God,
In Idee 490 schrijft m. dat het woord god volgens de etymologie weten betekent (vw iii, p. 235-236). In een noot (1872) voegt hij hieraan toe:
‘Dàarin ligt het begrip van heilig weten, het weten van verheven zaken, 't priesterlyk weten. (...) Ik houd ons woord god, goden voor 'n anderen vorm van Wodan - de verwisseling van g en w is frequent - en in dat woord bleef de oorspronkelyke vorm vry wel behouden. Ook ons woord wet is waarschynlyk van denzelfden stam.’ (vw iii, p. 417)
Een groot aantal Ideeën handelt over God of het Godsbegrip. In Idee 102 lezen we bijvoorbeeld dat God niet gekend kan worden uit de natuur omdat ‘God is buiten alles’ (vw ii, p. 332-333). Een vergelijkbare gedachte vinden we in Idee 530 (vw iii, p. 358-360), waarin m. aan de hand van de vorm van bijencellen (de natuur) probeert aan te tonen, dat er geen Gods wil is. Idee 175 opent met:
‘Er is slechts één mysterie: het zyn. De rest volgt vanzelf uit de eigenschappen van het zyn.’ (vw ii, p. 392) De inleiding van de Woutergeschiedenis begint met het op ironische wijze aanroepen van deze niet bestaande God (Idee 361, vw ii, p. 523).
In Idee 919 schrijft hij:
‘Komaan, niet gehuicheld! niet geschipperd! twee maal twee is vier, en een persoonlyke God is een ongerymdheid! (...) De God van 'n Volk in lompen, is geen God. Een God die beschaamd moet staan over den stoffelyken toestand van z'n aanbidders, is geen God. Een God die geen geluk geeft, is geen God!’ (vw iv, p. 660-661)
In Idee 924 schrijft hij: ‘Wie een god heeft, die hem vóórzegt wat-i doen en laten moet, kan alle verdere studie in 't goed-zyn missen.’ (vw iv, p. 669). En in Idee 911:
‘Zyn 't niet de gelovers, die den “Heer der heirscharen” uitvonden, den militair-God by uitnemendheid? Nooit kwam het in hun hersens op een god te scheppen voor nachtwachts, visserlui of apothekers. Nooit hoorde ik van een “Heer” der Posteryen, der Registratie, der Indirecte Belastingen, of van de Stoomvaart. En dit is te verklaren. Het Oude Testament, de grondslag van ons tegenwoordig verstandsbederf, is één doorgaande vechtpreek, één roffel des geloofs. Goddienen en vechten wordt in die handleiding ter zaligheid zo onuitpluisbaar dooreengemengd, dat we waarachtig wel 'n nieuwe God zouden nodig hebben om die twee elementen behoorlyk te ontwarren.’ (vw iv, p. 652)
In Idee 351 betoogt hij:
‘Wie aan God gelooft, moet wonderen aannemen, d.i. afwykingen van de regelen der Natuur. Verbeeld je... 'n god met constitutie? Een god met hindernissen! Un Dieu fainéant [Fr. een nietsdoende god]!’ (vw ii, p. 520)
In een aantekening bij dit Idee verwijst m. naar enkele noten bij andere Ideeën en naar Idee 909 (vw ii, p. 713).
Het Gebed van den onwetende besluit met ‘O God, er is geen God!’ (vw i, p. 477). In de tweede geschiedenis van gezag koppelt m. macht (gezag) aan god. ‘Wie macht wil, wil God. Wie macht, gezag, nodig heeft, maakt zich een god. (...) Het getal goden is zo groot als het getal begeerten. By iedere nieuwe begeerte een nieuwe god.’ (Minnebrieven, vw ii, p. 35). Ook in zijn lezingen kwamen zijn ideeën over god ter sprake (zie bijv. het verslag van zijn lezing in Den Haag op 23 februari 1878 in Het Vaderland, nr. 48; vw xix, p. 200).
*geschiedenissen van gezag *geloof *natuurwet *stof