Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Gerbrand Adriaensen Bredero]Bredero, Gerbrand Adriaensen -, 1585-1618, zoon van een schoenmaker in de Nes te Amsterdam, ‘slecht-recht Amsterdammer’, eerst leerling van de ‘Italiaanse’ schilder Francisco Badens. In 1613 lid van de Eglantier en vaandrig bij de schutterij. Zocht zijn vermaak bij Wijntje en Trijntje. Minnedichter, daarnaast dichter van stichtelijke liederen en van 't Boertigh Liedt-Boeck. Hij dichtte 3 tragi-comediën, ontleend aan de Amadisroman Palmerijn van Olijven: Roddrick ende Alphonus, 1611; Griane, 1612 en Den Stommen Ridder. Dan is er van hem het begin van een vrijagespel Het daghet uyt den Oosten, voltooid door Van Velden of Campanus. Hetzelfde pastorale karakter heeft een ander vrijagespel Angeniet, door Starter na zijn dood bewerkt. Verder heeft Bredero een F. toneelspel Lucelle nagevolgd, 1616; opgedragen aan Tesselschade. Kenmerkend zijn in de tragi-comediën de kluchtige tussenspelen tussen knecht en meid, boer en vrouw enz. in kleurige volkstaal. Zo is de taal ook van zijn Boertigh Liedt-Boeck, b.v. in Boeren Geselschap. Bredero's kracht ligt juist in de tekening van 't maatschappelijk en huiselijk leven van het gewone en het lagere volk: Klucht van de Koe, 1612; van den Molenaar, 1613; Symen sonder Soeticheyt, gedrukt 1619. Veel meer betekenis hebben de beide blijspelen Moortje, 1615, en Spaensche Brabander, 1617. Moortje is een levensbeeld uit de middenstand, naar het model van Eunuchus van Terentius. Het dagelijks leven in Amsterdam wordt geschilderd in de Sp. Br., die opgebouwd was naar het verhaal van Lazarillo de Tormes, de bedeljongen uit de Sp. schelmenroman. Beide stukken, hoe vrolijk ook, missen hun stichtelijke strekking niet. Deze komt nog veel sterker uit in Bredero's Aendachtigh Liedt-Boeck, een werk naar de levensopvatting van Spieghel, neergelegd in de Wellevensconste. Daarnaast staan zijn amoureuze en boertige liederen, die veel groter verdienste hebben dan de tragi-comediën. Voortreffelijk is zijn werk in de schildering van figuren als Leckerbeetje in Lucelle en van die der kluchten; in de tekening van 't Amsterdamse volksleven in de beide blijspelen, in de portretten van de Sp. Brabander en van zijn knecht Robbeknol wel het allermeest. In de Opdracht van zijn Sp. Brabander heeft Bredero de poëzie verheerlijkt, ‘die als een goddelicke sonne hemel en aarde verheugt en verciert’. Achter de 2e druk van het Schilderboek staat het Leven van Van Mander, van Bredero, 1618. Hij dichtte ook de versjes bij de Emblemata Horatiana en bij de 2e druk van Thronus Cupidinis. zie Emblemata. In 1622 verschenen G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen, ‘als is: verscheyden Brieven; ook het Lof van Riickdom en Armoede’, met zijn zinspreuk ‘'t kan verkeeren’. Onder de lijkdichten dat van Vondel: Hier herbercht 't lijf,
wiens geest in schertsen munten uyt,
En met veel boertery
steeds swanger ging van herssen,
Wien Charon willig voert
om sunst in d'oude schuyt,
Vermits de zieltjens droef
noch lachten om zijn farcen.
Hij had Vondel geprezen met een lofdicht bij Het Pascha, 1612. ‘Alle de wercken, soo spelen, gedichten, brieven en kluchten’ van Bredero werden opnieuw uitgegeven in 1644, opgedragen aan Albrecht Koenraad, burgemeester van Amsterdam en bewindhebber der W.I.C. Bezorger van deze nieuwe uitgave was de uitgever Cornelis Luidewijck van der Plasse. Deze voegde er bij het nooit gedrukte spel Het daghet uyt den Oosten, dat Bredero onvoltooid achterliet en dat nu ‘van andere liefhebberen voltoit werdt’. De uitgave werd ingeluid met sonnetten en verder met een ode van J. Colevelt. In 1678 kwam er weer een uitgave; sedert begon men hem te vergeten. Nieuwe volledige uitgave van Bredero, 1890, van Jan ten Brink, Moltzer, Kalff, Kollewijn, Unger en Te Winkel. Dr. Jan ten Brink zette een grote studie over Bredero op touw; 2e omgewerkte druk 1888. Een Bredero-tentoonstelling werd gehouden te Amsterdam, 1885. C.H. den Hertog schreef Over de bronnen van Bredero's romantische spelen in De Gids van 1887. Dr. F. Buitenrust Hettema gaf in de Zwolsche Herdrukken een bundeltje Liederen van Bredero uit. De Dramatische Werken opnieuw uitgegeven door Dr. J.A.N. Knuttel. In 1943 verzorgde A.A. v. Rijnbach Bredero's Toneelwerk; in 1944 kwam zijn nieuwe uitgave van 't Groot Liedboek. De naam Bredero naar het uithangbord van zijn vader. Woordenboek op zijn gedichten van A.C. | |
[pagina 71]
| |
Oudemans Sr., 1857. Dr. J.B. Schepers gaf in 1918 minnedichten van Bredero uit, met muziek. Reeds eerder twee belangrijke studies van J.B. Schepers: Bredero's Liefde voor Margriete en B.'s invloed op tijdgenoten, N. Gids 1913 en '14. Studie over Bredero van Dr. Prinsen, 1919. In het Leidse Tijdschrift van 1895 heeft H.J. Eymael aangetoond, dat de berijming van Schynheiligh van Bredero is, en aannemelijk gemaakt, dat deze daarbij de beschikking had over de prozavertaling van Lo Ipocrito van Aretino; het stuk 1624 uitgegeven. Bibliografie van Bredero door J.H.W. Unger, 1884. |
|