| |
| |
| |
15
Peer had plots een vratch van zorgen te verweken. Hij lag er des nachts van wakker op bed, hij stond er mede op en liep er mede rond. Hij kreeg er migraine van... zo waar als hij Peer heette, hij kreeg er schele hoofdpijn van.
Kijk, ge kost dat als ne vent niet met Anneke uitklappen, omdat zij op deze moment zo midden in dat komende moederschap zat, en dan moede uw wijveke schonen.
Maar de situatie was nu toch maar zo, dat zij allebei als het ware op een stoel zaten, die met één ruk onder hulder gatteke vandaan getrokken kon worden.
Zodat ze weer bezitloos zouden komen te staan.
Nu ja, al die neven en nichten van Marie zaten nog wijd weg in het Hollandse, maar men was tegenwoordig rap ter plaatse, zulle, zo met ne vliegmachine, dat had hij een goed jaarke geleen zelf met zijn Anneke ondervonden!
En nu lag daar een brief van menier de notaris.
Hij moest komen.
En Joe moest met hem meekomen, dat stond er uitdrukkelijk bij. Dat liep natuurlijk nooit goed met hem af. Kijk, Marie had hem heel geerne gezien, zo geerne, dat zij hem offeren kon... Maar daarom moet ne vent nog niet gaan peinzen, dat zij hem ook nog een hofstee met vier honderd acres land cadeau gaat doen. Nadat hij toch eigenlijk haar herte heeft gebroken...
Gedurende haar ziekte had hij haar wel ne keer willen vragen; zou het niet beter zijn, Marie, een en ander te beschrijven...... Maar hij had er geen moed toe gehad. Neen, dat
| |
| |
had hij niet over zijn herte kunnen verkrijgen, een meiske dat voor haar dood lag, nog daarmede lastig te vallen. Er zijn van die dingen, die de, als mens, niet doen meugt en niet doen kunt. Marie van haar kant had er natuurlijk niet over liggen peinzen, en ook nooit over geklapt.
Maar nu kwam het, bij die notaris......
Hij hoorde het die here al zeggen: alzo, Peer... binnen acht dagen... of binnen veertien dagen... Op slot van zaken was hij toch maar een vreemdeling, ook op de farm, waar of niet...? Een doodgewone pachter, die nog geen prestatie heeft geleverd, die zich op niets beroepen kan.
Als op een beetje liefde... maar dat helpt niet voor de wet zulle, dat helpt niet.
Peer keek naar de klok. 't Werd tijd om te gaan.
Hij trok zijn veste aan, en riep in de keuken:
‘Anneke, tot later!’
‘Waar ga je naar toe?’
‘Naar de notaris, ik moet daar toch komen met Joe!’
‘O ja, nu het beste hoor! Dag!
Hij zag haar voor het venster staan en hem toewuiven.
Hij wist niet, dat zij dacht: arme Peer, nu gade het horen... want dat kan niet missen, dat het hier nu uit raakt... Maar ik zal je niet alleen laten staan, nooit!’
Notaris Blake zat achter zijn bureau en zette zijn bril af en zei: ‘Zo, mijnheer Ottergem, neem plaats. O ja, en dat is... is... juist: Joe In Tosh. Neemt u ook plaats. Ik heb de heren laten komen, ja, dat herinner ik me nu. In de kwestie Marie Johanna Heter.’
Hij keek op, lachte even flauw en zocht de laden van zijn bureau af.
De stilte was pijnlijk.
Duurde ook schijnbaar lang, want de notaris scheen niet te
| |
| |
kunnen vinden wat hij zocht en gromde:
‘Onbegrijpelijk... het lag toch hier... waar kan dat nu liggen... Wacht, misschien heeft Miss Jane de zaak verlegd. Een moment heren.’
Hij drukte op de bel en wachtte.
Miss Jane kwam binnen.
‘Waar is dat dossier Marie Johanna Heter. Het lag toch in mijn bureau, is niet?’
‘O, dat ligt nu in de map voor de Rechtbank... daar!’
Peer kreeg een schok van kop tot teen... rechtbank... ligt bij de stukken van de rechtbank...... maar lieve potten-en-pannen-nog-toe, hij heeft toch niets op zijn conscience...... rechtbank.
De notaris vond de stukken, liet een gegrinnik van goedkeuring horen, bladerde in de paperassen, keek eens naar een envelop, naar de zegels er op. Las op zijn gemak een stuk over......
En Peer hoorde die klok maar tikken......
En warm dat het was, hoe hield zo'n notaris dat uit bij die hitte. En toen, opeens:
‘Zo, Peer Ottergem. Is u rechtmatig in Canada gekomen?’ ‘Rechtmatig gekomen? Natuurlijk... Hier... is mijn pas... en daar liggen de papieren van de immigratie in.’
De notaris nam de affaire aan en keek alles heel nauwkeurig na.
