Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Mr. Justus van Effen]Effen, Mr. Justus van -, 1684-1735, tijdgenoot en vriend van Swift. Hij bleef bekend door zijn Hollandsche Spectator, een weekblad. In 't begin schreef hij in het F. Hij was geb. te Utrecht als zoon van een officier, werd huisonderwijzer bij voorname familiën, en gezantschapssecretaris. Maar hij keerde zich af van het F. en schreef 1731-'35 voor zijn Spectator zijn 400 vertogen, aanschouwelijke schetsen over het | |
[pagina 138]
| |
Hollandse leven, geschreven door iemand die het buitenland gezien had. Hij was in Engeland en Zweden geweest; van 1724-'27 woonde hij met zijn leerling Huysman te Leiden en promoveerde er zelf ook. Daarop ging hij met een andere vroegere leerling, graaf van Welderen, als gezantschapssecretaris naar Londen. Door diens bemiddeling is hij in 1732 commies geworden van 's Lands oorlogsmagazijnen te 's-Hertogenbosch, zodat hij sedert tijd had voor zijn letterkundig werk. Zijn bekendste schets is Kobus en Agnietje, een burgervrijage. Het Frans was Van Effens tweede moedertaal. In 1711 was hij lid van een letterkundige kring, waar alles in het F. behandeld werd. Deze Haagse kring gaf van 1713-'36 een tweemaandelijks tijdschrift uit Journal de la Haye. Hierin werd ook in sterke mate de aandacht gevestigd op het werk van de Engelse wijsgeren, dichters en schrijvers. Van Effen waardeerde in het bijzonder het weekblad The Tatler (De Praatvaar) van Richard Steele, 1709, met Joseph Addison als voornaamste medewerker, dat over allerlei vraagstukken handelde. Van Effen gaf van Mei 1711-Dec. 1712 het weekblad Le Misantrope (Mensenhater) uit; werkte daarna 1713-'21 aan Le Journal Littéraire; stichtte 1718 het weekblad La Bagatelle en in 1724 Le Nouveau Spectateur Français. Van Effen had in E. kennis gemaakt met Newton, Swift en Pope; was er lid geworden van de Royal Society. Hij vertaalde 1710 werk van Shaftesbury, een pleidooi voor verdraagzaamheid van Swift, 1721; de vrije gedachten over godsdienst van Mandeville, 1722. In 1731 begon hij met zijn weekblad De Hollandsche Spectator; hij had nu vrijmoedigheid genoeg, om voor zijn eigen volk als mentor en moralist op te treden. Maar hij vermeldde zijn naam niet, ook nog niet, toen zijn blad tweemaal in de week verscheen. Nu keerde hij zich tegen het gebruik van F. woorden in 't Nederlands en tegen de navolging van F. zeden en gebruiken in het algemeen. Hij was de eerste, die Robinson Crusoe van Defoe vertaalde. Zijn blad maakte opgang, toen hij in het 6e Vertoog de mildheid en in het 8e de kloekmoedigheid der Hollanders geprezen had. Maar meer was er te laken: het provincialisme, de onverdraagzaamheid, de schijnvroomheid, de bekrompenheid, de gulzigheid, de malle moeders, de petitsmaîtres (fatten). Medewerkers waren P.A. Verwer, Snakenburg, Mr. J. Elias, Jan van Rijsen, W. Suderman en Lucas Pater, die echter samen nog niet het tiende leverden van de vertogen. N.G. v. Kampen schreef een studie over Justus van Effen en de prozastijl. De Brieven en Uitboezemingen van de Oude Heer Smits zijn geheel in de geest en in de stijl van Van Effen. Van Effen geschetst in Leven en Werken door Dr. W. Bisschop, 1859. Zijn vertrouwdste gegevens zijn uit de levensbeschrijving door P.A. Verwer in de 2e druk v.d. Spectator. Proefschrift over Van Effen van Dr. W. Zuydam, 1922. Van Effen als criticus in de Spectator volgde Horatius en Boileau; zie Kritiek; ook prijst hij Telemachus van Feitama; hij veroordeelde de dichtgenootschappen in hun eigendunkelijkheid. Van Vloten gaf een bloemlezing uit Van Effen in het Pantheon; Koopmans bezorgde een bloemlezing met Inleiding in de Bibl. v. Ned. Lett. In 1889 had Stellwagen ook al een Bloemlezing uitgegeven met Inleiding. |
|