Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Onno Zwier van Haren]Haren, Onno Zwier van -, 1713-'79, broer van Willem, studeerde te Franeker en te Utrecht, volgde zijn oom Duco in 1742 op als grietman van Weststellingwerf te Wolvega. Toen was hij al lid der S.G. en sedert 1739 lid van de R.v.S. In 1738 was hij getrouwd met Sara Aleida van Huls uit Delft; hij werd de vader van een groot gezin. Hij trad op als Oranjeman, was vriend van Willem IV en speelde een grote rol aan het hof van prinses-gouvernante Anna. Maar in 1760 werd hij door zijn politieke tegenstanders ten val gebracht: zijn eigen schoonzoons Van Sandick en Van Hogendorp beschuldigden hem van onzedelijke handelingen; hij erkende schuld in een geschrift, dat hij later in een 4-tal deductiën herriep. Maar de Hertog van Brunswijk en zijn aanhang sloten hem uit van de S.G. en zijn staatkundige loopbaan was voorgoed uit. Hij woonde voortaan des zomers op Lindenoord te Wolvega en des winters te Leeuwarden, zich wijdende aan de dichtkunst. Zijn treurspel Agon, Sultan van Bantam, zag 1769 het licht; hij was de eerste, die een stuk Indisch leven op het toneel bracht. In 1769 verscheen ook Aan 't Vaderland in 20 lierzangen, over de daden der Geuzen, over Oranje in het verleden en Oranje in het heden, over de grote dagen der Nederlanders; eindigend met de komst van Willem IV te Amsterdam. Verder dan deze 20 zangen kwam de dichter niet wegens een moordaanslag, op hem gepleegd buiten Wolvega. De Letteroefeningen vonden, dat rijm en maat ‘volstrekt zijne zaak’ niet waren. Toch was het een eerste poging, om twee eeuwen van vaderlands verleden als één geheel dichterlijk te overzien. Al stond Van Haren buiten de Dichtgenootschappen, hij werkte telkens zijn groot werk weer om; vier maal gaf hij het gewijzigd voor eigen rekening uit, het laatst in 1776 onder de titel De Geuzen, zie daar. Onderwijl had hij zang X bewerkt als Het Leven van Joannes Camphuys, 1772. Van 1773 is zijn treurspel Willem de Eerste, in 3 bedrijven in alexandrijnen, een nieuwe poging om de gunst van Willem V te winnen. Dan kwam in 1775 het prozawerk Japan met betrekking tot de Hollandsche Natie en in 1779 de Proeve van eene Nationaal zedelijke Leerrede ter herdenking van de Unie van Utrecht. Dit werk op voorbeeld van Ds. Engelberts; zie daar. Het is een doorlopende verheerlijking van de Nederlandse natie. Bovendien maakte Van Haren nog een gelegenheidsstuk ter ere van de Unie van Utrecht: Pietje en Agnietje of De Doos van Pandora, Dan schreef hij nog 10 lierzangen. Alles te zamen een dichter, die in de tijd van inzinking de eer van het Ned. volk trachtte hoog te houden. Maar hij stierf vergeten en onbetreurd te Wolvega. Hij was in 1748 afgevaardigde geweest bij de Vrede van Aken; hij had zijn oude glorie niet kunnen missen en was 1761 weer in de Staten-Generaal verschenen tegen de afspraak. Daarmee begon zijn ellende. De stukken betreffende het rechtsgeding, 1761-'62, in folio uitgegeven, bevatten de deducties van Van Haren, de verdediging van Van Sandick en Van Hogendorp; samen 40 geschriften. Reeds in 1761 verscheen van L.P. van Ganzenoort de Extra-ordinaire Letter-courant, dat is: Zonderlinge naamlijst van schriften, raakende de zaak O.Z. v. Haaren. Een onpartijdig verslag komt voor in de Ned. Jaarboeken van 1762. Het gehele geval wordt behandeld in Tijdwinst van Lucas Trip; zie daar. Van Vloten verzamelde Onno's prozaschriften, gaf een studie uit over de beide broers en verdedigde Onno, 1874. Ook J. Halbertsma had zich in 1829 en '40 met de zaak bezig gehouden. Dan Beets in zijn Verpoozingen. Nu stelde Busken Huet een onderzoek in naar de beschuldigingen en hij kwam tot de slotsom: geen onpartijdig rechter kan Onno Zwier geheel en al vrijspreken, 1875. Daarop volgden de Hareniana van Moltzer, 1876, en een studie van Dr. H.J. Polak; in 1907 schreef Koopmans zijn artikel in De Beweging. De geschiedenis werd opnieuw behandeld in Een Vergeten Proces van L. Engelberts, 1925. En weer door E. du Perron, Schandaal in Holland, 1939. In 1943 verscheen het proefschrift van Dr. A. Starkenburg over De Geuzen. Onno zelf schreef een hekeldicht: Mijn | |
[pagina 200]
| |
gepasseerd leven. Van Willem V heet het daar: De moeder werd naar 't graf gedragen,
De zoon deed, of hij mij niet kend'!
En van zijn verwanten: Daarop maakt elk een reverentie,
Neemt afscheid van mijne Excellentie.
Het lot vervolgde Van Haren tot het einde; in 1776 verbrandde zijn buiten te Wolvega met zijn kostbare boekerij. |
|