| |
| |
[pagina t.o. I]
[p. t.o. I] | |
| |
| |
| |
[Eerste deel]
Voorreden aan de Konst beminnende lezers.
HEt moet verwonderlyk aan de waereld voorkomen dat een Man, die door veele toevallen van de werktuigen des gezicht beroofd zynde, de droevigste kwaal, die een sterveling kan overkomen, noch een werk in het licht geeft door hem zelf geschreeven; niet alleen een werk, waar van zo groot een belang als dat der Schilderkonst is. Zekerlyk moet iemand denken dat'er krachtige redenen geweest zyn die my hier toe hebben bewogen. Het is waar; want de zucht tot de Konst my aangebooren, is, nevens de liefde, die ik voor myn Medekonstenaars heb, de grootste oorzaaken die my aangezet hebben. Hier uit nam een andere beweegreden haren oorsprong, naamentlyk, dat van zo veele deftige en verwonderenswaardige Schryvers, die deze Konst verhandeld hebben, hun voorneemen meer is geweest om den lof der Konst en Konstenaars in top te vyzelen, als een handleiding, om tot de zelve te geraaken, aan te wyzen. Dit overdenkende, deed myne blindheid my mede na eenige bezigheden omzien, op dat ik myne gedachten, tot vermindering des verdriets, niet onnut mogte besteeden. Doch dat myn werk niet zo net van trap tot trap, als dat van andere Schryvers, na malkanderen volgd, is verschoonelyk, door dien ik alles by stukken en brokken, nu hier, dan daar wat van, geschreeven heb; vermits de eenigste beweegreden mynes schryvens toen alleenlyk was, myne zwaarmoedige gedachten, gelyk ik zeg, daar door van my af te zonderen, en geenzints van voorneemen om het met' er tyd uit te geeven. Doch naderhand verzocht werdende door myne vrienden, die my de eere aandeden, een geruime lengte van jaaren, van de voorstellingen, om deze Konst vaste grondleggingen te geeven, tot mynen huize aan te hooren, en smaak daar in vonden; verplichtten my, tot hulp der nakomeling, de zaaken aan een te schakelen, en die in het licht te geeven. Waarlyk een voorstel der overdenking waardig; want kennende myne zwakheid in de uitvoering dezer Konst, vermits myne krachten nooit zo hoog gesteigerd zyn dat ik de begrippen myner geest en gedachten heb konnen uitvoeren na myn wil en wensch, vereisch der natuur, en deze Edele Konst; zo heb ik echter, om de voorverhaalde redenen aangenoopt, my laaten overwinnen door de achting die veele der voornaamste Nederlandse Meesters my toedroegen, die, byna met een algemeen verzoek my nodigden, oordeelende myne bekwaamheid daar toe groot genoeg te zyn, 't welk zy meenden beweezen te hebben door my menigmaal tot scheidsman
| |
| |
over hunne onderlinge konstverschillen, en tot oordeelaar over hunne konstwerken verkoozen te hebben. Een zaak, hoewel ik die eere onwaard was, echter bekwaam om my moed te geeven tot het onderneemen van dit tegenwoordige werk; niet door het zelve, als een volstrekt middel, om deze Konst volkomen te leeren en te oeffenen; maar als een handleiding daar toe voor te brengen, alzo ik menigmaal ondervonden heb dat een klomp sneeuw, of een koole vuur, myne gedachten en zinnespeeling gaande maakten, om iets van belang in deze konst te onderneemen, dewyl my dacht iets daar in te zien, dat'er waarlyk niet in was. Daar en boven kwam hier noch by myne overweeging, dat veele jonge Leerlingen, door een uitmuntenden yver tot deze Konst, zich tot der zelver oeffening begeeven, maar, door afwydering van plaats, gebrek aan goede Meesters, en by gevolge aan grondlessen vinden. Een overweeging bekwaam om een edelmoedige ziel te doen besluiten tot de onderneeming van iets gemeen te maaken, alleen tot nut van zulke, die dikmaals verder als andere in de Konst opklimmen, zo als de geschiedenis van het leven zommiger Schilders ons leerd.
