[Willem van Haren]
Haren, Willem van -, 1710-'68, uit een Z. Ned. adellijk geslacht, sedert de Geuzentijd in Friesland gevestigd, zoon van de grietman van 't Bildt, als kind speelnoot van prins Willem IV, student te Franeker en te Groningen, op 18jarige leeftijd zelf grietman, zetelend te Sint-Anna-Parochie. Hij trouwde 1737 met Marianne Charles, kamerjuffer van prinses Anna, elf jaar ouder dan hij. Maar toen had hij al een vrouw in onwettig huwelijk, de dochter van een hellebaardier, die nu verstoten werd, maar die hij met haar familie moest onderhouden.
Als dichter trad Willem op met een epos over Friso, koning der Gangariden en Prasiaten, dat in 1741 verscheen.
Als lid der S.G. voor Friesland woonde hij 1740-'47 in Den Haag. Daar dichtte hij zijn lierzang Leonidas uit verontwaardiging over de slappe houding der Republiek bij 't begin van de Oostenrijkse Successie-Oorlog; 1742.
Ondanks zijn voorname betrekkingen raakte hij in schulden, ook al door de eisen van de eerste vrouw; brand vernielde zijn boekerij; hij werd van oneerlijkheid beschuldigd als ontvanger-generaal van Friesland. Een nieuw huwelijk, met Mw. Natalis uit Luik, kostte hem de gunst van de Prinses-Gouvernante, 1758. Friso moest een nationaal Fries heldendicht worden en meteen zou het werk een spiegel zijn voor de bedorven, hebzuchtige, onrechtvaardige regenten van zijn tijd. Zo is Friso niet alleen het reisverhaal van de held, uit Indië over Perzië en Rome naar Friesland, maar het is tevens een handboek voor regeerders en onderdanen. Het slot van het gedicht is een vizioen van het herstel van de macht van Oranje. Het werk heeft veel goeds, doch de dichter was vrijwel altijd gewoon geweest, Frans te spreken; zo verzocht hij Balthazar Huydecoper zijn werk na te gaan; voor ons heeft het alleen historische waarde.
Na de Vrede van Aken was Van Haren ambassadeur te Brussel geworden; daar werkte hij onder leiding van ‘kunstrechters’ van 1754-'58 aan een nieuwe uitgave van zijn hoofdwerk, die geen verbetering is.
Hij had intussen nog andere gedichten geschreven, o.a. een jubelzang Op de Verheffing van Willem IV, 1747. Op aandrang van de griffier Fagel berijmde hij enkele Psalmen.
Hij raakte hoe langer hoe meer in moeilijkheden, ja zelfs in behoeftige omstandigheden:
Nu vlood de slaap reeds in den vroegen morgen
Jaa, somtijds had de nagt voor hem geheel geen rust.
Deze regels zijn uit zijn ode Het Menschelijk Leven, 1760, zijn laatste en zijn beste werk, een weemoedige lierzang, alsof de dichter toen reeds afscheid nam van zijn eigen leven. Hij nam in zijn radeloosheid vergif in op zijn buiten Henkenshage te Sint-Oedenrode; de S.G. lieten hem op 's Lands kosten begraven. Hij was ook Gedeputeerde te Velde geweest en was b.v. aanwezig bij 't beleg van Bergen-op-Zoom 1747.
Van Vloten gaf de volledige werken van de beide Van Harens uit. Naar aanleiding van Leonidas kwam een hele reeks van lof en blaam; alles te zamen uitgegeven in één Verzameling van Gedichten van, voor en tegen Jr. W. v. Haren; 130 stuks in 7 banden, 1741-'45. De eerste uitgever van de volledige werken der Van Harens was Jeronimo de Vries, in 6 delen, 1824, opgedragen aan zijn broer Abraham. Van Vloten beschreef het Leven en Werken van de beide Van Harens.
J.H. Halbertsma gaf in 1829 Het geslacht der Van Harens uit.
In 1922 verscheen een studie over Friso van H.J.L. van Haselen.