‘Zo. En u is hier geboren, is niet?’ vroeg hij aan Joe.
‘Ja, in de reservatie van Hill, daar woon ik ook.’
‘Is me bekend.’
Weer een stom zwijgen. Weer een gezoek in de papieren, weer dat bekijk van een envelop, van een stempel.
En aldoor die klok maar tikken... en die warmte.
‘U weet waarom ik u liet komen?’ vroeg de notaris.
‘Ja, om die farm zeker...’ waagde Peer te zeggen.
| |
| |
‘Juist, dat is een belabberde historie hoor, een heel belabberde historie.’
Daar gade het hebben, dacht Peer, foetsie uw rijkdom...... ‘Snap je nu, dat zo'n gezonde meid zo gauw haar broer achterna kan gaan? Onbegrijpelijk. Wat zou daar toch achter gezeten hebben? Want dat was niet normaal, zeg nu zelf eens, dat was niet normaal.’
Ligt bij de stukken voor de rechtbank, flitste het door Peer zijn kop...... jonk nog toe, als die gasten maar niet gaan peinzen......
‘En, meneer Joe In Tosh, u was een heel ouwe kennis van haar, is niet? Wat zegt u? Tien jaar. Ja, dat klopt. U zult me toch moeten toegeven, dat zij gezond was, kerngezond. Kunt u begrijpen hoe zij zo plots...?’
‘De nieren...’ zei Joe.
‘Ja, dat zegt de dokter. Zal ook wel zo zijn... maar daar is wat bij gekomen. Enfin, dat is mijn zaak eigenlijk ook niet. Terzake.’
Justement, peinsde Peer: terzake.
‘Die boerderij had u in pacht, meneer Ottergem. Ik heb hier het pachtcontract. Dat klopt. En u is er de knecht, is niet?’ Joe knikte.
‘Dat klopt ook.’
‘U is getrouwd, meneer Ottergem?’
‘Ja.’
‘Dat klopt ook.’
‘U is getrouwd, meneer Joe In Tosh?’
‘Ja, meneer.’
‘Dat klopt ook.’
Peer zat op hete kolen, het zweet brak hem uit. Jonk nog toe, schoot die vent nu nooit op... met zijn eeuwig: dat klopt!
Weer bladerde de notaris in de stukken. Weer bekeek hij een postzegel.
| |
| |
‘Prachtige zegel!’ mompelde hij. Smeet plots met een klap heel de boel dicht, legde het naast zich neer en zei:
‘Dan gaan we nu over tot het lichten van het testament. Even Miss Jane roepen, als getuige.’
Peer kreeg een schok. Er was dus een testament... En dat moest gelicht worden, of hoe heette dat ook weer...
Hij keek Joe aan. Die zweette helemaal niet. Die zat er zo luchtig bij of het winter was... die lachte zelfs nog......
Miss Jane zat nu ook aan tafel, legde haar armen over haar borst en keek naar de notaris, die met een zilveren vouwbeen een envelop openscheurde, nadat hij weer met bril en loupe naar de zegels had gekeken.
Hij vouwde heel plechtig het papier uit, en begon op zijn gemak te lezen.
't Duurde weer een eeuwigheid in Peer zijn ogen.
Enfin, hij probeerde kalm te blijven... 't was immers toch een verloren affaire, dat kost een mens met zijn kloefen voelen en horen aankomen.
De notaris hief het hoofd op en keek Peer aan. Keek Joe aan. Jonk nog toe, de ogen van die vent... de ogen van die gast. Die gingen Peer regelrecht door zijn lijf heen.
En toen kwam het:
‘De boerderij is van u, meneer Ottergem, uitgenomen vijftig acres die aan Joe In Tosh gaan behoren. Mijn complimenten...’
‘Joe,’ zei Peer, toen zij beiden op straat stonden, ‘jij moet rijden, ik heb geen macht in mijn voeten, laat staan in mijn vingers. Joe, ik moet wat te drinken hebben... ik stik van de dorst. Joe, sta me niet zo stom aan te kijken, zeg wat... zeg wat...’
‘Dat we heel die historie heel voorzichtig aan Anneke moeten vertellen... zij zou een flauwte kunnen krijgen...’
‘Zou ze... van blijdschap?’
| |
| |
‘Ja, kijk, we zeggen om te beginnen enkel, dat wij als pachter mogen blijven zitten. Daarna...’
‘Goed. Maar zouden we niet wat bloemen meenemen voor haar......’
‘Neen, Peer, niets. Als zij bloemen ziet... krijgt ze misschien ook al een schok... Stap in, ik zal rijden.’
Zij stoven de macadamweg af, remden de landweg op.
Zij spraken geen woord onderling. Ieder peinsde aan zijn geluk. En ieder peinsde ook aan het vremde in het leven, dat het geluk zo dikwijls uit een dood moet geboren worden, uit een verdriet, een ellende.
