Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdRuloffs, Johannes P. Chr.-,1796-1859, geb. te Amsterdam, president van de Rekenkamer te Batavia in 1839, waar hij ontslagen werd wegens verregaande ongeschiktheid. Dit stond zijn verdere carrière aanvankelijk niet in de weg: in 1843 werd hij directeur der Produkten en civiele magazijnen, in 1844 directeur-generaal van Financiën, in 1849 lid van de Raad van Indië en in 1854 vice-president van de Raad van Indië. In 1857 werd hij door *Duymaer van Twist gedwongen om ontslag te nemen. In een vertrouwelijk verslag aan de gouverneur-generaal wordt hij omschreven als iemand van ‘zeer slecht zedelijk gedrag’. Hij had openlijk een Javaanse njai in huis genomen en was gaan samenwonen met een jong meisje ‘dat hij en passant op reis ongelukkig had gemaakt’, toen zijn vrouw naar Nederland was gevlucht (A.J. Duymaer van Twist, ‘Aanteekeningen bij de benoeming tot landvoogd, 1851’, bijlage bij J. Zwart, Duymaer van Twist, een historisch-liberaal staatsman, Utrecht, 1939). Nadat hem het eervol ontslag was verleend, vertrok Ruloffs naar Nederland, waar hij werd aangesteld als staatsraad in buitengewone dienst. Toen dd. in 1839 werd aangesteld op de Algemene Rekenkamer, was Ruloffs daar president. Ruloffs was tevreden over zijn ambtenaar dd.: al na een paar weken werd zijn volontairschap omgezet in een benoeming tot klerk. Als directeur-generaal van Financiën wierp Ruloffs zich op als verdediger van dd. Aan gouverneur-generaal P. Merkus schreef hij op 10 december 1844 dat dd. wellicht niet geheel van achteloosheid vrij te pleiten was wat betreft zijn administratie te Natal. Hij weet dit echter aan ‘jeugdige overijling en aan onbekendheid met al het gewigt van het voeren eener geldelijke administratie’. Hij achtte de ongelukkige positie waarin dd. nadien verkeerd had, al ruim voldoende straf. Uit een persoonlijk onderhoud dat hij met dd. had gehad, was hem gebleken dat deze in kommervolle omstandigheden verkeerde. Zijn voorspraak had succes: dd. kreeg zijn wachtgeld (missive van de directeur-generaal van Financiën aan de gouverneur-generaal d.d. 10 december 1844, vw viii, p. 431-435). | |
[pagina 403]
| |
Op 16 augustus 1845 richtte Ruloffs een voorstel tot de gouverneur-generaal om het onrecht dat dd. te *Natal had geleden, goed te maken. Hij stelde voor dd. f 1173,33 aan salaris uit te betalen en f 983,81 aan wachtgeld. Met dit bedrag kon vervolgens het kastekort van f 2106,- worden verrekend (vw viii, p. 446-448). Dit voorstel resulteerde in dd.'s benoeming te *Krawang. Kon dd. in 1846 nog aan Tine schrijven dat Ruloffs hem ‘altijd genegen was’ (vw viii, p. 646), in 1856 is hij zijn beschermer kwijt. Ruloffs is dan in zijn functie van vice-president van de Raad van Indië, onverbiddelijk in zijn advies dd. als assistent-resident te Lebak te ontslaan. In zijn advies aan de gouverneur-generaal (*Raad van Indië) noteert hij ondermeer dat dd. de bezadigdheid, het beleid en voorzichtigheid, alsmede de benodigde ondergeschiktheid aan zijn superieuren mist (11 maart 1856, vw ix, p. 531-532). Toch besloot Duymaer van Twist, ondanks dit wel zeer negatieve beeld, dd. nog een kans te geven in *Ngawi. In een brief aan S.E.W. Roorda van Eysinga d.d. 9 januari 1872 schrijft dd. dat de politicus *L.A. Thiers hem aan Ruloffs doet denken, zowel in uiterlijk als in karakter: ‘Ruloffs was kittig, zoogen. driftig - nooit tegen iemand die hem áánkon! - had flux de bouche, “schreef 'n mooi stuk” en dacht altyd aan z'n voordeel. Toen hy President van de Rekenkamer was, lag de oorzaak der fouten van... een of ander, altyd hierin dat er niet in plaats van zoo'n kollegie, eene “generale contrôle” bestond. Dat beduidde: er moet een contrôleur-generaal zyn, nam.: I.C. Ruloffs. Zoodra hy Dir. van Producten was, verviel terstond de behoefte aan dat eenpersonig controleur-generaalschap.’ (vw xv, p. 48-49) |
|