Koomt iemand voor dat ik hier of daar mijn gevoelens te vry uitgesproken, en te stoutmoedig over de konstwerken van andere geoordeeld heb, hy overweege dat ik een mensch als andere hen, die mijne driften en hertstogten heb; maar hy onderzoek ook de redenen, met een onzydig oordeel, die ik van myn oordeel en gevoelen geeve, mogelyk dat hy my dan wederom rechtvaar digen zal. En indien allewerken, van hoedanig een natuur de zelve mogen weezen, niet met liefde en een onzydig oordeel geleezen worden, zo is alle moeite, tot leering aangewend, vruchteloos: dierhalven wie wel en grondig iets leeren wil, moet het vooroordeel schuwen, en iets dat hem vreemd of tegen de borst voor komt, overweegen, daar op onderzoeken en redeneeren, vervolgens een gevoelen en gedachten daar van vast stellen: want myn grootste doel is, dat dit werk den tegenwoordig leevenden Konstenaar tot nut, en volgen de gaauwe geesten en wel geoeffende Schryvers tot een schets verstrekken mag, om door hunne pennen de middelen krachtiger en duidelyker aan te wyzen, tot voortzetting dezer hoog geachte en van ontsberoemde Konst.
Van veele zaaken, heb ik de eene wydloopiger dan de andere verhandeld; eensdeels, om dat ik oordeelden, de zelve somtydts in haar eigene redenen bloot ter nedergesteld zynde, te duister te zyn, waar door ik met eenige verdere uitbreiding en voorbeelden de zelve getracht heb te verklaaren, en myn zin netter uit te drukken: ten anderen, dat wanneer de proefdrukken my voorgelezen wierden, waar door het uitgeeven des werks ook eenig zins is vertraagd, my somtydts noch andere redenen, en, na myn oordeel, wichtige zaaken te binnen schooten, die tot het zelve moesten gevoegd werden, om het voorverhaalde inzicht te beryken: oordeelende, dewyl het hoofd zaaken waren, dat men de uitbreiding niet voor een lankwylige en verdrietige styl kon verdenken, om dat Plato zegt, Non enim taedet bis dicere, quod bene dicitur, dat is, het kan niemand verdrieten twee maal een ding te zeggen, als't maar wel gezegt is.
| |
| |
En elders heb ik, als gezegd is, om duidelyker verstaan te worden, en om niet te verveelen door herhaalingen, menigmaal, in plaats van redeneeringen, het geval van deze en geene voorgesteld, om korter te zyn, en noch meer om
Maar voorbeelden trekken.
Noch zal men gewaar worden dat ik, in het vaststellen eeniger grondregelen, eerst de nutheid der zelve, daar na de misslagen die 'er tegen aan loopen, en eindelyk de middelen tot haare voorkoming aanwyze, op dat men dus, zo wel het schoon der konst, als de afschuwelyke wanstalligheid der gebreken en misbruiken, van die deze staande houden ja met opzet uitvoeren wil, aantoone. Mogelyk zal men my betichten dat ik op veele plaatsen regelen voorschryf die ik zelf in myn werken niet altooswaargenomen heb, zulksbeken ik; doch men moet weeten, dat myne memorie en denkbeelden, in die staat daar ik my tegenwoordig in bevind, veel sterker en geruster, en by gevolg de geest en oordeel, door de opmerkingen en gestadige gedachten tot de Konst, scherpzinniger en fijnder gesleepen geworden zyn, als in myn schildertyd.
Wat de taal en schryfstyl aangaat, myn Zoon Abram heeft getracht dit in zuiver Nederduits te brengen, op dat het door ieder vaderlander wel verstaan, en myne zin naar behooren begreepen mogt werden. Maar alzo veele uitheemsche konstwoorden, wanneer die in goed Nederduits vertaald wierden, onverstaanbaar voor den Nederlander zouden zyn, heeft hy geoordeeld die te behouden en in zyn gebruik te laaten, dewyl dit menigmaal boven de reden gaat.