Zij reden nu het erf op, stapten uit en liepen achter elkander de treden van de veranda op.
Joe liep de keuken in, waar hij Anita hoorde zingen, tussen het gerommel in van potten en pannen.
Peer zocht Anneke.
Hij vond haar boven op de slaapkamer, terwijl zij de dekens op het bed rechtlegde.
Toen vergat Peer alles... het getik van de klok in de kamer van de notaris, de gruwelijke hitte, dat eeuwig geklap van: dat is me bekend, dat bekijk van enveloppen en zegelkes, die stukken voor de rechtbank, alles vergat hij, op dat éne na, en dat smeet hij er uit:
‘Anneke, alles is van ons... Pas op, kindlief, val niet, alles is van ons... daar moede niet bleek van worden zulle... daar moet ge niet van verschieten... wat gade nu doen, gade op 't bedde liggen... Peer, stommerik... en Joe had nog wel gezeid, dat ge moest oppassen... Anita! Kom ne keer boven! Anita! Anita!’
't Liep nog goed af met zijn stommiteit. Toen Anneke een uurke op bed gelegen had en een goed tasseke koffie had gedronken, kon zij weer naar beneden gaan en rustig het hele
| |
| |
verhaal geheel aanhoren.
Het werd natuurlijk ook al heel spoedig op Richmond Hill bekend, dat Peer een groot geluk was te beurt gevallen. Geen wonder dat er ook het nodige over geroddeld werd. Maar er waren er, die zich oprecht verheugden in zijn buitenkansje.
Een ervan was de dominee.
Dominee Swetson mocht die Vlaming wel, hij had hem van de eerste dag graag gezien, omdat hij een vrolijke blik in de ogen droeg. Bij nadere ontmoetingen bleek hem ook, dat Peer op het oog een beetje luchthartige indruk maakte, maar in de fond van de zaak, toch zeer ernstig was en vooral oprecht.
Dominee Swetson hield er een bijzondere theorie van waardering op na.
‘Frank,’ zei hij dikwijls tegen zijn ouderling, waarmede hij altoos overhoop lag, maar die hij toch het meest waardeerde, ‘Frank, je mag geen Christen verwachten waar niet een steekje hier of daar aan los is. Heiligen zijn er nu eenmaal niet. Al die discipelen van Jezus hadden ook zo iets geks of eigenwijs, waar of niet? Je moet me goed verstaan. Frank... let wel, je moet me goed verstaan...! Je moet er nu ook weer niet in gaan leggen wat er niet in ligt.’
Hij lachte zijn gulle lach, en Frank lachte mee, terwijl hij probeerde toch tegelijk boos te kijken.
Toen dominee Swetson hoorde, dat Peer de grond had geërfd en dat Joe ook een snee van de hoek had gekregen, reed hij naar Concord heen.
Hij trof Peer in de koeienstal aan het melken.
‘Ga gerust door met je werk, Peer, ik ga wel even hier op een voerbak zitten om wat met je te praten. Alles goed met Anneke? En met jezelf? Ja, ik hoorde een en ander en ben erg blij voor je. Toen ik het hoorde heb ik nog even moeten denken aan een geval uit mijn eigen leven. Ik was een jaar of dertig toen ik mijn eerste en tevens laatste erfenisje kreeg.
| |
| |
Ik verwachtte er eerlijk gezegd heel wat van, want die oom woonde in New Brunswick en zat er volgens de algemene familieopinie nog al warmpjes in. Peer, het zaakje duurde nog een vol jaar eer alles uitgeknobbeld was en toen eindelijk de notaris met het geld over de brug kwam, kreeg ik zegge en schrijve drie dollar en zeven en twintig harde centen. Wat ik er mee gedaan heb? Een zak knikkers gekocht voor mijn jongens, dat herinner ik me nog wel. Je bent er dus beter afgekomen dan ik.’
Hij zweeg en Peer dacht: die heeft iets op het hart... wacht maar, daar komt iets......
‘Ik zie je denken. Peer, neen vriend, ik heb niets op het hart. Ja, lach maar! Ik snap je, kerel. Je dacht: dominee heeft weer wat nodig voor zijn kerk. Och, ik heb eigenlijk altoos iets nodig, dat weet je wel. Dat is maar goed ook, want een kerk, die nooit meer iets gebruiken kon, die was radicaal een dood element. Daar zal ik je wat over vertellen. Jij hebt die farmer Glad niet meer gekend, maar die woonde hier een mijl of zeven vandaan. De goeie man is nu dood. Maar ik bezocht hem juist op het moment, dat hij zijn farm had verkocht en bezig was het geld zo'n beetje zijn bestemming te geven. Dominee, zegt hij tegen me, terwijl hij mij de paperassen laat zien, die op tafel lagen: ik ga zo'n voorlopige verdeling van de boel maken, op papier altoos, als je nu voor je kerk nog wat hebben wilt, dan moet je er nu bij zijn... Nu leeft er nog. Nu, Peer, die vent kon zo guitig kijken, al was hij al diep in de zeventig en ik dacht eerst: zou dat wel zuivere koffie zijn, of “neemt-ie-me.” Ik denk: laat ik een worp doen, is het mis... nu... dan is er nog niets aan verloren. Vriend Glad, zeg ik, dan ben ik je man. Je hebt alleen een verre nicht en die is ook al tachtig, geef mij de helft maar voor de nieuwe klokken.’
