Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Franse taal en letteren]Franse taal en letteren oefenden steeds een grote invloed op de Nederlandse. Dit begint reeds met de Chansons de geste, 13e eeuw, en met de Roman du Renart uit dezelfde tijd; zie Karel-romans en ridderromans. Verder in de 13e eeuw Die Rose van Heinric van Aken. Wat de lyrische poëzie aangaat, Veldekes minneliederen staan al dadelijk onder invloed der F. lyriek. Grote invloed ging van F. uit op de vorming der Kamers van Rethorycke, vooral van het Bourgondische Hof. De taal der 15e eeuw werd geheel verfranst en ook in de 16e eeuw komen in de zinnespelen zeer veel F. woorden voor. De Renaissance beheerste in de 16e eeuw de F. letteren. Zeven dichters, de Pléiade, vertegenwoordigen het nieuwe tijdperk; zij kwamen met nieuwe lyrische vormen en met een nieuwe maat. Hun onmiddellijke voorgangers, Marot e.a. hadden ze ingevoerd, de Pléiade heeft ze verbreid, vooral de alexandrijn, het vers van 12 lettergrepen. Ronsard, de hoofdman, bracht er de afwisseling van staand en slepend rijm in. Bij ons in de 2e helft der 16e eeuw de navolgers: Lucas de Heere, Jan van der Noot, Karel van Mander, Jan van der Does, Van Hout, Coornhert, Spieghel. Dan komt de tijd van de grote invloed van Du Bartas, vooral op Vondel in zijn eerste jaren, b.v. in de Helden Godes, Pascha en Hierusalem. Daarnaast oefende Garnier grote invloed op Vondel. Zie Camille Looten, Etude sur Vondel, en 't proefschrift van Dr. A. Hendriks over Du Bartas, 1892. Scarron was de grote man van het burleske in Frankrijk; het zinnelijke, het ruwe en het vuile werd voor komisch gehouden. Zijn eerste Nederl. navolger is Focquenbroch; zie daar. De romans van liefde en avonturen nagevolgd in Dool-hof van Socia, Leeuwarden 1643-'46; in de beide romans van Samuel van Hoogstraten, schilder te Dordrecht: Schone Roseliin, 1650, en De gestrafte ontschaking of ‘zeeghafte herstelling van den jongen Haegaenveld’, 1669; Hier leeren losse en wufte zinnen
De Hofkunst van een loflijk minnen.
(Dullaert.)
| |
[pagina 162]
| |
Heemskerks vertaling van het treurspel Le Cid van Corneille is van ± 1640; die van Horace door Jan de Witt van 1647; Meyndert Voskuyl ontleende zijn Fiameta, 1460, aan de Heptaméron. De eerste waarschuwing tegen de invloed van Frankrijk is te vinden in de IJstroom en andere gedichten van Antonides. Doch voorlopig zonder baat. Nil Volentibus leerde met nadruk dat het F. toneel tot voorbeeld moest genomen worden; dit was ook reeds gedaan door Jan Vos in zijn Medea. Daarbij kwam de navolging van het F. blijspel, vooral dat van Molière, Pierre Corneille en Quinault, en de F. mode van de opera. Naar Molière's L'amour Médecin is b.v. het kluchtspel De Liefdendokter van A. Leeuw, 1666. En vele andere. Nog veel meer in de 18e eeuw. zie Molière, Frans klassiek treurspel en Poëtenstrijd. In de 2e helft der 18e eeuw wijkt de F. invloed voor die van D. en E. Toch bleef de betekenis van verschillende schrijvers heel groot: Fénélon, Fontenelle, Voltaire en vooral Rousseau. Betje Wolff noemde Voltaire nog de grootste dichter van Europa, 1770; vooral prees zij de Henriade. Maar in 1776 is Rousseau de volmaakte dichter en Voltaire ‘veragtelijk’. Van grote betekenis bleef de gehele 18e eeuw door de invloed van het F. drama. De letterkundige kritiek begint met Pierre Bayle; zie daar. Hij gaf 1684-'87 zijn Nouvelles de la république des lettres uit, vooral over godsdienst, geschiedenis en natuurkunde. In de 19e eeuw volgde het realisme in Frankrijk de Romantiek op; de grote prozaschrijvers zijn Honoré de Balzac, 1799-1850; Gustave Flaubert, 1821-'80; Emile Zola, 1840-1902. Hun volgeling is Van Deyssel. Verder Netscher, Cooplandt, Aletrino. Onder hun invloed staan Emants, Couperus, Robbers, De Meester. |
|