Lannoy, Julia Cornelia de-,
Breda 1738 - Geertruidenberg 1782, Nederlands (toneel)dichteres. Zij schreef o.a. de treurspelen Leo de Groote (1767), Het beleg van Haarlem (1770) en Cleopatra (1776). Haar gedichten werden gebundeld in Dichtkundige werken (1780) en Nagelaten dichtwerken (1783, door Bilderdijk uitgegeven).
In de Millioenen-studiën noemt m. haar sonnet ‘De Onbestendigheid’ (in: Ernstige en luimige gedichten, 's-Gravenhage, 1851):
‘Moest eindlijk Babylon in puin en asch verkeeren,/De stad, die 't gansch Heelal verwond'ring heeft gebaard!/En gy, o Ninevé! dat zoo voortreffelijk waart,/ Kon niets den ondergang van uw Paleizen weeren?/ Moest Titus Zegeboog zijn luister ook ontbeeren?/Is Piza's heerlijk beeld door de eeuwen niet gespaard!/Ja, zag men 't woedend vuur dien Tempel zoo vermaard,/Epheze's wonderstuk in eenen nacht verteeren!/o Pharos! wierp de tijd uw trotsche vuurbaak neer!/Mauzool, is van uw graf het minst bewijs niet meer!/In 't kort, kan niets op aard zijn eersten glans bewaaren?/Wat reden heb ik dan om zoo verbaasd te staan,/Dat naa den trouwen dienst van acht of negen jaaren,/Van mijn baleinenrok de haak is afgegaan?
m. schrijft hierover:
‘Juffrouw Lannoy had groot gelyk. Babylon, Titus' zegeboog, 't Mausoleum, Nineve, haar “baleinen rok”... van al die dingen zyn de haken losgegaan. En veel meer nog, beste juffrouw Lannoy. Gy meendet al heel wat vergankelykheid bekeken te hebben, toen ge u door Wysbegeerte en Geschiedenis troosten liet over 't losgaan van die haak. Zou uw filosofie bestand zyn ge-