‘En?’ vroeg Peer.
‘Hebben. Klokken en een orgel. Maar nu komt het mooiste
| |
| |
van de mop. Ik zeg tegen Glad: wat zou je met dat geld gedaan hebben, als ik geen gooi had gedaan? De guit kijkt me aan en zegt: dan had je alles gehad. Met je drommels gebedel heb je nu enkel de helft, want dominee, ik had helemaal geen erg in die nicht van tachtig, toen ik daar zat te tellen...’
‘U wilt dus zeggen...’ lachte Peer.
‘Dat ik sinds die dag nooit geen suggesties meer doe...’ Peer stond op, goot de melk in de bus, veegde zijn handen aan zijn overall af en zei:
‘Dominee, ga even mee naar binnen. Anneke is er ook.’
Zij stapten op, zaten een moment later aan tafel in de keuken. Er werd natuurlijk gepraat over het gebeurde van de laatste weken. Anneke haar hart was er ook vol van.
Toen dominee aanstalten maakte om te vertrekken vroeg Peer plots:
‘Is dat nieuwe doopbekken al besteld?’
‘Nieuwe doopbekken? Wel nee... daar is nog nooit over gesproken. Hoe kom je daarbij?’
‘Omdat het zo oud is... Nu, dominee, bestel er dan een, uit Marie haar naam... Maar zorg, dat het rap komt... verstade mij... vanwege de eerste doop er in...’
In iedere brief, die van de parochie kwam, vroeg men naar Anneke. Of het al zo wijd was......
Maar Anneke had zich schijnbaar misrekend, zulle......
't Was op de parochie anders ook geen paradijske meer. Er vielen veel taxes te betalen, en er zat weinig geld onder de mensen. Werkloosheid was er nog niet, door dat heel wat jonk volk naar de industrie trok, naar Brussel en Gent en ook naar het Waalse. 't Was nu al zo ver gekomen, dat men soms moeite had een boerenknecht te vinden. En die er nog over waren, klapten allemaal over emigratie. Dat jonk volk weg trok, dat was nog te begrijpen, maar dat ouwe mensen
| |
| |
nog hulder huis en land verkochten om heen te gaan, kijk, daar kost Peer zijn vader met de kop niet bij.
Maar Peer had geluk gehad zulle, met diene Tom en met diene Marie......
Dat schreef Peer zijn vader.
Maar Anneke haar ouders, die waren weer van een ander kaliber. Die schreven zonder blik of blos, dat zij, nu ze rijk was, maar heel de affaire moest verkopen en als een chique madame in Brussel moest gaan wonen. Zij moest die wildernis nu maar vaarwel zeggen.
‘Dat zotte geklap is natuurlijk van mijn tweede moeder,’ lachte Anneke, ‘dat mens heeft van die eigenaardige gedachten over hetgeen er te koop is in de wereld. Neen, Peer, ik blijf bij je. En straks, als... verstade mij...?’
Maar eindelijk, op een dag begin September, toen Peer terug kwam van een reis naar London, waar hij hoogte was gaan nemen over het materiaal en de prijzen van broeikassen, kwam Joe hem tegemoet en zei:
‘Peer, je vrouw is een uur geleden naar de kraamkliniek van Toronto gebracht. Anita is meegereden en zou daar blijven, tot je zelf kwam.’
Peer verschoot.
Het was er alzo toch van gekomen.
Nog geen half uur later reed hij naar Toronto.
Joe zat naast hem, hij had er op gestaan, dat hij zou meerijden.
‘Peer, het is je vrouw, maar het is mijn bazin!’ had hij gezegd. Peer vond het eigenlijk wel gezellig, dat Joe naast hem zat. Zijn gepraat stilde zijn zenuwen.
‘Als het een jongen is, dan tracteer ik!’ zei Joe en stak een sigaret aan.
‘Neen, dan doe ik het. Jij mag het doen als het een meisje is!’ ‘Nu goed dan, afgesproken!’ lachte Joe.
| |
| |
Zij naderden nu Ronsdale Avenue.
Peer stopte voor het grote witte gebouw, sloot zijn wagen af en stapte met Joe de brede stenen trap op.
In de wachtkamer vonden zij Anita zitten, popelend van ongeduld.
