Hoogmoed,
m. schrijft verscheidene malen dat hij hoogmoedig is. Hij gebruikt het woord hoogmoed echter in een andere betekenis dan de gebruikelijke; bij hem is hoogmoed letterlijk de moed om hoog te staan, het durven nemen van risico's:
‘(...) als ik zeg dat ik tracht naar hoogmoed, en naar 't recht om hoogmoedig te wezen, dan bedoel ik daarmee niet zo'n domme, leerlingachtige, ultra-christelyke, eigengerechtige, zelfgenoegzame jongensverwaandheid.’ (Idee 133, vw ii, p. 336)
Idee 220 luidt: ‘De hoogste graad van moed is hoogmoed.’ (vw ii, p. 434). Hij vindt het niet terecht dat men hem hoogmoed verwijt. Immers, hoogmoed is nodig om daden te stellen. In een brief aan Mimi d.d. 27-28 juli 1863 legt hij dit aan de hand van een voorbeeld uit:
‘-“Wie zal die bres bestormen?”
-“Ik”.
-“Die man is hoogmoedig!”
O zeker, hy is hoogmoedig - zyn gemoed staat hoog en hy heeft den moed zich zelf hoog te stellen. Doch als men hem hoogmoed toekent als verwyt, dan vorder ik dat men wachte tot hy vreest en weigert te doen wat hy zeide. Maar dan is er geen kwestie van hoogmoed meer, dan zou 't verwyt luiden: “je was een laffe, gemeene, leugenaar, een grootspreker, een bedrieger.”’ (vw xi, p. 171)
*H.A. des Amorie van der Hoeven *nederigheid