Houten, Samuel van-,
1837-1930, vooruitstrevend liberaal Kamerlid, verantwoordelijk voor de Wet op de Kinderarbeid (1874). In 1896 ontwierp hij als minister van Binnenlandse Zaken (1894-1897) een nieuwe Kieswet. Auteur van Bijdragen tot den strijd over God, Eigendom en Familie (Haarlem, 1878).
In de Divagatiën bespreekt m. een stuk van Van Houten uit Het Noorden van 6 mei 1870, waarin deze beweert dat er ‘in beginsel’ geen verschil bestaat tussen m. en de liberalen. m. schrijft dat dit ook geldt voor de conservatieven: het verschil tussen hem en de andere liberalen en de conservatieven is namelijk het moment waarop plannen uitgevoerd worden:
‘Andere liberalen zeggen my: “Wy zyn het in beginsel met u eens; daar moet het heen, maar laten wy dat aan onze kinderen overlaten.” En de conservatieven: “Wat gy wilt is goed, maar voor onze kleinkinderen, of over een of twee eeuwen”.’ (vw v, p. 332)
m. las bovengenoemd boek van Van Houten tijdens zijn lezingentournee in 1878. Hij schrijft Mimi erover:
‘Het komt me voor dat-i [Van Houten] goede ideën heeft, en soms ze goed weet uittedrukken. Maar 't geheel stinkt naar de Akademie. (...) V.H. weet, als schryver, niet te boeien, vooral doordat-i (akademie!) altyd aanhaalt. (...) 't Is waarlyk voor iemand dien-i overslaat (my, bijv.) om groots te worden. Men vindt Jan Klaasen & z'n grootmoeder in dat boek. Ellendig dat velen zoo iets voor geleerd werk aannemen! Maar dat er ook goeds in is van hemzelf, moet ik erkennen. Maar er blykt dat-i daarmeê z'n boek niet heeft weten te vullen.’ (brief van 6 april 1878, vw xix, p. 441)
In een brief aan D.R. Mansholt d.d. 31 oktober 1881 noemt m. Van Houtens houding tegenover het gedwongen afleggen van de eed ‘lam’ (vw xxi, p. 513-514).