‘Nog niets,’ jammerde zij, ‘zij ligt nu in de narcose en dat bevalt me niks, dan werkt de natuur niet mee. Ik ben al drie keer weggejaagd door een zuster, ik zou hier wachten werd gezegd. Wat te doen? Er staat ons niets anders te doen dan te wachten, Peer, anders niets.’
Peer en Joe keken nog eens op de gang, spraken een jong zusje aan, en dat beloofde eens te willen informeren.
Wachten dus maar weer.
Na verloop van een paar minuten stak het zusje haar hoofd binnen de kamerdeur en zei, dat het nu wel gauw gebeuren zou. De dokter was al op de zaal... Nog even geduld dus. De heren konden wat gaan wandelen, of anders was er op de hoek een aardige bioscoop, met een moordfilm deze week... ‘Dank je!’ gromde Peer, wiens hoofd naar heel andere dingen stond dan naar wandelen en bioscoopbezoek.
Het sloeg al zeven uur op een toren... ergens in de stad.
Op de gang hoorde men heen en weer geloop. Het was het wisselen van de dienst, zei een ouwe vrouw, die in een hoekje van de kamer zat te wachten op de geboorte van haar zesde kleinkind.
Het sloeg half acht.
Joe trok een raam open en liet de frisse avondlucht binnen. Peer ging eens kijken of zijn wagen nog wel voor de deur stond.
Anita knikkebolde.
De deur van de kamer ging na verloop van tijd open en een zuster gluurde naar binnen. En toen:
‘Is de heer Ottergem hier? O, is hij naar buiten gegaan...’
| |
| |
Dicht viel de deur.
Joe keek Anita aan, die door de stem wakker was geschrokken uit haar gedommel......
Peer zag de zuster aankomen, toen hij de voordeur weer achter zich dichttrok.
‘U is meneer Ottergem? Zo, wilt u dan even meekomen naar de dokter... Volgt u me maar.’
Peer hoorde of zag niets meer... enkel ruiste nog in zijn oren, dat: volgt u me maar... Dat had hij in zijn leven zo dikwijls horen zeggen: volgt u me maar.
Hij stond nu tegenover de dokter, tenminste die man zag er als een dokter uit, met zijn witte jas... met zijn stethoscoop... ‘Gaat u zitten,’ zei die witte jas... ‘gaat u zitten...’
Zo, hij zat dus nu tegenover de dokter...
Ja, hij kreeg weer zijn gedachten terug. Hij kost weer peinzen. Hij hoorde het:
‘Het is heel goed met je vrouw... een kraan van een vrouw heeft u, geloof me vrij... En het kind, o, dat gebeurt meer in de praktijk van het leven... men kan nu eenmaal niet altoos alles hebben zoals men het graag zou willen.’
Peer schoot recht uit zijn stoel, leunde met zijn hand op tafel en vroeg:
‘Wat wilt u daarmede zeggen, dokter... toch niet...?’
De dokter stond ook op, stak zijn handen in de zakken van zijn witte jas en fluisterde meer dan hij sprak:
‘Het was een meisje... maar... het was dood.’
Een enkele maal komen er in het leven van die dingen voor, die je geheel alleen moet uitvechten, ver van de mensen, ja, soms ook ver van God.
Dan sta je moedernaakt alleen met de schamele inhoud van je ziel. Het zijn die momenten, dat heel je leven voorbij je heen rolt, dat je grote dingen over het hoofd moogt zien, maar dat
| |
| |
Je ogen getrokken worden, naar het kleine, dat Je verstopte achter de plooien van je vergetelheid.
Peer maakte nu deze tijd mee.
Het werd meteen het jaar, dat alle penningen uit Peer zijn handen aan het rollen gingen...
't Begon zo verrukkelijk mooi, met de thuiskomst van Anneke. Zij zag er schoner uit dan ooit tevoren en haar glimlach lag weer als van ouds om haar mond. En toen zij weer in Peer zijn armen lag en hij haar herteklop hoorde aan de zijne, toen vergat hij alles van de laatste weken.
En toen zij de Zondag daarop in de kerk zaten en dominee Swetson zo van de kansel hen toeknikte en in zijn gebed ook God dankte... ja toen... kost Peer met een herte zonder wrok de psalm meezingen.
Meer nog, hij kost het zien, dat een ander kindeke gedoopt werd in het nieuwe bekken, dat hij uit de rijkdom van zijn erfenis had geschonken aan de kerk.
God zegende hem kennelijk. Dat gevoelde hij, dat gevoelde ook Anneke. Neen, dat zagen zij als zij door de stallingen wandelden waar het jonge vee al uit de wanden groeide.
En toen kwam het, zo op enen keer.
Gelijk een dief in de nacht.
Op een morgen, juist toen Peer op de combine zat om een pad door het golvend graan te trekken, zag hij in de verte beweeg rond zijn huis. Hij stopte met het werk, liep naderbij en zag, dat er twee schone auto's op het erf stonden. Twee heren en officieren liepen regelrecht zijn richting uit, het land op.
