Jezuïeten,
leden van de Societas Jesu (S.J.), een militair georganiseerde rooms-katholieke orde, die in 1534 gesticht werd door Ignatius van Loyola als verzet tegen de Hervorming en afvalligen van het ware geloof. De orde is van groot belang geweest voor het herstel van de kerkelijke macht en kreeg grote macht op onderwijsgebied. De invloed van de zendelingen van de orde, zowel binnen als buiten Europa, bezorgde haar weldra veel tegenstanders. Uit verschillende landen werden de jezuïeten dan ook lange tijd geweerd. Als gevolg hiervan werd de orde in Rusland in 1820 en in Spanje in 1868 opgeheven. In een brief aan Mimi d.d. 27 en 28 juli 1863 verdedigt m. de jezuïeten tegen de beschuldiging dat zij de ‘eeuwige voorstanders van 't kwade’ zouden zijn. Hij voegt hieraan toe dat de tegenstanders van de jezuïeten ‘dan maar eens moeten proberen hoeveel goeds zy zelf hadden kunnen tot stand brengen door gelyke vereeniging tot het goede’ (vw xi, p. 176).
In Duitsland werden, na een verbod van Bismarck, in 1872 de werkzaamheden van de jezuïeten in de Kulturkampf verboden. m. achtte dit onrechtvaardig - godsdienst was immers niet verboden - en bovendien was het ‘niet zeer handig uit 'n staatkundig oogpunt. 't Heeft er veel van, of men die mensen vreest. Bovendien, waarom hen te verheffen tot iets als martelaren?’ (noot bij Idee 894, vw iv, p. 710).