Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdLinde, Antonius van der-,Haarlem 1833 - Wiesbaden 1897, Nederlands letterkundige, studeerde theologie te Leiden, was van 1859 tot 1861 predikant te Amsterdam en promoveerde in 1862 te Göttingen in de filosofie op een proefschrift over Spinoza. In 1876 werd hij bibliothecaris van de koninklijke bibliotheek van Wiesbaden. Daarnaast publiceerde hij als schaaktheoreticus verscheidene stukken en schreef hij boeken en artikelen, o.a. in De Nederlandsche Spectator, over de geschiedenis van de boekdrukkunst, waarin hij Gutenberg en niet Coster als uitvinder van de boekdrukkunst aanwees. In 1886 verscheen hierover zijn Geschichte der Erfindung der Buchdrückerkunst (3 dln.). In 1872 was er kort sprake van een tijdschrift voor Indië, dat onder redactie van *S.E.W. Roorda van Eysinga, m. en Van der Linde zou gaan verschijnen. Aanvankelijk was de verstandhouding tussen m. en Van der Linde zeer goed, getuige hun schaakcorrespondentie, en m. gaf hoog op van diens kwaliteiten als onderzoeker en publicist. Bijv. in een aantekening bij Idee 760, waarin m. klaagt over het gebrek aan goede geschiedschrijvers in Nederland en hij voorstelt Van der Linde als geschiedkundige aan te stellen (vw iv, p. 696). In 1874 schrijft m. aan C. Vosmaer dat hij zeer geïnteresseerd is in een boek van Van der Linde over de geschiedenis van het schaakspel (omstreeks 20 juli, vw xvi, p. 617). Dit is Geschichte und Literatur des Schachspiels (2 dln., 1874). Onder het ps. Smâra publiceerde Van der Linde in 1867 Ideeën i. Lijden. m. schrijft S.E.W. Roorda van Eysinga op 16 februari 1872 dat hij deze Ideeën ‘gezocht en onwaar’ vond, waarna hij over Van der Linde schrijft: ‘Ik zag een en ander van hem dat me prys doet stellen op z'n éruditie. Ik geloof dat hy in zeer letterlyken zin geleerd is, waar o.a. byhoort dat er schoolsche dingetjes zyn waarvan hy niets weet. Hy verstaat byv. niet eens redelyk fransch. Hy is zeer zonderling. Voor 't feit dat | |
[pagina 283]
| |
hy in steile geloovery deed toen hy inderdaad niet geloofde, en dat hy eene half idiote vrouw - men beweert dat ze geen vrouw was, maar dat kon hy geïgnoreerd hebben - trouwde om haar geld... nu daarvoor is de uitdrukking: zonderling wat zacht. Toch beweer ik niet hem geheel te kennen. Ik beoordeel hem niet voor ik er meer van weet.’ (vw xv, p. 101-102) De verstandhouding verslechterde toen Van der Linde op 25 december 1875 in het artikel ‘Kerstmis bij de Hindoes’ in De Nederlandsche Spectator m.'s kennis van de etymologie bekritiseerde. Hij spreekt hierin van de ‘zoo wijsneuzig uitgekraamde etymologische kluchten van Multatuli’ (fragment opgenomen in vw xviii, p. 139). m. reageert hierop in een brief aan J. Waltman Jr. d.d. 11 maart 1876. Volgens hem was Van der Lindes aanval te wijten aan het feit dat hij hem noch geschreven, noch bedankt had voor het presentexemplaar van een schaakboek (vw xviii, p. 298). In Uit Multatuli's leven (nieuwe uitgave in 1981, p. 30-31) schrijft *Marie Anderson dat m. in Wiesbaden dik bevriend was met Van der Linde, totdat hij hem de deur wees vanwege zijn ‘gemeene uitdrukkingen, ploertige gedragingen etc.’, *boekdrukkunst |
|