Wat mag dat nu zijn?, dacht Peer. Wat moeten die gasten op mijn land?
De groep stond stil, keek rond. Men keek naar de lucht... naar de aarde...
| |
| |
Juist toen Peer op de combine zat, zag hij beweeg bij zijn huis
| |
| |
‘Is u de farmer?’ vroeg plots een officier, die Peer zag staan. ‘Ja, die ben ik.’
‘Is het uw eigendom?’
‘Jawel.’
‘Vier honderd acres is niet?’
‘Neen, drie honderd en vijftig. De resterende vijftig zijn van Joe In Tosh. Mijn knecht.’
De officier knikte. De groep liep terug, stapte weer in en Peer hoorde al de motoren starten. Wat drommel, wat had dat allemaal te beduiden...’
Juist toen hij op een van de wagens wilde toestappen om een en ander te vragen, keerde de officier die daarnet met hem gesproken had zich om, salueerde en zei:
‘U hoort er wel meer van. Ik dank u.’
En weg snorde de boel, weer de landweg op.
Drie dagen later kreeg Peer een oproep, inhoudende dat hij verschijnen moest voor de Raad van Verdediging te Toronto. Hij moest alle eigendomsrechten van zijn grond mede brengen, stond er bij. Bij niet-verschijnen stond iemand straf te wachten. ‘Dat is trammelant, Anneke!’ zei hij en vouwde de brief weer dicht.
Maar hetgeen hij gevreesd had, gebeurde niet. Anneke zweeg, legde haar arm om zijn nek en streelde zijn kop.
Vroeger, peinsde hij, op de parochie, zou zij gehuild hebben... Ja, vroeger op de parochie...
Een mens was ginds toch gelukkiger nog dan hier, wilde dat geloven?
Peer knipperde even met zijn ogen, toen hij het hoorde, dat men zijn grond vandoen had voor de aanleg van een militair vliegveld. Met hem zaten nog drie andere farmers op de groene zetels aan tafel. Duizend acres had men nodig. Die van Joe
| |
| |
konden er Juist nog buiten vallen......
Voorlopig althans.
De commissie garandeerde de farmers een even groot stuk land verderop, naar het Westen......
Ja, de verhuizing viel op kosten van het gouvernement.
Er was geen beroep. Ze moesten begrijpen, dat het een nationaal belang was, en vooral Peer, die als immigrant nog niet de rechten had van een ingeborene... van hem verwachtte men......
Peer keek zijn geburen eens aan. Zij keken somber. Er waren er onder, die hun eigendom al voor het derde geslacht in de familie bezaten. Alleen Peer was de Jongste, en in ouderdom en in bezit van eigendom.
‘Uw bezit is als het ware nog niet verjaard...’ zei een officier die tegenover hem zat.
Peer zinde op antwoord.
't Flitste door zijn kop, dat heel zijn familie op de ouwe parochie eeuwen lang gevochten had voor hulder grond, dat zijn vader het gewonnen had tegen klooster en kerk... dat hij, als Vlaming, ne geboren vechter was, dat Marie... Ja, dat Marie het hem......
Zijn rechterbuurman boog het hoofd, aarzelde een moment en zei:
‘Accoord, maar op voorwaarde, dat ik grond in Ontario krijg, in de buurt van Toronto.’
‘Goed, dat beloven we u,’ zei de president en noteerde het op zijn papier.
‘En u...?’ vroeg hij aan de tweede farmer.
‘Het valt niet mee, mijn vader......’ vezelde de ouwe man... ‘maar ja... Ik vind de prijs wat te weinig, ziet u.’
‘Daar kan nog over gepraat worden. Het gaat nu over het principe.’ gromde de president.
‘Goed. Ik leg me er bij neer.’
| |
| |
Nu was Peer aan de beurt, maar de president sloeg hem over en vroeg het eerst aan zijn linkerbuurman.
‘Accoord,’ zei deze zonder aarzelen. ‘Er is toch niets aan te doen.’
‘Zo mag ik het horen!’ lachte de president en schreef weer iets op zijn blad.
‘Meneer Ottergem?’ vroeg hij en keek Peer aan.
Op dat moment speelde plots op de toren van de kerk het carillon, dat na de eerste grote oorlog, ne Vlaming cadeau had gegeven aan de kerk. Marie had er op een dag naar staan luisteren, met tranen in haar ogen, omdat de klanken zo schoon waren, omdat de stem van haar jonge jaren erin lagen, toen ook boven haar hoofde het carillon van 't Hollandse stedeke had gespeeld.
‘En?’ vroeg de president.
‘Ik weiger,’ zei Peer, ‘ik vecht me liever kapot.’
En Peer vocht met de moed van de wanhoop, met de nederlaag in zicht, maar omdat hij moest. Omdat het in zijn vlees en bloed zat, omdat de grote liefde van Marie nog als een carillon door zijn herte tjingelde en klepte.
