Uit het archief der Pellicanisten. Vier zestiende-eeuwse esbatementen
(1938)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina XI]
| |
Inleiding.Handschrift G met het opschrift Ao 1600 - Spelen van Sotte Cluijten - uit het archief der Rederijkerskamer Trou moet Blijcken te Haarlem werd, uitvoerig besproken door Prof. De Vooys in Tijdschrift voor Nederl. Taal- en LetterkundeGa naar voetnoot1). Van de twintig kluchten, die het bevat, zijn uitgegeven: Een esbatement vande Schuyfman en Het esbatement van Hanneken Leckertant door Kalff, terwijl Stoett er een heruitgave van bezorgdeGa naar voetnoot2); Een esbatement van TielebuysGa naar voetnoot3), Een esbatement vanden blinden diet tgelt begroef en Een esbatement vanden Luijstervinck door M. de de JongGa naar voetnoot4); Een cluijt van Lijs en van Jan Sul: Quae Belij door J. van VlotenGa naar voetnoot5); Een esbatement vande Dove Bitster door Joh. C. DaanGa naar voetnoot6). Van de voorlaatste klucht vindt men hieronder een nieuwe uitgave, in plaats van de door Van Vloten onnauwkeurig verzorgde. Daaraan moge een drietal andere voorafgaan, waarvan De Vooys' bespreking de korte inhoud vermeldt.
I. Een batement vanden Preecker. Deze klucht, met Hillegom als plaats van handeling, is blijkbaar gespeeld op een landjuweel - vgl. r. 394, 400: Ghij edele, notabele, constige sinnen
Van buijten, van binnen......
De Vooys' veronderstelling, dat ze afkomstig kan zijn van een Haarlemschen rederijker, zal wel juist zijn. Slechts enkele woorden en vormen verraden Zuidnederlandse (Brab.-Vl.) afkomst, waarbij dan nog reke- | |
[pagina XII]
| |
ning dient te worden gehouden met het feit, dat verscheidene hiervan - evenals bij de overige hier bewerkte spelen - in het rijm voorkomen en dus behoord kunnen hebben tot de woordvoorraad van de uiteraard door het Zuiden beïnvloede conventionele Rederijkerstaal: 1o. claps 5, geclaps 81; rel 6, rellen 167; bestieren 8; veucht (voegt) 81; afferenGa naar voetnoot1) 84; stouwen 98; ontrent 141; beterden 149; torden 279; verbreen 154; longer (gadt) 189; poldre 209; emmers 213; luijsig 309; crebben 349Ga naar voetnoot2). 2o. de rijmen veure: deure 102/3; ruere (Umlaut van ô): vure (ure) 116/7. 3o. om met infin. zonder te: om kijven 15; om draegen 124; om steelen 234; om besweren 287. Op enkele eigenaardigheden in de taal dient voorts nog gewezen. Overheersend is in dit ‘batement’ het gebruik van het enclitische -dij: meuchdij, hebdij enz. dat niet minder dan een-en-twintigmaal voorkomt; een ‘modieuse, literaire schrijftaalvorm, in Holland sedert de M.E. Brabant en Vlaanderen nageschreven’Ga naar voetnoot3). Mijn als dat. of acc. van het pers. vnw. vindt men: 24, 105, 154, 177, 178, 227, 242, 278, 305Ga naar voetnoot4). Acc. pro nom.: 16, 74, 95, 139, 187, 197, 241. Verkleinw. op -ken: dierken 96; manierken 97; bolleken 99;
Intervoc. d ontbr. in: souwen 7; souwe 36; spoeijen 169. Een 1e pers. enkv. indic. praet. van een zwak ww. op -n: ick mijn pijnden 227Ga naar voetnoot6); voor den vorm gaen ick 271 zie Stoett, Dr. Kl. Inl. XIVGa naar voetnoot7). | |
[pagina XIII]
| |
In de spelling - trouwens ook der overige kluchten - heerst grote vrijheid. Naast uijt 245, 279 vindt men vuijt 52, 214, 318. Een spelling als vuijeren (uren) 20 komt ook elders in deze spelen herhaaldelijk voorGa naar voetnoot1). Voor de schrijfwijze tavernen 10, zie aant. aldaar. Phonetisch is geschreven uijtrecken (uittrekken) 389. Wat het rijmschema betreft, op weinige uitzonderingen na is dit eenvoudig gepaard; dubbelrijm komt af en toe voor, middenrijm ontbreekt nagenoeg geheel.
