Gemeen,
(het gemeen = het eenvoudige volk) In Idee 883 schrijft m.:
‘Het “gemeen” is kwaadaardig, zegt men. Dit kan waar zyn. Is 't kwaadaardiger dan andere standen? Ik geloof het niet. Het schynt dikwyls zo, omdat de gemene man slechts zeer zelden in de gelegenheid is iets te doen blyken van wat er in hem omgaat, en alzo veel opgespaarden wrevel aan den dag legt áls hy 'n ogenblik kan uitspatten. Vinden we meer goedmoedigheid in andere standen? Zie de geleerden eens, de mannen van letteren! Is er venyniger mensensoort denkbaar?’ (vw iv, p. 605-606)
De bedelaars in de Woutergeschiedenis (Idee 1260b) noemen Styntje, de huishoudster van pater Jansen, een ‘loontrekkende dienaar’ (vw vii, p. 548). Idee 1260c luidt: ‘Niets is aristocratischer dan 't gemeen.’ (vw vii, p. 548).