Hij vocht tegen allen en iedereen. Koppig. Ook toen Anneke hem bezwoer toe te geven. Ook toen Ds Swetson hem trachtte te overtuigen. Op een dag stond hij weer voor de groene tafel, tegenover de officier, die nu al weken lang hem trachtte over te halen tot vredig ondertekenen van het contract van overdracht.
Het was een jonge kapitein, die diep in zijn hart toch eerbied had voor de taaie tegenstand van deze farmer, die als immigrant eigenlijk nog geen enkel recht kon doen gelden.
‘Ik wil niet dreigen,’ zei hij tegen Peer, ‘maar u speelt een hoog spel. U weet dat, vertel me nu eens, waarom u zo taai bij uw besluit blijft? Daar moet wat anders achter zitten, dan
| |
| |
enkel... nu ja... vertel het eens.’
Peer keek hem aan. De man wekte vertrouwen. En hij had iets in zijn ogen dat aantrok. En daarbij zijn eigen hart zat zo vol, had zo'n behoefte tot uitspreken, dat hij plots alles vertelde... zijn vertrek uit de parochie, zijn aankomst in Canada, zijn strijd van de eerste weken, toen zijn strijd in de liefde... En dan Marie... die zich had geofferd... Kijk, dat kon toch niet... dat kon men toch niet af geven zonder vechten, zonder strijden... over die grond en aarde hadden haar voeten gelopen.
De officier vouwde de handen op zijn knie en luisterde toe. Hij had ook eens een Marie lief gehad, maar die had hem gruwelijk in de steek gelaten, toen hij naar het front vertrok. Toen het uit was met dansen en heerlijk uitgaan, met autorijden... Dat hij toen niet als een beest zijn woede had uitgeleefd, was te danken geweest aan een ander meisje. Daar in Europa... Hij had enkel van haar nog een portretje in zijn borstzak, en dat aandenken had hij door oorlog en gevangenschap heen weten te redden... Zoals deze boer trachtte te redden...’
Het leven was moeilijk, vooral als men het begrijpen kon.
Er werd op de deur geklopt. Een ordonnans trad binnen en zei:
‘Kapitein, daar is meneer Larsen uit Halifax. Ja, de bouwer.’ ‘Laat hem nog even wachten. Ik sta hem zó te woord.’
Larsen, peinsde Peer... Larsen... het is een andere Larsen en toch... die naam...
En plots hoorde hij Larsen weer zeggen: maanden geleden, ‘'t hele snoer is maar in bruikleen gegeven, Peer... en 't weggerolde was ook niet van ons...’
‘Wordt u niet goed?’ vroeg de kapitein, die plots Peer zag verbleken, ‘wilt u wat drinken?’
Peer rekte zich, streek over zijn ogen en zei:
| |
| |
‘Dank u. Ik stem toe.’
Hij keerde zich om en liep de kamer uit.
‘Onbegrijpelijk!’ gromde de officier en drukte op de bel. ‘je kunt een farmer nooit begrijpen. Charles, laat meneer Larsen binnenkomen.’
Het werd een hele drukte op de farm.
Het duurde ook tamelijk lang, temeer daar Peer het verzoek had ingediend te mogen verhuizen naar Alberta. In de buurt van Calgary, was volgens een bericht van Larsen heel goede grond te krijgen, en waren de landbouwmogelijkheden toch nog enigszins beter dan in de omgeving van Toronto.
Na heel wat geconfereer, na heel wat heen en weer schrijven en bezoeken van allerlei instanties, gelukte het Peer de nodige permits te krijgen.
Hij kon nu aanstalten maken voor het vertrek.
Het was inmiddels weer Kerstdag. Maar deze Kerst werd niet met dezelfde intimiteit gevierd dan die van het jaar tevoren. Wel waren Peer en Anneke weer de gasten van Ds Swetson, maar de druk van het aanstaande vertrek lag teveel op hun hart om vrolijk te kunnen zijn.
Direct na het Kerstfeest reisden Peer en Anneke reeds af naar Calgary, teneinde aldaar alles in orde te brengen voor de ontvangst van de meubelen en het vee, het gereedschap. Joe zou dat laatste allemaal regelen. Joe zelf bleef met zijn vrouw in Richmond Hill achter. Zijn stukje land viel immers buiten de grens van het geprojecteerde vliegveld.
Het vertrek op de grijze Decemberochtend viel niet mee.
Maar veel gemeenteleden maakten het hen gemakkelijker door met hun wagens het erf op te komen rijden, teneinde de familie Peer, zoals zij het noemden, tot over de grens van de gemeente uitgeleide te doen.
Onder het getoeter van de vele claxons reden zij het erf af...
| |
| |
In de bocht van de landweg nog een zwaai met de arm naar Anita en Joe... nog een wuif met een zakdoek, en reeds rolde de stoet de macadamweg over.