II. Een esbatement van Goossen Taeijaert. Dit spel is door Trou moet Blijcken opgevoerd St. Jan (24 Juni) 1594 na tSpel van de Duyvel in de Werlt, dat verloren gegaan isGa naar voetnoot2). Ook hier hebben we wel met een Noordnederlandsen schrijver te doen: het ‘heylich cruijs van Valkenburch’, dat de ‘coopman’ te hulp roept, verplaatst ons in de omtrek van Leiden. Enkele Zuidnederlandse woorden en vormen zijn: 1o. bediet 109, 258; longeren 120; terden 148; hert(en) 162, 168, 269 e.a.; crochen 168; touteren 169; ontrent 202; loteren 215; fuijcken 223; vier 227, 266; sleck 229; ragie 230; baijlljou 316, 473; coeliesen 338; paijement 458; bucht 459. 2o. de oorspr. Westvl. rijmen besueren (ue = ö): trueren: avontueren 28/9, 31; cueren: verschueren 189, 190; met spellingvariant uuren: truuren 347/8. 3o. het rijm deur: veur 381/2. Westvl., niet-Brab., wel Holl. ook, is i vóór n (+ mkl.) × e: bedincken 24; dincken 424; crincken 25; gekint 75; sinden 159; tinde 244; dezelfde klinker × u: cnippelen, onthippelen 196/7; rind(ers) 338. Brab.-Holl. zijn: vleijs(ch) veertienmaal × vleesch 307, 337; beijn: meijn 350/2; gemeijn 486Ga naar voetnoot3). | |
[pagina XIV]
| |
De boven bij Pr. vermelde bijzonderheden: - acc. pro nom., enclitisch -dij en mijn (mij, dat. of acc.) - komen ook hier voor, het laatste zelfs nagenoeg als regel; sij (zijn) 466 is pron. poss.Ga naar voetnoot1); wiens (wier) 506 pron. relat. pl.Ga naar voetnoot2). Talrijker zijn hier vormen als: [hij] telden 466; ick raepten 468; ghij presenteerdent 472 enz. Intervoc. d ontbr. in: scheijen 93; spoeije 133, vgl. spoeijt 248, spoeij 347; houwen 283, 399, 481; lijen: mijen 274/5; gelaijen (geladen) 318; ontstrijen 358. Een phonetische spelling tonen nietemin 115Ga naar voetnoot3); pensop 313, 372. Het rijm is eenvoudig gepaard, behalve wat de proloog betreft, die grotendeels ‘ghecruust of oversleghen’ rijm heeftGa naar voetnoot4): r. 5 vlgg. ab ab bc bc enz.; dubbelrijm komt sporadisch voor, evenals middenrijm.
III. Een cluijt van Lijsgen en van Jan Lichthart. ‘Ook deze klucht’, zegt De Vooys terecht, ‘kan wel door een Haarlemmer geschreven zijn’. De plaatsnamen Schooten en Velsen pleiten hiervoor; ook de taal, die maar zeer weinig Brab.-(West-) Vl. bestanddeelen bevat: vermonden, plaen 40; ontrent 69, 415; hert 410Ga naar voetnoot5); en de rijmen: gebuijren: duijren: truijren 285/6/7; gebueren (geburen): cueren: dueren: slueren 359, 360/1/2; trueren: cueren: gebueren (geburen) 382/4/5; grouwen 447. Ook hier - als in T. - vinden we enkele Westvl.-Holl. vormen: schincken: bedincken: crincken 222/3/5, 430; ansticken 391; het Brab.-Holl. vleijs 376; Fri.-Holl. - vgl. R. Visscher I, Inl. XXX - zijn vinnen 135; bevin 123, 273; ontwinnen (ontwinden) 364; Holl.: verlient en mient 191/3; terwijl ook wrecken 120 en verbreggen 407 - vgl. breggen 444 - Noordnederlands lijken. Overigens gelden ook voor dit spel dezelfde opmerkingen, die bij Pr. | |
[pagina XV]
| |
en T gemaakt zijnGa naar voetnoot1). Het gebruik van de verkleiningsuitgang -gen overheerst. Intervoc. d ontbr. in: bereijen 115; leijen 118; houwen 130; couwe 140; cruijen 142; lijen: verblijen: mijen 242/3/5; beduijen: suijen 317/9; douwe (de oude) 323Ga naar voetnoot2). Phonetisch gespeld lijkt tegens (= 't tegens)? 382. De proloog toont gekruist rijm, de klucht zelf als regel eenvoudig gepaard; af en toe, zoals na r. 93 en 144 afgewisseld door een ingewikkelder, doch weinig regelmatig schema. Dubbelrijm komt vrij vaak, middenrijm veelvuldig voor.
IV. Een cluijt van Lijs en van Jan Sul: Quae Belij. Evenals T. is ook deze klucht, waarschijnlijk van een Hollandsen schrijver, vertoond bij gelegenheid van St. Jan(s kermis) en wel 24 Juni 1601 na het ‘Spel van sinnen’ genaempt Verlaten Kennisse’Ga naar voetnoot3). Zuidnederlandse afkomst tonen: ontrent 20, 289; clappen 120; veijssen 174; jent 292; bedijet 302; vier 316; ackerdrol 358; slinger? 363; de rijmen vuijeren: verschuijren 85/6; vuijeren: gebuijren (gebeuren): truijren (treuren) 151/2/3. Westvl.-Holl. zijn: stick 92, 270; bekint 356. Verder vindt men ook hier als Fri.-Holl. woorden en vormen: snerckpoff? 211; ontwinnen 24; vinnen 66, 167; bevinnen 28; verslonnen 189Ga naar voetnoot4). Enclitisch -dij, treft men hier niet aan, wel - viermaal - mij als pron. poss.; wiens 431 is pron. rel. pl. Verkleinw. eindigen als regel op -gen. Intervoc. d ontbr. in: houwen 23, 111, 222; ophouwen 35; souwen 87. Slechts een paar werkwoordsvormen met enkv. ondw. eindigen op -en: [sij] leeffden 17; ick storten 64; hij seijden 119; voor staen ick 165 vgl. gaen ick Pr. 271Ga naar voetnoot5). Phonetisch is gespeld uijt waeter 372. | |
[pagina XVI]
| |
Het rijm is nagenoeg overal eenvoudig gepaard; dubbelrijm komt herhaaldelijk, middenrijm bijna regelmatig voor. Een onzuiver rijm hebben: blieck: sieck: griet 187/8/9.
Ten slotte dient nog vermeld, dat in deze uitgave twee halve regels bij de nummering als één zijn gerekend. |
|