyk middel, om zich in de houding der koleuren te oeffenen, aangetoond.
- margenoot+
- Aanmerkingen over de Achtergronden.
- margenoot+
- Dat de koleuren zo wel verminderen in een verre distantie, als de voorwerpen verkleenen.
- margenoot+
- In de Kleedingen zyn vierderley stoffen aan te merken.
- margenoot+
- De kleedingen en der zelver koleuren in de trappen des Ouderdoms gebruikelyk.
- margenoot+
- Als mede in de vier Hoofdstoffen,
- margenoot+
- en de Tyden des Jaars.
- margenoot+
- Eenige Goden behouden altyd hunne eigene koleuren en kleedingen.
- margenoot+
- Een Schilder dient noodzaakelyk goede kennis te hebben van den aart en hoedanighe den der stoffen.
- margenoot+
- Goed voorbeeld van Mieris.
- margenoot+
- Waarschouwing aan eenige Schilders.
- margenoot+
- Schikking der kleedingen na de stand en ouderdom der Sexen.
- margenoot+
- Een oud man.
- margenoot+
- Een jongman.
- margenoot+
- Vrouwen en jonge Dochters.
- margenoot+
- En Kinderen.
- margenoot+
- De Schryver verhaalt een Schildery, op deze zaak passende, gezien te hebben.
- margenoot+
- En vergelykt de trappen des ouderdoms by de stonden van den dag.
- margenoot+
- Waarom men den Ouden zomtydts wit, en den Jongen zwart toevoegt.
- margenoot+
- Van de voering of monstering die ieder koleurig kleed vereisch.
- margenoot+
- Wat door het woord monstering verstaan word.
- margenoot+
- Welke Stoffen best met goud willen vercierd zyn.
- margenoot+
- By een heele koleur moet een weêrschyn, en by een weêrschyn een heele koleur gevoegd worden.
- margenoot+
- Aanmerkinge over de koleur der kleedingen in een gezelschap van bedaarde menschen.
- margenoot+
- Als mede overeen Gezelschap van jonge luiden.
- margenoot+
- Aanmerkingen over de weêrschynende Stoffen.
- margenoot+
- Middel om zich in de kleedingen en toepassende koleuren te oeffenen, aangetoond.
- margenoot+
- Aanmerkinge op versche dene voorvallen, ten opzichte van de koleur.
- margenoot+
- In Raadtspleegingen, Triomfen, enz.
- margenoot+
- Bagchanalen Boerekermissen of Herderspellen.
- margenoot+
- Openbare vertooningen als, Rechtspleegingen, Kwakzalvers, Googchelaars, enz.
- margenoot+
- In wat deelen de gekoleurde stoffen zich op het schoonst vertoonen.
- margenoot+
- Van donkere beelden tegen een lichte grond.
- margenoot+
- En het tegendeel.
- margenoot+
- Voorbeeld van donkere kleedings tegen een lichte grond.
- margenoot+
- Aanmerkinge over het zelve.
- margenoot+
- Schikking der beelden tegens bekwame gronden.
- margenoot+
- Koleuren der kleedinge van de beelden in het voorbeeld aangewerzen.
- margenoot+
- Aanmerkinge over dezelve Koleuren.
- margenoot+
- Dat men in deze wel acht geeve op de natuur.
- margenoot+
- Waar in de harmonie,
- margenoot+
- en houding bestaat.
- margenoot+
- Het vermogen der koleuren tegen bekwame gronden, met een Voorbeeld aangeroond.
- margenoot+
- Aanmerkinge over dit Voorbeeld.
- margenoot+
- Gelykenis.
- margenoot+
- Voorbeeld der ongelyk Voorwerpen.
- margenoot+
- Aanmerkinge over de voornaamste omstandigheden van het Voorbeeld.
- margenoot+
- Voorbeeld van dag en schaduwe, als mede de reddering en welstand.
- margenoot+
- Dat de oorzaaken der slagschaduwe altyd aangeweezen moeten worden.
- margenoot+
- Als mede hun verscil in de koleuren.
- margenoot+
- Het licht en donker in dit Voorbeeld, anders om geschikt, veroorzaakt de zelfde uitwerkinge.
- margenoot+
- Doch één licht uit het zelve weggenomen, vervalt de welstand t'eenemaal.
- margenoot+
- De verschillendheid der koleuren van het groen der Boomen.
- margenoot+
- Als mede de Gronden, Steenwerken.
- margenoot+
- en de Menschen.
- margenoot+
- Dat in een Ordinantie de eene zyde heel contrarie van de andere is.
- margenoot+
- Algemeene aanmerkinge over de beide Voorbeelden.
- margenoot+
- Derde Voorbeeld.
- margenoot+
- Aanmerkinge over de schikking der Voorwerpen.
- margenoot+
- Als mede in licht en donker.
- margenoot+
- Deze opmerkingen zyn in alle gelegentheden noodzaakelyk.
- margenoot+
- Wat door de ongelyke Voorwerpen word verstaan.
- margenoot+
- Middel om dezelve in een Ordinantie te leeren by een schikken.
- margenoot+
- Als ook in Landschappen,
- margenoot+
- en binnens huis.
- margenoot+
- Wat in de daaging waar te neemen zy.
- margenoot+
- Wat het voornaamste in de Landschappen, en in Ordinantien met beelden gerekend word.
- margenoot+
- Welstand in de ongelykheid der Vruchten,
- margenoot+
- Gebouwen,
- margenoot+
- en meer diergelyke volgende.
- margenoot+
- Eerste Voorbeeld.
- margenoot+
- Twede Voorbeeld.
- margenoot+
- Derde Voorbeeld.
- margenoot+
- Vierde Voorbeeld.
- margenoot+
- Vyfde Voorbeeld.
- margenoot+
- En meer andere ongelyke voorwerpen by malkanderen best voegelykst.
- margenoot+
- Voorbeeld
- margenoot+
- Tegenwerping, voorgesteld,
- margenoot+
- en opgelost.
- margenoot+
- Aanmerkinge over een verandering in de Achtergronden.
- margenoot+
- Donker tegen zwak steekt wel af-
- margenoot+
- Als ook het tegendeel.
- margenoot+
- Twede Voorbeeld.
- margenoot+
- Naauwkeurige opmerkingen der gronden, om de welstand en waarschynlykheid in dezelve te verkrygen.
- margenoot+
- Het welk door zommige veeltydts kwalyk verstaan word.
- margenoot+
- Deze opm r-king betreft de Landschappen wel 't voornaamste.
- margenoot+
- Tegenwerping over deze zaak,
- margenoot+
- en dezelve beantwoord.
- margenoot+
- De maatigheid moet noodzaakelykin deze gelegentheid waargenomen worden.