Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdGeslachtsdrift,is niet te beschouwen als iets minderwaardigs, integendeel, de geslachtsdrift hoort bij de ‘volledigen mens’, aldus m. in Idee 1068. Het ‘verfoeilyk knotten en verminken van geslachtsdrift’ ‘bewerkt verschynselen, die... allergunstigst werken op 't vullen van kerken, kloosters, tuchthuizen, krankzinnigen-gestichten en nog andere etablissementen van publieken aard [nl. bordelen]’ (vw vi, p. 713). Over dit laatste uitweidend noemt m. in de Ideeën 1069-1070 ‘luiheid en ydelheid’ als grondoorzaken van ontucht: ‘Deze beide ondeugden - en geenszins de aandrang tot wellust - zyn de elementen van bederf. Ze gaan somtyds tezamen met ziekelyke hysterie, dikwyls met gebrekkige vatbaarheid voor geslachtelyke aandoeningen, nooit met gezonde ontwikkeling van 't geslachtsleven. Men vindt ze by eunuken-zielen, by koude dorre gestellen.. (...) Ook de steeds by hen waargenomen wreedheid en lafhartigheid bewyzen dat mangel aan geslachtsdrift het karakter bederft.’ (vw vi, p. 715-716) Hierna volgt de geschiedenis van *Abélard en Héloïse. In Idee 517 gaat hij eveneens in op het nadelige effect van de zeden op de geslachtsdrift. Immers, als wij de geschiedenis van het mensdom bestuderen, komen we overal voorbeelden van de geslachtsdrift tegen: ‘Men lette op den phallus-dienst, op 't aanbidden van 't scheppend beginsel, op de liefde-maaltyden der eerste Christenen, op 't smachtend vereren van dien lieven Jezus door de nonnen, van de - altyd schone en altyd jeugdige - maagd Maria door de monniken. (...) Als de man de vrouw niet had liefgehad, zou 't paradysgebod niet overtreden zyn.’ (vw iii, p. 287) |
|