Christelijcke en vermakelijcke gesangen(1647)–Franciscus de Laat– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Den 15 Psalm. WIe is die mensch, mijn Godt mijn Heer! Die in u schoone Tent sal woonen? Iae nae sijn wenschen en begeer Aenhooren u ghesonde Leer, En sich op uwen Bergh vertoonen? 2.[regelnummer] Die wandelt met een vroom ghemoedt, En tracht gherechtigheyt te pleghen, Sijn naesten alle voordeel doet, Sijn lust heeft in het hooghste goedt, En tot de waerheyt is gheneghen. 3.[regelnummer] Van achterklap sich selfs onthoudt, En sijne tonghe weet te toomen, Sijn broeders alles goedts betrouwt, [pagina 61] [p. 61] Op valsche gronden niet en bouwt, En altijdt is ontrent de vromen. 4.[regelnummer] In welckers ooghen zijn veracht De boose die nae Godt niet vraghen, En met der herten en ghedacht Der uytverkoorenen gheslacht Seer hoogh gheroemt haer leven daghen. 5.[regelnummer] Die niet op woecker geeft zijn gelt, Noch sich door gaven laet bederven, Daer door d'oprechte werdt ghevelt. Voorwaer die soo sal zijn ghestelt, Sal in der eeuwigheyt niet sterven. Vorige Volgende