men, ‘brrrr-brrrr-brrrr-brrrr’ en ‘pang,’ daar ging een deurtje open en kwam een houten koekoeksvogeltje uit het deurtje.
Maar wat was er nog meer gebeurd? Door de schok was Pinkeltje van de klok gevallen boven op het houten koekoeksvogeltje... gelukkig kon hij nog net zijn armpjes om de hals van het houten vogeltje slaan. Nog éénmaal zei het vogeltje ‘koekoek’, en... ‘pang,’ daar ging het deurtje dicht en wèg was het houten vogeltje en wèg was Pinkeltje.
En weten jullie waar Pinkeltje was?
Pinkeltje was met het houten vogeltje mee in de klok gegaan. O, wat was het daar donker in die klok, Pinkeltje kon bijna niets zien en hij zat héél stil, want overal om hem heen zag hij wielen met tandjes er aan en er waren er een paar, die heel hard rond draaiden.
‘Krip-krip-krip-krip-krip,’ deden de wieltjes.
En toen... toen begon Pinkeltje echt te huilen, heel kleine, kleine traantjes en hij snikte:
‘Nu weet niemand, waar ik ben en nu kan ik nooit meer uit de klok vandaan komen.’ Wat was die Pinkeltje verdrietig.
Maar, wat zag hij daar door een gaatje komen? Een paar lange dunne poten, een rond, bol lijfje met een kleine kop en toen nog meer poten. En Pinkeltje wist, wie dat was, dat was ‘Zilverdraadje’, de spin.
‘O Zilverdraadje,’ riep Pinkeltje, ‘wat ben ik blij, dat jij er bent.’