Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdKastekort,Door verscheidene fouten in de administratie en achterstand bij het insturen van de verantwoordingsstukken had dd., bij zijn gedwongen vertrek uit *Natal, een schuld van ca. f 6000 aan het gouvernement, blijkens de berekening van 15 september 1843 (vw viii, p. 326-327). Hiervan bestond ca. f 4000 uit nog inbare vendugelden, welk bedrag dan ook op zijn tekort in mindering werd gebracht. Daar kwam op 4 december 1843 een nieuwe vordering van f 2106 bij (vw viii, p. 353). Op 3 mei 1843 had dd. als wisselagent een wissel van de Nederlandsche Handel-Maatschappij van f 8931,92 voor slechts f 6825,92 ingeboekt. Het verschil van f 2106 bleef onopgehelderd. Generaal *Michiels wilde dd. daarvoor strafrechtelijk vervolgen, maar de Raad van Justitie te Padang verklaarde zich hiertoe onbevoegd. Intussen had Michiels op 8 januari 1844 dd. geschorst. Michiels stond niet toe dat dd. te Natal zelf een onderzoek instelde. Voor dd. betekende dit dat hij van september 1843 tot september 1844, toen hij door ingrijpen van de gouverneur-generaal Padang kon verlaten, zonder inkomsten kwam te zitten. Op 30 november 1844 ging dd. accoord met een vordering van het gouvernement ten bedrage van f 2106. Het bedrag werd met de nog aan dd. uit te betalen tractements- en wachtgelden verrekend (besluit van de gouverneur-generaal, 10 september 1845, vw viii, p. 450). Stuiveling schrijft over deze periode in vw ix (p. 296): ‘Dekker heeft deze tijd van armoede, rechteloosheid, onvrijheid, verdenking, verdachtmaking, honger en volslagen onzekerheid, psychisch en fysiek nauwelijks overleefd: eens, misschien zelf tweemaal, heeft hij een poging gedaan om te sterven.’. Hij verwijst hiervoor naar dd.'s Rekest aan gouverneur generaal Rochussen d.d. 2 februari 1846 (vw viii, p. 632). Over dit laatste schrijft dd. zelf in zijn ‘Brief aan A.C. Kruseman’: ‘Ik weet hoe ik ben gaan liggen op eene mat - hoe ik Clio verzocht my niet wakker te roepen - nooit. Want ik had honger toen ik liggen ging al lang - en ik voelde dat ik niet langer honger hebben zoude.’ (vw ix, p. 155) (De bescheiden over de administratie van dd. zijn opgenomen in P.M.L. de Bruijn Prince, Officiële bescheiden betreffende den dienst van Multatuli als Oost-Indisch ambtenaar, Jogjakarta, 1900; zie ook vw viii, p. 342 e.v.) In Padang schreef dd. zijn eerste drama De Eerlooze, dat later zou verschijnen als De Bruid daarboven. (Lit. G. Stuiveling, ‘Douwes Dekkers eerste drama, in: Over Multatuli, 1982, nr. 10, p. 16-31 en p. 102-104; P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 127-156) |
|