Christelijcke en vermakelijcke gesangen(1647)–Franciscus de Laat– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Liedeken, Stemme: Soetste Herderinne. THyrsi die de weyden Van u Herderinne vyert, VVilt niet van haer scheyden, Soo langh als het pluym-ghediert Door de bosschen en het veldt Hier en daer haer vreughde meldt. 2.[regelnummer] VVant de Veldt-Goddinnen En de Herders al te mael Zijn gheneyght tot 't minnen; 't Is wel reên dat Venus strael Oock verweck in uwen sin [pagina 206] [p. 206] Eenigh vonckje van de Min. 3.[regelnummer] Soud een yeder woelen Daeghlijcks in dien soeten brandt, En ghy niet ghevoelen Yet dat in u inghewandt Soud ontsteecken eenigh licht Door Cupidoos toorts of schicht? 4.[regelnummer] Neen de heldre stralen Van de schoonste Herderin, Die steeds op u dalen, Hebben al wat meerder in; Daerom acht haer kracht vry groot, VVant ghy zijt niet buyten schoot. 5.[regelnummer] En als ghy nae desen VVerdt gheschooten van het kindt [pagina 207] [p. 207] VVilt'er niet voor vreesen; Denckt veel eer dat hy u mindt; VVant hy niemandt niet en raeckt Die sijn soetheyt niet en smaeckt. Vorige Volgende