Wat nu het lang onder de pers zyn dezes werks betreft, dat is voornaamentlyk uit het groot get al der voorbeelden en plaaten ontstaan. Want wyl ik de schetsen nu en dan meest zelfs gekrabbeld hebbe, en die door myn Zoon Jan op verscheide formaaten, de eene groot en d'andere kleen, vertekent zyn geweest, wyl ik gezegt hebbe toen niet van gedachten geweest te zyn om myne schriften met der tyd uit te geeven, zo was hy ook niet bepaald om de tekeningen een formaat te doen behouden. Doch na dat ik de goedgunstige Lezers, in de voorreden van myn uitgegeeven Tekenboek, belooft hadde dit werk spoedig te laaten volgen, en tot dien einde deze gezegde voorbeelden in't koper wilde laaten graveeren, bevond ik dat eenige Plaatsnyders, doch niet alle, daar zwaarigheid in maakten om die te verkleenen en op de grootte van de plaaten te brengen. Dit onver mogen van hen deed my grootelyks verwonderen, en door dit onverwagte uitstel buiten myn gissing gaan. Weshalven toen de meeste voorhelden, om hen te voldoen, vertekent moesten werden. Hier op bood zich myn gewezene Discipel Philip Tiedeman aan om my daar in spoedig te helpen, het welke my weder gerust stelde. Doch zyn toekomende geluk was myn ongeluk, want krygende hy toen juist kort op malkanderen groote werken te schilderen, moest het tekenen voor my daarom zo lang weêr achter blyven, brengende hy tot verschooning by dat zyn wil voor my wel goed was en hy niets liever wenste als de tekeningen alleen te mogen maaken, maar dat hy kwalyk zo veel tyd overig had om
| |
| |
te tekenen, alzo hy om de groote haast die'er by de besteede werken was niet alleen by dag, maar ook zelfs by de kaars daar aan schilderde, het welke ik hem, om zyn huishouding voor te staan, niet euvel konde afneemen, en dus al wederom geduld moest hebben, waar op zyn dood kort gevolgt is. Naar hem heeft Otmar Elliger drie à vier kleene voorbeelden in den korten tyd van maar vyf à zes maanden getekent, en zoude mogelyk zo kloek verder voortgegaan hebben ten ware hy niet, zo hy voorgaf, te veel te doen gekreegen, en andere menschen neffens my daarom mede moeten afzeggen. Toen kreeg ik de Zoon van myn oude vriend Rademaker, en Jakobus Boelens tot myn hulp, de welke my naar wensch spoedig en trouwelyk bygestaan hebben. Deze zwaarigheid dan eindelyk uit de weg geruimt zynde, liet onderwylen niet na dat ik'er noch eenige meerder door sommige Plaatsnyders moest beproeven, die vier à vyf maanden een plaat onderhanden hielden; doch onder anderen een zeker fynman die het plaatje van de Vanitas geetst heeft met het welke hy my ruim twee jaaren en een half heeft opgehouden: zynde het zelve daar en boven noch zo slegt gevolgt dat'er geen tekening, houding, noch koleuren in waargenomen is. In tegendeel moet ik byzonder pryzen G. van der Gouwen, de Blois, Matth. Pool, en Corselis van Jagen, maar voornaamentlyk den eerst genoemden, die zyne dankbaarheid, voor de weinige lessen welke ik hem, wanneer hy eerst in Amsterdam voor een groot Meester is bekend geworden, gegeeven heb, zo vieriglyk heeft getoond, dat als ik hem de tekeningen liet brengen, hy de planten die hy voor anderen onder handen had aanstondts neder leide, en de myne voort maakte.
Indien de Konst kenners bevinden dat eenige plaaten niet wel naar behooren zyn en hun onbehaaglyk voorkomen, zulks is myn schuld niet, want dat gebrek vind men doorgaans in de meeste boekprenten, door dien alle Tekenaars en Plaatsnyders hunne konst niet even goed verstaan. Zelfs zal ik de Konstbeminnaars twee plaaten aantoonen daar zy zich niet moeten op verlaaten, te weeten, de Proportie beelden van man en vrouw, alzo my gezegd en bekend geworden is, dat die door den Tekenaar, in hunne verkleening, slegt zyn gevolgt. Maar wat de zin van het schrift, het geheele werk door, aangaat, die wil ik gaarne op my neemen en daar voor aanspraakelyk zyn. Dat ik hier en daar wel zal gemist hebben, ontkenne ik niet; doch daar hebben al schrander der vernuften in deze loopbaane dan ik gestruikelt. Zo'er echter zich vroome en bescheidene Liefhebbers op doen, die oordeelen mogten dat ik op sommige plaatsen te duister zy, of eenige zaaken niet wel begreepen of verstaanbaar genoeg gezegt hebbe; die verzoek ik dat zy my de eer gelieven aan te doen van zich ten mynen huize te vervoegen, om met hen over die zaaken te spreeken, en by aldien zy my met goede redenen en vaste stellingen konnen overtuigen, wil ik my gunstiglyk van hen laaten onderrichten, en daar voor dankbaar zyn.
Verders verzoek ik dat men myn waare en opregte meening wel inzie, die is, de Konst op te helpen, en zo veel in myn zwak vermogen is, de Konstenaars daar in aan te kweeken door deze handleidingen: niet uit waanzucht om de naam van een Schryver te hebben, noch uit een inbeelding dat ik alleen de godspraak doe over de wezentlyke deelen waar uit deze Konst bestaat; maar uit myne oprechte liefde voor de zelve en den Konstenaar. En ik besluite met een toewenssing dat deze mynen arbeid tot dit voornoemde einde, en tot vermindering van moeiten, voor myne medekonstenaars gedyen moge.
De goedgunstigen Lezer zal de ingesloopene drukfauten ten besten gelieven te duiden, en met den mantel der liefde bedekken.
|
|