Haren, Onno Zwier van-,
1713-1779, geb. te Wolvega, staatsman, lid van de Staten-Generaal, vriend van Willem iv. In 1760 werd hij door zijn politieke tegenstanders ten val gebracht. Zijn schoonzoons, Van Sandick en Van Hogendorp, beschuldigden hem van onzedelijke handelingen met twee van zijn dochters. Aanvankelijk bekende Van Haren, maar hij herriep zijn bekentenis later. J. van Vloten verzamelde Van Harens prozageschriften en verdedigde hem in het (anonieme) artikel ‘Een edelman onder ploerten’ in De Levensbode (jrg. 5, 1872, p. 161-204).
In zijn briefwisseling met S.E.W. Roorda van Eysinga noemt m. Van Vlotens stuk ‘curieus van onzin’, een ‘kakografie’, het drijft hem er eerder toe te denken dat ‘den verzenmaker van Haren’ schuldig is (26 januari 1872, vw xv, p. 58-60; cf. zijn brief aan Roorda van Eysinga d.d. 28 januari 1872, vw xv, p. 63-64).
Van Haren schreef in 1766-1769 het treurspel Agon, sulthan van Bantam, waarin het wanbeheer van de Hollanders en de haat van de inlanders wordt geschilderd. In het artikel ‘Een voorganger van Multatuli’ in Taal en Letteren (jrg. 4, 1894, p. 329-338) noemt J.A.F.L. baron van Heeckeren Van Haren hierom een voorloper van m. W.M.F. Mansholt kwam hier tegenop in De Gids (iv, 1920, p. 307).
(Lit. R.L. Erenstein, ‘Onno Zwier van Haren en Agon, sulthan van Bantam’, in: Scenarium, jrg. 2, 1978, p. 41-67)