Bij de Petruskerk gluurde Peer nog even naar de lage muur van het kerkhof, daarna naar de pastorie... de verre silo, waar de brand hem bijna het leven had gekost.
Toen stoof men weer verder, richting West...
Een mijl of zes verder maakte de stoet halt.
Dominee Swetson sprak Peer en Anneke nog even toe...... Handen werden gereikt, een klop op de schouder hier en een kus daar, en Peer en Anneke namen opnieuw plaats in hun wagen, reden door een haag van vrienden de lange Highway op.
‘Voorbij...’ prevelde Peer.
Hij had geen moed Anneke aan te kijken. Hij voelde, dat er tranen over haar wangen liepen... Dat haar jong hert zwaar was van verdriet.
Maar ook van hoop.
‘En nu West!’ zei hij na verloop van tijd. ‘Aldoor West, Anneke...... Hoe dichter ge er naar toe gaat rijden, hoe meer het uitwijkt...’
Het werd een zware tocht, zo midden in de winter, langs de verre en besneeuwde wegen van een land zonder einde.
Maar eindelijk, na drie dagen en vier nachten, bereikte Peer de grenzen van Calgary.
Zonder veel moeite vond hij de gastvrije woning van Larsen. ‘Welkom!’ riep de ouwe maat hem toe, toen hij de deur opende. ‘Welkom! Vrouw kom eens hier, daar staan ze nu... twee verkleumde pelgrims. Zo, is dat nu je vrouw... Ziet er patent uit, Peer, mijn compliment. O, voor je wagen wordt gezorgd, daar behoef je niet naar om te zien. Zo, hebben jullie overnacht in Lonon en Winnipeg, en ook in Leskomen.
| |
| |
Nu, ik bewonder je durf, Peer, zo midden in de winter. Gaan jullie zitten. Vrouw, breng de koffie eens binnen... ja, dat is mijn vrouw... en daar zitten de peuters van me... je weet wel, wat ik je vertelde.’
‘En nu willen jullie zeker wel weten, waar je nieuwe farm ligt. Heel dicht bij, maar tachtig mijl hier vandaan, richting West. Wat zeg je, nog meer West? Man, hier in Calgary begint het Westen pas! Een flinke woning, goed onderhouden, met prima land er om heen. Een kanjer van een stal. En luister eens, je houdt zeker op de som nog een paar duizend dollar over... dat is ook wat waard. Ik vind dat je de transactie nog al goed hebt gevoerd. Ik ga morgen met jullie mee hoor, ik moet daar toch in de buurt zijn. Ga nu eerst wat eten en drinken.’
De volgende dag reed men in de wagen van Larsen naar Annepole, zoals de gemeente heette waar de nieuwe farm lag. Het geheel leek enigszins op Richmond Hill en Concord. Alleen was alles nog ruimer gebouwd, was er meer hout gebruikt bij de bouw van huis of stal.
‘Tot aan die rivier ginds loopt je grond, Peer,’ zei Larsen. ‘En de zuidgrens is deze weg. Zie je daarginds dat plukje bomen, daar is zo wat de oostgrens. De westelijke zie je niet van hieruit. Het is prima grond hoor. Neen, nog eens, je ruil is niet slecht geweest. Maar ja, je zit erg in het Westen. O, maar aan het begin hoor. Weet je wat de Amerikaan zegt? Daar waar de handdruk wat krachtiger is dan gewoonlijk en daar waar de lach wat langer op het gelaat blijft leven dan ergens anders, daar begint het Westen.’
Met een stille huivering van ontroering betraden Peer en Anneke hun nieuwe woning.
Larsen stak de sleutel in de deur.
‘Welkom!’ zei hij en lachte hen toe.
| |
| |
Zij stonden plots in een gemeubileerde kamer... een verwarmde kamer nog wel, en Peer keek Larsen aan met verbaasde ogen en Anneke uitte een kreet van verwondering... Zij wilde wat zeggen, zij wilde wat vragen, maar haar stem stokte in haar keel, want daar rees een dame op uit een stoel, trad met uitgestoken hand op hen toe en zei:
‘Welkom in huis! En vrede in God!’
‘Dat is de echtgenote van onze dominee Spray,’ zei Larsen, ‘zij stond er op je te verwelkomen in jullie huis. Die meubels? Och, daar zorgde een goeie vriend van je voor... nevermind!’
Peer sloot de deur af en stak de sleutel in zijn zak. Verderop wachtte Larsen met mevrouw Spray hen op bij de wagen.
‘Peer,’ zei Anneke, ‘kijk eens daarginds, wat een bochtige weg, die hier naar het huis leidt, zijn wij daar langs gekomen, niet te geloven!’
‘Ja, Anneke, wij zijn thuis gekomen, maar langs ne lange baan!’
En over de witte loper van sneeuw liepen zij beiden arm in arm op de wagen toe.
Onder de grote stilte van Gods wijde hemel.
|
|